ECLI:NL:RBMNE:2015:6415

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
C/16/395821 / HA ZA 15-580
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake tekortkoming boekhouder en ontbinding overeenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Midden-Nederland, zijn meerdere partijen betrokken bij een geschil over de tekortkomingen van een boekhouder. De eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft de boekhouder, gedaagde, aangesproken op zijn verplichtingen uit een overeenkomst die betrekking had op het verzorgen van de administratie en fiscale aangiften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boekhouder tekort is geschoten in zijn verplichtingen, wat heeft geleid tot onjuiste aangiften en boetes van de Belastingdienst. De eiser heeft de overeenkomst ontbonden en vordert schadevergoeding, waaronder de terugbetaling van een bedrag van € 150.928,00 en een schadevergoeding van € 55.671,00, alsook buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tekortkomingen aan de boekhouder kunnen worden toegerekend en heeft de vorderingen van de eiser grotendeels toegewezen. Daarnaast zijn er ook vorderingen van de boekhouder tegen de eiser, die betrekking hebben op een lening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de lening moet worden terugbetaald, en heeft de eiser veroordeeld tot betaling van € 17.000,00, vermeerderd met rente. In een derde zaak heeft de boekhouder ook vorderingen tegen de andere gedaagden, die eveneens zijn toegewezen. De rechtbank heeft in zijn vonnis de proceskosten aan de zijde van de gedaagde boekhouder toegewezen, maar de vorderingen van de andere gedaagden zijn grotendeels afgewezen. Het vonnis is uitgesproken op 9 september 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
Vonnis in gevoegde zaken van 9 september 2015
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/16/382954 / HA ZA 14-966 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser/gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser/gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiseres/gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M. van Zijtveld te Haarlem,
tegen
[eiser/gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.M. van Rooij-Houweling te Zeist.
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/16/395821 / HA ZA 15-580 van
[eiser/gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.M. van Rooij-Houweling te Zeist,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser/gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Zijtveld te Haarlem,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/16/395827 / HA ZA 15-581 van
[eiser/gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.M. van Rooij-Houweling te Zeist,
tegen

1.[eiser/gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres/gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M. van Zijtveld te Haarlem,
Partijen zullen hierna [eiser/gedaagde 1] , [eiser/gedaagde 2] , [eiseres/gedaagde 3] en [eiser/gedaagde 4] worden genoemd.

1.De procedure

in de zaak 14-966

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 maart 2015,
  • de akte van 19 juni 2015 van de zijde van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] ,
  • de akte van 29 juni 2015 van de zijde van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] ,
  • de akte van 16 juli 2015 van de zijde van [eiser/gedaagde 4] ,
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 juli 2015,
  • de brief van 11 augustus 2015 van de zijde van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.]
1.2.
De rechtbank zal de brief van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] van 11 augustus 2015 uitsluitend bij de beoordeling betrekken, voor zover deze een reactie vormt op hun verklaringen in het proces‑verbaal van comparitie.
in de zaak 15-580
1.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in de verwijzingsincidenten van 24 juni 2015,
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord van 24 juli 2015,
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 juli 2015,
  • de brief van 11 augustus 2015 van de zijde van [eiser/gedaagde 1] .
1.4.
De rechtbank zal de brief van [eiser/gedaagde 1] van 11 augustus 2015 uitsluitend bij de beoordeling betrekken, voor zover deze een reactie vormt op haar verklaringen in het proces‑verbaal van comparitie.
in de zaak 15-581
1.5.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in de verwijzingsincidenten van 24 juni 2015,
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord van 24 juli 2015,
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 juli 2015,
  • de brief van 11 augustus 2015 van de zijde van [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] .
1.6.
De rechtbank zal de brief van [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] van 11 augustus 2015 uitsluitend bij de beoordeling betrekken, voor zover deze een reactie vormt op hun verklaringen in het proces‑verbaal van comparitie.
1.7.
Ten slotte is in alle zaken vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser/gedaagde 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser/gedaagde 1] . [eiseres/gedaagde 3] heeft orthomoleculaire behandelingen gegeven. Feitelijk heeft zij vanaf 2010 werkzaamheden op dit gebied verricht. Eind 2011 heeft zij een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1] ingeschreven bij het handelsregister.
2.2.
Op 31 maart 1999 hebben [eiser/gedaagde 1] , [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] aan [eiser/gedaagde 4] opdracht gegeven hun administratie te verzorgen. Deze werkzaamheden hielden in: het verzorgen van aangiften vennootschaps-, omzet-, loon en inkomstenbelasting, de administratie en jaarcijfers. In de periode van 2008 tot en met 2012 heeft [eiser/gedaagde 4] in verband met zijn werkzaamheden een totaalbedrag van € 150.928,00 ontvangen van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.]
2.3.
Op 24 oktober 2013 heeft de Belastingdienst een onderzoek aangekondigd naar de administratie van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] Op 24 september 2014 heeft de Belastingdienst rapporten opgesteld van de belastingcontrole van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.]
2.4.
Uit de rapporten van de Belastingdienst blijkt dat ten onrechte hypotheekrente in aftrek is genomen voor een woning in Frankrijk. In de rapporten wordt hierover het navolgende opgemerkt:
Rente aftrek Frankrijk: Uit correspondentie met de belastingdienst in nov 2009 en jan 2010 geeft [eiser/gedaagde 2] aan dat hij in december 2009 is verhuisd naar Frankrijk. Dit blijkt achteraf onjuiste informatie te zijn geweest. Immers in 2010 en 2011 grotendeels woonden zij nog in Zoelen. In 2008 is de hypotheekrente Frankrijk geaccepteerd bij de vaststelling van de aangifte en na overleg met de adviseur. Ik zal de aftrek maximaal vier jaar accepteren (2007 t/m 2010). Geen verlenging van deze termijn. Er zijn veel verbouwingskosten Frankrijk in rek crt met de BV geboekt. Dit is niet terug te vinden in de gecorrigeerde jaarrekeningen. Omdat ik bereid ben als uitgangspunt voor de rek crt verhouding uit te gaan van de gecorrigeerde jaarrekeningen, accepteer ik het risico dat de rek crt als gevolg van de verbouwingen substantieel hoger zou kunnen zijn.
2.5.
Uit de rapporten van de Belastingdienst blijkt dat verschillende privéuitgaven ten onrechte als zakelijke uitgaven zijn verwerkt. In de rapporten wordt hierover het navolgende opgemerkt:
Onder de verschillende kostenrekeningen zijn een scala aan privé uitgaven geboekt. Ik noem hierbij onder andere de huur en woonlasten van een appartement in Amsterdam, waar de dochter van de heer en mevrouw [eisers/gedaagden 1/2] woont. (Tuin)onderhoud van de eigen woning in Zoelen. Privé verzekeringen. Privé telefoon etc. Omdat de administratie niet vlot toegankelijk is en ook de archivering van de achterliggende documenten geen systeem kent, werd de afspraak gemaakt om één jaar gedetailleerd in kaart te brengen en dit als referentie te gebruiken voor de andere jaren.
2.6.
Uit de rapporten van de Belastingdienst blijkt dat de kosten van in privé gebruikte panden ten onrechte als zakelijk werden verwerkt. In de rapporten wordt hierover het navolgende opgemerkt:
Over 2012 heeft de boekhouder een jaarrekening samengesteld. Onder de materiële vaste activa staat opgenomen: Verbouwing [woonplaats] € 92.615. De investering bedroeg in 2012 € 98.282. Dit betreft de verbouwing van de bovenverdieping van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] . De onroerende zaak behoort tot het privé vermogen van de heer en mevrouw [eiser/gedaagde 2] . Het bedrijfspand wordt verhuurd aan [eiser/gedaagde 1] BV. De vennootschap verhuurt op haar beurt de westelijke bovenverdieping door aan mevrouw [eiser/gedaagde 2] . De verbouwing is uitgevoerd door [bedrijf 2] uit [vestigingsplaats] en door [bedrijf 3] BV te [vestigingsplaats] . Uit de facturen blijkt dat de verbouwing alle kenmerken en elementen bevat van een woonhuis. De facturen melden onder andere: werkzaamheden betreft woonkamer, keuken en nieuw gemaakte slaapkamer en ouder-slaapkamer. De loodgieterswerkzaamheden betreffen CV-installatie, keuken aansluitingen, radiator badkamer. Tijdens het onderzoek heb ik de betreffende locatie bezocht en geconstateerd dat de bovenverdieping volledig is ingericht als woning, inclusief twee huisdieren (katten).[…]
2.7.
De Belastingdienst heeft boetes opgelegd aan [eiseres/gedaagde 3] en [eiser/gedaagde 1] ten bedrage van respectievelijk € 3.064,50 en € 16.260,00.
2.8.
Bij brief van 14 oktober 2014 hebben [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] jegens [eiser/gedaagde 4] de ontbinding van de opdracht ingeroepen en [eiser/gedaagde 4] aangesproken op betaling van een bedrag van € 150.000,00.

3.Het geschil

in de zaak 14-966

3.1.
[eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben samengevat - het volgende gevorderd:
a. te verklaren voor recht dat de overeenkomst tussen [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] en [eiser/gedaagde 4] is ontbonden,
[eiser/gedaagde 4] te veroordelen tot betaling aan [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] van:
een bedrag van € 150.928,00 in verband met de ontbinding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding,
schadevergoeding ten bedrage van € 55.671,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding,
buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 3.025,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding,
de proceskosten, de nakosten en kosten van beslaglegging daaronder begrepen.
3.2.
[eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben ter onderbouwing van hun vorderingen het volgende aangevoerd.
3.2.1.
[eiser/gedaagde 4] en [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben een overeenkomst gesloten op basis waarvan [eiser/gedaagde 4] onder meer de administratie en fiscale aangiften van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] zou verzorgen. [eiser/gedaagde 4] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit deze overeenkomst. De Belastingdienst heeft een boekenonderzoek gestart bij [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] Hieruit is gebleken dat er fouten zitten in de administratie van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] Op basis van deze tekortkomingen hebben [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] de overeenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op terugbetaling van de op basis van de overeenkomst betaalde kosten.
3.2.2.
De tekortkomingen kunnen aan [eiser/gedaagde 4] worden toegerekend. [eiser/gedaagde 1] heeft schade geleden als gevolg van de tekortkomingen, voor welke schade [eiser/gedaagde 4] aansprakelijk is. De schade bestaat uit de kosten van een adviseur en een door de Belastindienst opgelegde boete. De adviseurskosten belopen € 39.411,00 en hebben betrekking op werkzaamheden van fiscalisten en advocaten in verband met het boekenonderzoek van de Belastingdienst. Er worden boetes gevorderd voor een bedrag van € 16.260,00, zoals blijkt uit als productie 11 overgelegde beschikkingen.
3.3.
[eiser/gedaagde 4] voert als verweer dat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst met [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] Daartoe voert hij het volgende aan.
3.3.1.
De Belastingdienst heeft verschillende tekortkomingen geconstateerd in de administratie van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] Deze tekortkomingen zijn ontstaan doordat [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] aan [eiser/gedaagde 4] onjuiste informatie hebben verstrekt. Tussen [eiser/gedaagde 4] , [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] heeft een vriendschappelijke band bestaan. Hierdoor heeft [eiser/gedaagde 4] er steeds op vertrouwd dat hij voldoende werd geïnformeerd.
3.3.2.
Met betrekking tot het kasboek was er voor [eiser/gedaagde 4] een hoop onduidelijk, omdat [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] geen kasboek hebben bijgehouden. [eiser/gedaagde 4] heeft hierover bijvoorbeeld op 6 februari 2013 een vraag gesteld. [eiser/gedaagde 4] heeft pas op 13 februari 2014 ontdekt dat [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] foute informatie aan de Belastingdienst hebben geven. De privé en zakelijke uitgaven van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] liepen sterk door elkaar.
3.3.3.
[eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hadden aan [eiser/gedaagde 4] bericht dat er in Amsterdam een behandelruimte aanwezig was. Dit blijkt niet het geval te zijn. [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hadden foto’s van de behandelruimte in Amsterdam, terwijl deze ruimte in werkelijkheid niet bestond. [eiser/gedaagde 4] heeft de kosten van de panden als zakelijk geboekt, omdat [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hem hadden voorgehouden dat de panden zakelijk werden gebruikt.
3.3.4.
In de vergoedingen die [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] terugvorderen, is een vergoeding begrepen voor de werkzaamheden van mevrouw [A] . De hoogte van dit bedrag volgt uit het als productie 4 overgelegde overzicht.
in de zaak 15-580
3.4.
[eiser/gedaagde 4] heeft samengevat - gevorderd [eiser/gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van € 17.000,00, vermeerderd met 5% rente vanaf 30 maart 2012 en kosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis.
3.5.
[eiser/gedaagde 4] heeft zijn vordering gegrond op een overeenkomst van geldlening.
3.6.
[eiser/gedaagde 1] voert verweer.
3.6.1.
Het klopt dat [eiser/gedaagde 1] op 30 maart 2012 een bedrag van € 17.000,00 heeft geleend van [eiser/gedaagde 4] . Er is een bedrag van € 18.200,00 terugbetaald aan [eiser/gedaagde 4] . Dit zijn de betalingen van [eiser/gedaagde 1] waarbij geen factuurnummer werd vermeld. Er is geen rente overeengekomen en de lening was niet onmiddellijk opeisbaar.
3.5.2.
Er is in 2012 geen schriftelijke overeenkomst opgesteld. De overeenkomst die [eiser/gedaagde 4] heeft overgelegd, is geantedateerd en werd begin 2014 opgesteld. Onder de stressvolle omstandigheden van de belastingcontrole, heeft [eiser/gedaagde 1] het contract ondertekend. Er is derhalve sprake van misbruik van omstandigheden.
in de zaak 15-581
3.7.
[eiser/gedaagde 4] vordert samengevat - veroordeling van [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] tot betaling van € 13.500,00, met 5% rente vanaf 27 januari 2009 en kosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis.
3.8.
[eiser/gedaagde 1] voert verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen in alle zaken wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de zaak 14-966
Ontbinding
4.1.
[eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben hun vordering onder meer gegrond op een ontbinding van de overeenkomst met [eiser/gedaagde 4] (artikel 6:265 BW). Voor de ontbinding van een wederkerige overeenkomst is voldoende dat op basis van de stellingen van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] en het verweer daartegen van [eiser/gedaagde 4] , kan worden vastgesteld dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding niet rechtvaardigt.
4.2.
[eiser/gedaagde 4] heeft op grond van de overeenkomst met [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] de verplichting hun administratie te verzorgen tegen betaling door [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] van loon. [eiser/gedaagde 4] moet op grond van deze overeenkomst de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Deze zorgplicht vindt een grens in de eigen verantwoordelijkheid van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] Voor hen geldt dat zij zich als goed opdrachtgever moet gedragen. De verplichting tot goed opdrachtgeverschap geldt in het bijzonder ten aanzien van de uitvoering van de opdracht. De uitvoering zal immers veelal medewerking en informatie van de opdrachtgever behoeven.
Woning Frankrijk
4.3.
Vanaf 2007 is de hypotheekrente met betrekking tot de woning van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] in Frankrijk ten onrechte in aftrek genomen. [eiser/gedaagde 4] heeft de aangiften waarin de hypotheekrente in aftrek is genomen, ingediend. De Belastingdienst heeft de aangiften inkomstenbelasting van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] vanaf 2011 gecorrigeerd.
4.4.
[eiser/gedaagde 4] heeft gesteld dat hij van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] onvoldoende of onjuiste informatie over de woning in Frankrijk heeft ontvangen. Dit verweer heeft [eiser/gedaagde 4] , mede gelet op het verweer van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] , onvoldoende gemotiveerd. Ter comparitie heeft [eiser/gedaagde 4] aangegeven dat hij wist dat de woning in Frankrijk niet als hoofdverblijf werd gebruikt. Dit blijkt ook uit van de zijde van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] overgelegde sms-correspondentie uit 2011, toen de foutieve aangiften nog niet door [eiser/gedaagde 4] waren ingediend.
4.5.
[eiser/gedaagde 4] heeft gesteld dat hij desondanks de rente in aftrek heeft gebracht, omdat hij van de Belastingdienst had vernomen dat hiervoor voldoende was dat [eiser/gedaagde 2] zich op het adres in Frankrijk zou inschrijven. [eiser/gedaagde 4] heeft geen schriftelijke bevestiging van deze toezegging van de Belastingdienst in het geding gebracht. Op grond van de op [eiser/gedaagde 4] rustende zorgplicht, had hij van een dergelijke belangrijke toezegging van de Belastingdienst een bewijs moeten vragen. [eiser/gedaagde 4] had moeten weten dat, zonder een vastlegging van de gestelde afspraak, [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] het risico zouden lopen dat de renteaftrek achteraf zou worden gecorrigeerd, hetgeen ook is gebeurd. Dit verweer van [eiser/gedaagde 4] faalt derhalve.
Zakelijke of privé-uitgaven
4.6.
De Belastingdienst heeft vastgesteld dat verschillende uitgaven ten onrechte als zakelijk in de administratie van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] zijn verwerkt. [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] en [eiser/gedaagde 4] hebben zich bij deze constatering van de Belastingdienst aangesloten. [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben gesteld dat hieruit een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst blijkt. [eiser/gedaagde 4] heeft zich verweerd met de stelling dat de zakelijke en privé-uitgaven van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] zozeer door elkaar liepen, dat een deugdelijke aangifte niet kon worden gedaan. Aldus de stellingen van partijen.
4.7.
[eiser/gedaagde 4] heeft vanaf 1999 de volledige boekhouding voor [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] verzorgd. Hij heeft boekingen steeds uitsluitend op basis van het zogenaamde kasstelsel gedaan en daarbij de omschrijvingen op bij hem bekende facturen genegeerd. [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben gesteld, welke stellingen [eiser/gedaagde 4] niet heeft betwist, dat onder meer zijn eigen kosten volledig als zakelijke kosten en dus deels foutief in de administratie werden verwerkt.
4.8.
Op [eiser/gedaagde 4] rust de verplichting om [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] te waarschuwen voor mogelijke gevolgen van ondeugdelijk administreren van zakelijke en privé-uitgaven. [eiser/gedaagde 4] heeft onvoldoende concreet gesteld dat hij een dergelijke waarschuwing aan [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] heeft gegeven. [eiser/gedaagde 4] heeft gewezen op één geval waarin hij vragen heeft gesteld aan [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] over het onderscheid tussen zakelijke en privé-uitgaven. In antwoord op zijn vragen heeft [eiser/gedaagde 2] hem op 6 februari 2013 bericht dat er fouten waren ontstaan in de opgave van de kasbonnen. Wat [eiser/gedaagde 4] met deze informatie heeft gedaan en op welke wijze [eiser/gedaagde 4] heeft gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen hiervan, blijkt niet uit het verweer van [eiser/gedaagde 4] . Het verweer van [eiser/gedaagde 4] dat door het correct boeken van alle privékosten de rekening-courantverhouding tussen [eiser/gedaagde 2] en [eiser/gedaagde 1] zodanig zou oplopen dat daarover dividendbelasting verschuldigd zou worden, faalt. Ook hiervoor geldt dat het op de weg van [eiser/gedaagde 4] had gelegen hierover duidelijke waarschuwingen te geven. De consequenties van een foutieve administratie kunnen immers minstens zo ingrijpend zijn als de consequenties van een te hoge rekening-courantschuld.
4.9.
[eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben gewezen op e-mailcorrespondentie van 11 maart 2014. Hieruit volgt dat [eiser/gedaagde 4] naar aanleiding van het onderzoek door de Belastingdienst de omschrijvingen op de bankrekening van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] is gaan bekijken. Hij heeft vervolgens [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] gewaarschuwd. Deze waarschuwing kwam te laat. [eiser/gedaagde 4] had moeten waarschuwen op het moment dat hij de boekingen in de administratie verwerkte en op basis daarvan aangiften deed. Uit de stellingen van [eiser/gedaagde 4] blijkt, mede gelet op hetgeen [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben aangevoerd, niet dat hij aan deze waarschuwingsplicht heeft voldaan.
Verbouwing [woonplaats]
4.10.
De kosten van een verbouwing van het pand in [woonplaats] zijn als zakelijke kosten in de administratie verwerkt en opgegeven bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft achteraf geconstateerd dat dit ten onrechte was. Partijen hebben zich bij deze constatering aangesloten.
4.11.
[eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben gesteld dat [eiser/gedaagde 4] wist dat de verbouwing geen zakelijk karakter had. [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben hun stelling onderbouwd met sms-correspondentie uit 2012. Hieruit blijkt dat [eiser/gedaagde 4] wist dat [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] de bedoeling hadden in het pand in [woonplaats] te gaan wonen. Uit de hiervoor onder punt 2.6. geciteerde passage van het rapport van de Belastingdienst volgt dat de factuuromschrijvingen duidelijk betrekking hebben op privé-uitgaven. Uit het verweer van [eiser/gedaagde 4] blijkt niet waarom hij de kosten van de verbouwing desondanks als zakelijke kosten heeft opgenomen in de administratie.
4.12.
De verwijzing door [eiser/gedaagde 4] naar de brief van 18 februari 2013, maakt het voorgaande niet anders. Deze brief is opgesteld door [eiser/gedaagde 4] zelf, terwijl uit zijn stellingen niet blijkt op welke wijze hij de in de brief verwerkte informatie heeft verkregen of daarover vragen heeft gesteld aan [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.]
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser/gedaagde 4] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst, zodat andere gestelde tekortkomingen (zoals de stellingen met betrekking tot de verwerking van de administratie van [bedrijf 1] ) niet in de beoordeling behoeven te worden betrokken. [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben de ontbinding bij brief van 14 oktober 2014 ingeroepen. [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben gesteld dat nakoming blijvend onmogelijk is, zodat geen nadere vereisten voor de ontbinding gelden. De vordering tot afgifte van een verklaring voor recht, zal derhalve worden toegewezen.
Gevolgen van de ontbinding
4.14.
Als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst zijn partijen gehouden de reeds door hen ontvangen prestaties ongedaan te maken.
4.15.
[eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben ter comparitie gesteld dat de betalingen zijn verricht door [eiser/gedaagde 1] , zodat zij degene is die aanspraak kan maken op terugbetaling. De vorderingen van [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] zullen derhalve worden afgewezen.
4.16.
[eiser/gedaagde 1] heeft gekozen voor een volledige ontbinding van de overeenkomst, dat wil zeggen voor de volledige looptijd van de overeenkomst. [eiser/gedaagde 4] heeft zich er niet op beroepen dat de tekortkoming deze vorm van ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben gesteld dat zij gedurende de looptijd van de overeenkomst een bedrag van € 150.928,00 aan [eiser/gedaagde 4] hebben voldaan. Hierin is een gedeelte van € 39.064,11 begrepen voor de inhuur van mevrouw Van de Poel, zodat het op grond van de overeenkomst betaalde bedrag € 111.863,89 beloopt. Als gevolg van de ontbinding heeft [eiser/gedaagde 4] de verplichting dit bedrag terug te betalen.
4.17.
De vordering van [eiser/gedaagde 1] zal derhalve worden toegewezen voor een bedrag van € 111.863,89.
4.18.
Ingevolge artikel 130 Rv geldt dat een vermeerdering van eis schriftelijk bij conclusie of akte ter rolle dient plaats te vinden. De stelling van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] ter comparitie en herhaald bij brief van 11 augustus 2015 dat een totaalbedrag van € 194.020,00 aan [eiser/gedaagde 4] werd betaald, houdt een vermeerdering van eis in. Deze vermeerdering van eis zal de rechtbank niet toestaan wegens strijd met de goede procesorde. [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben het nieuw gestelde bedrag niet onderbouwd en hebben in de dagvaarding verwezen naar overzichten waaruit blijkt van betalingen voor een totaalbedrag van € 170.921,64. [eiser/gedaagde 4] kan onder dergelijke omstandigheden geen deugdelijk verweer voeren en is derhalve door deze vermeerdering van eis te zeer in zijn processuele belangen geschaad. Daar komt bij dat de vermeerdering van eis niet bij akte ter rolle heeft plaatsgevonden, nu de brief van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] van 11 augustus 2015 niet als zodanig kan worden aangemerkt. De brief moet worden beschouwd als aanvulling op mondelinge verklaringen ter comparitie en kan, mede gelet op hetgeen hiervoor onder punt 1.2. werd overwogen, niet als akte houdende vermeerdering van eis worden aangemerkt.
Schadevergoeding
4.19.
Nu hiervoor is vastgesteld dat [eiser/gedaagde 4] voldoende informatie van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] heeft gehad om boekingen in de administratie en de aangiften juist te doen, geldt dat de tekortkomingen aan hem kunnen worden toegerekend. Hieruit volgt dat [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] aanspraak hebben op vergoeding van schade als gevolg van de ontbinding.
4.20.
[eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben aan de Belastingdienst een boete moeten betalen in verband met de onjuiste aangiften. Zij hebben derhalve schade geleden als gevolg van de fouten van [eiser/gedaagde 4] . [eiser/gedaagde 4] is gehouden deze schade te vergoeden. [eiser/gedaagde 1] heeft een boete van de Belastingdienst opgelegd gekregen voor een bedrag van € 16.260,00. Deze vordering zal worden toegewezen.
4.21.
[eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben onder meer betaling gevorderd van de kosten van een door hen ingeschakelde adviseur ten bedrage van € 39.411,00. Deze adviseur heeft de boekhouding in overleg met de Belastingdienst op orde gebracht en daarmee werkzaamheden verricht waartoe [eiser/gedaagde 4] op grond van de overeenkomst gehouden was. Het vorderen van deze schadevergoeding is gelet op de ontbinding niet mogelijk, nu [eiser/gedaagde 4] als gevolg van de ontbinding van zijn verplichtingen uit de overeenkomst is bevrijd. De vordering wordt derhalve afgewezen.
4.22.
Uit de stellingen van [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] blijkt niet dat naast [eiser/gedaagde 1] ook [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] schade hebben geleden. [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben weliswaar gesteld dat een boete werd opgelegd aan [eiseres/gedaagde 3] , maar hieraan hebben zij geen bedrag verbonden. De vorderingen van [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] worden derhalve afgewezen.
Rente en kosten
4.23.
De vorderingen van [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] werden grotendeels afgewezen, zodat zij in de proceskosten aan de zijde van [eiser/gedaagde 4] zullen worden veroordeeld. Nu [eiser/gedaagde 4] tegen hun vorderingen nauwelijks zelfstandig verweer heeft gevoerd, zullen de kosten worden begroot op nihil.
4.24.
[eiser/gedaagde 4] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [eiser/gedaagde 1] worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser/gedaagde 1] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht 3.221,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.156,80
4.25.
De nakosten zullen worden toegewezen als hierna begroot.
4.26.
[eiser/gedaagde 1] heeft vergoeding van de wettelijke rente gevorderd, waarmee zij doelt op de wettelijke rente van artikel 6:119 BW. De gevorderde rente over de hoofdsom zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding (25 november 2014). De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
4.27.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De gestelde werkzaamheden hebben betrekking op het op orfde maken van de administratie. Zoals hiervoor onder punt 4.21. werd overwogen, hebben [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] geen recht op vergoeding van deze kosten.
4.28.
[eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] vorderen [eiser/gedaagde 4] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, omdat [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] hebben verzuimd stelling in te nemen ten aanzien van de beslagkosten. Van de beslagstukken is uitsluitend het beslagverlof in het geding gebracht.
in de zaak 15-580
4.29.
Tussen [eiser/gedaagde 4] en [eiser/gedaagde 1] is een overeenkomst tot stand gekomen op basis waarvan [eiser/gedaagde 4] op 30 maart 2012 aan [eiser/gedaagde 1] een bedrag van € 17.000,00 heeft geleend. Hieruit volgt dat [eiser/gedaagde 1] gehouden is dit bedrag terug te betalen.
4.30.
Tussen partijen is in geschil of de overeenkomst van geldlening bepaalt dat het geleende op 30 maart 2015 volledig zou zijn terugbetaald, of dat geen tijdstip voor terugbetaling is overeengekomen. Als de overeenkomst van geldlening voorziet in een tijdstip voor terugbetaling, dan is [eiser/gedaagde 1] verplicht om het geleende op dat tijdstip terug te geven. Als de overeenkomst van geldlening niet bepaalt op welk tijdstip [eiser/gedaagde 1] het geleende moet teruggeven, moet zij het op eerste aanvraag en alsdan terstond teruggeven op grond van artikel 6:38 BW. Het is derhalve voor beoordeling van de vordering van [eiser/gedaagde 4] niet van belang vast te stellen of wel of niet een tijdstip voor terugbetaling was overeengekomen.
4.31.
[eiser/gedaagde 1] heeft gesteld dat zij het geleende bedrag heeft terugbetaald. [eiser/gedaagde 1] heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd. [eiser/gedaagde 4] heeft zich verweerd met de stelling dat [eiser/gedaagde 1] de betalingen die in deze procedure betrekking zouden hebben op de geldlening, in de procedure met nummer 14-966 heeft opgevoerd als betalingen van facturen. [eiser/gedaagde 4] heeft er voorts op gewezen dat [eiser/gedaagde 1] deelbetalingen heeft gedaan op zijn facturen van ronde bedragen. De stelling van [eiser/gedaagde 1] dat ronde betalingen, zonder vermelding van factuurnummers betrekking zouden hebben op de geldlening wordt hiermee weerlegd. Daar komt bij dat de ronde betalingen in totaal een hoger bedrag belopen dat het totaal van het geleende bedrag, zodat ook daaruit blijkt dat de stelling van [eiser/gedaagde 1] niet klopt.
4.32.
De vordering van [eiser/gedaagde 4] tot betaling van een bedrag van € 17.000,00 zal derhalve worden toegewezen.
4.33.
[eiser/gedaagde 1] heeft de stelling van [eiser/gedaagde 4] dat werd overeengekomen dat [eiser/gedaagde 1] rente over het geleende bedrag verschuldigd is, onvoldoende weersproken. [eiser/gedaagde 4] heeft zijn stelling onderbouwd door een contract te overleggen, waarin is opgenomen dat [eiser/gedaagde 1] rente van 5% verschuldigd is over het geleende bedrag. Vast staat dat [eiser/gedaagde 1] het contract heeft ondertekend. Dit contract levert daarom tussen partijen dwingend bewijs op van hetgeen zij in het kader van de overeenkomst van geldlening hebben afgesproken. Dit wordt niet anders wanneer het contract, zoals [eiser/gedaagde 1] heeft gesteld, achteraf zou zijn opgesteld.
4.34.
De stelling van [eiser/gedaagde 1] dat [eiser/gedaagde 4] misbruik van omstandigheden heeft gemaakt ten tijde van de ondertekening van het contract is onvoldoende feitelijk onderbouwd. De omstandigheid dat de Belastingdienst een onderzoek naar de administratie had aangekondigd en dat daarom de overeenkomst van geldlening op schrift moest worden gesteld, is onvoldoende om van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 3:44 BW te spreken. Als [eiser/gedaagde 1] het standpunt had gehad dat zij aan [eiser/gedaagde 4] in werkelijkheid geen rente verschuldigd zou zijn, had zij het contract niet moeten ondertekenen, of ten minste daarover vragen moeten stellen aan [eiser/gedaagde 4] . Doordat uit de stellingen van [eiser/gedaagde 1] niet blijkt dat hierover discussie heeft plaatsgevonden met [eiser/gedaagde 4] , kan niet worden vastgesteld dat voor [eiser/gedaagde 4] kenbaar is geweest dat [eiser/gedaagde 1] niet met de in het contract opgenomen rente heeft ingestemd. Het verweer van [eiser/gedaagde 1] faalt derhalve.
4.35.
De gevorderde contractuele rente van 5% gedurende de looptijd van de overeenkomst, derhalve vanaf 30 maart 2012, zal worden toegewezen. Nu geen van partijen hierover stelling heeft ingenomen, moet worden aangenomen dat is bedoeld een jaarrente overeen te komen.
4.36.
[eiser/gedaagde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien de comparitie deels betrekking heeft gehad op de andere gevoegde zaken, zal daarvoor een half punt worden toegekend. De kosten aan de zijde van [eiser/gedaagde 4] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht 876,00
- salaris advocaat
678,00(1,5 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.648,19
4.37.
De gevorderde rente over de proceskosten vanaf de datum van dit vonnis, kan worden toegewezen.
in de zaak 15-581
4.38.
Tussen [eiser/gedaagde 4] enerzijds en [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] is een overeenkomst tot stand gekomen op basis waarvan [eiser/gedaagde 4] aan [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] op 27 januari 2009 een bedrag van € 13.500,00 hebben geleend. Hieruit volgt dat [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] gehouden zijn dit bedrag terug te betalen.
4.39.
Nu [eiser/gedaagde 4] hierover niets heeft gesteld, geldt het in artikel 6:6 BW genoemde uitgangspunt dat [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] ieder voor gelijke delen verbonden zijn.
4.40.
De verweren van [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] tegen de vorderingen tot terugbetaling van het geleende bedrag en betaling van contractuele rente worden verworpen op de hiervoor in de zaak 15-580 gemelde gronden.
4.41.
De vordering van [eiser/gedaagde 4] tot betaling van een bedrag van € 13.500,00, te vermeerderen met een contractuele rente van 5% vanaf 27 januari 2009 zal derhalve worden toegewezen. Nu geen van partijen hierover stelling heeft ingenomen, moet worden aangenomen dat is bedoeld een jaarrente overeen te komen.
4.42.
[eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien de comparitie deels betrekking heeft gehad op de andere gevoegde zaken, zal daarvoor een half punt worden toegekend. De kosten aan de zijde van [eiser/gedaagde 4] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht 876,00
- salaris advocaat
678,00(1,5 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.648,19
4.43.
De gevorderde rente over de proceskosten vanaf de datum van dit vonnis, kan worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 14-966
5.1.
veroordeelt [eiser/gedaagde 4] om aan [eiser/gedaagde 1] te betalen een bedrag van € 111.863,89 (honderdelfduizend achthonderddrieënzestig euro en negenentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 25 november 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [eiser/gedaagde 4] om aan [eiser/gedaagde 1] te betalen een bedrag van € 16.260,00 (zestienduizend tweehonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 25 november 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser/gedaagde 4] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser/gedaagde 1] tot op heden begroot op € 6.156,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiser/gedaagde 4] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser/gedaagde 1] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [eisers/gedaagden 1/2/3 c.s.] en [eiser/gedaagde 4] buitengerechtelijk is ontbonden,
5.7.
veroordeelt [eiseres/gedaagde 3] en [eiser/gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser/gedaagde 4] tot op heden begroot op nihil,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak 15-580
5.9.
veroordeelt [eiser/gedaagde 1] om aan [eiser/gedaagde 4] te betalen een bedrag van € 17.000,00 (zeventienduizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar over het toegewezen bedrag vanaf 30 maart 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.10.
veroordeelt [eiser/gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser/gedaagde 4] tot op heden begroot op € 1.648,19, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak 15-581
5.12.
veroordeelt [eiser/gedaagde 2] om aan [eiser/gedaagde 4] te betalen een bedrag van € 6.750,00 (zesduizend zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar over het toegewezen bedrag vanaf 27 januari 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.13.
veroordeelt [eiseres/gedaagde 3] om aan [eiser/gedaagde 4] te betalen een bedrag van € 6.750,00 (zesduizend zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar over het toegewezen bedrag vanaf 27 januari 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.14.
veroordeelt [eiser/gedaagde 2] en [eiseres/gedaagde 3] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser/gedaagde 4] tot op heden begroot op € 1.648,19, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.15.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Neijt en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015. [1]

Voetnoten

1.type: PJN/4256