ECLI:NL:RBMNE:2015:6374

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
C/16/382598 / FA RK 14-8110
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van vaderschap van een Marokkaans kind uit een tweede huwelijk en de vereisten voor vervangende toestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 augustus 2015 uitspraak gedaan over de erkenning van het vaderschap van een man over zijn Marokkaanse dochter, geboren uit een tweede huwelijk. De man verzocht de rechtbank te verklaren dat vervangende toestemming voor de erkenning van zijn dochter niet vereist was, omdat de moeder inmiddels was overleden en hij de biologische vader was. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende ingediende stukken, waaronder een verwantschapsonderzoek en rapportages van de bijzondere curator, die was benoemd om de belangen van het kind te behartigen.

De rechtbank overwoog dat de familierechtelijke betrekkingen tussen de man en zijn dochter naar Marokkaans recht vaststonden, en dat de erkenning van deze band in Nederland diende te worden erkend. De rechtbank stelde vast dat er geen weigeringsgronden waren die de erkenning in de weg stonden, zoals vermeld in het Burgerlijk Wetboek. De bijzondere curator had aangegeven dat er onvoldoende informatie was over de feitelijke leefsituatie van het kind, maar de rechtbank oordeelde dat de juridische afstamming op basis van de Marokkaanse geboorteakte en het verwantschapsonderzoek voldoende was om de erkenning te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het primaire verzoek van de man toegewezen en verklaard dat vervangende toestemming voor de erkenning van zijn dochter niet vereist was. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Meervoudige kamer
locatie Utrecht
erkenning vaderschap
zaaknummer / rekestnummer: C/16/382598 / FA RK 14-8110
Beschikking van 31 augustus 2015
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. H.S.K. Jap-A-Joe,
met als belanghebbende
mr. K.G.I.M. Schröder,
kantoorhoudende te Utrecht,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [minderjarige] , geboren op [2007] te [geboorteplaats] (Marokko).

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 9 december 2014 ter griffie ingediende verzoekschrift.
1.2.
Bij beschikking van 31 december 2014 heeft deze rechtbank mr. Schröder benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken, waaronder:
  • het F-formulier van de zijde van de man, met bijlagen, gedateerd 6 januari 2015;
  • het verslag van de bijzondere curator, gedateerd 15 april 2015;
  • de brief van de zijde van de man, met bijlagen, gedateerd 30 april 2015;
  • het F-formulier van de zijde van de man, met bijlagen, gedateerd 4 mei 2015;
  • het F-formulier van de zijde van de man, met bijlagen, gedateerd 27 mei 2015.
1.4.
Op 25 juni 2015 is de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld door mr. L.E. Verschoor-Bergsma als rechter-commissaris. Hierbij zijn verschenen:
  • de man met zijn advocaat;
  • mevrouw H. Bassit, tolk voor de man;
  • de bijzondere curator;
  • de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming Regio Midden Nederland, locatie Utrecht (hierna: de Raad).
Voorts is bijzondere toegang tot de behandeling verleend aan een meerderjarige dochter van de man.
1.5.
Ter zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich binnen twee weken na 25 juni 2015 nader uit te laten omtrent hetgeen ter zitting is besproken.
1.6.
Van de zijde van de man is nadien bij de rechtbank ingekomen het F-formulier, met bijlagen, gedateerd 9 juli 2015.
1.7.
Van de zijde van de bijzondere curator is bij de rechtbank ingekomen een e-mailbericht, gedateerd 9 juli 2015.
1.8.
De rechtbank heeft beschikking bepaald op heden.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De man is op [1992] te [woonplaats] (Marokko) gehuwd met [B] . Zij wonen in Nederland.
2.2.
Op [2006] is de man te [woonplaats] (Marokko) een tweede huwelijk aangegaan met [C] (hierna: de moeder).
2.3.
Uit het huwelijk van de man en de moeder is op [2007] te [geboorteplaats]
(Marokko) [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.
2.4.
De moeder is op [2009] te [woonplaats] overleden. Als gevolg daarvan is het huwelijk van de man met de moeder ontbonden.
2.5.
De man heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. [minderjarige] heeft de
Marokkaanse nationaliteit; haar gewone verblijfplaats is te [woonplaats] (Marokko) bij oma van
moederszijde.

3.Beoordeling van het verzochte

3.1.
Gelet op de gewone verblijfplaats van de man in Nederland, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht toe.
3.2.
De man heeft primair verzocht voor recht te verklaren dat vervangende toestemming van de rechtbank voor erkenning van [minderjarige] niet is vereist, en subsidiair om hem die vervangende toestemming te verlenen. De man voert daartoe aan dat met het door hem in het geding gebrachte verwantschapsonderzoek is komen vast te staan dat hij de verwekker is van [minderjarige] . Nu de moeder is overleden - en zij derhalve geen toestemming meer kan verlenen voor de erkenning van [minderjarige] door de man - stelt de man dat enige vorm van toestemming thans niet langer is vereist. Ter zitting is namens de man nog aangevoerd dat er in Marokko al familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld. [minderjarige] is naar Marokkaans recht aldus een wettig kind van de man. Volgens de man dient die familierechtelijke betrekking ook in Nederland te gelden. De man geeft aan een vader voor [minderjarige] te willen zijn en haar een toekomst in Nederland te willen bieden.
3.3.
De man heeft zich nader over zijn verzoek uitgelaten. Hoewel naar zijn mening zijn juridisch vaderschap naar Nederlands recht erkend zou moeten worden, kan dit toch niet met toepassing van artikel 10:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschieden. Hij heeft in dit verband erop gewezen dat bij onherroepelijke Nederlandse uitspraak reeds is beslist over dezelfde familierechtelijke betrekking en dat dit aan de erkenning in de weg staat.
3.4.
De bijzondere curator stelt – kort samengevat - dat bij de beantwoording van de vraag of erkenning door de man een familierechtelijke betrekking doet ontstaan, het Nederlands recht moet worden toegepast. Aldus heeft de man vervangende toestemming nodig. Het wetsartikel dat van toepassing is op de erkenningsvraag beoogt immers niet alleen de belangen van de moeder te beschermen, maar ook die van het kind, aldus de bijzondere curator. Ervan uitgaande dat de man de verwekker is van [minderjarige] , doet zich vervolgens de vraag aan of de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] door de erkenning in het gedrang komt. De bijzondere curator geeft aan dat zij deze belangen, gelet op het ontbreken van informatie over de feitelijke leefsituatie van [minderjarige] , niet kan toetsen. De bijzondere curator onthoudt zich derhalve van een advies omtrent de verzochte vervangende toestemming.
3.5.
Ook de bijzondere curator heeft de rechtbank nader bericht. De bijzondere curator stelt andermaal onvoldoende beeld te hebben van de belangen van [minderjarige] . Mocht naar het oordeel van de rechtbank echter komen vast te staan dat de man de biologische vader is van [minderjarige] en er voorts sprake is van ‘
family life’ in de zin van artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dan dient deze biologische band in beginsel ook juridisch te worden gekwalificeerd, aldus de bijzondere curator. Voorts heeft de bijzondere curator een kanttekening geplaatst bij de mogelijkheid van erkenning van het juridisch vaderschap van de man met toepassing van artikel 10:101 BW.
3.6.
Thans ligt primair voor het verzoek te verklaren voor recht dat vervangende toestemming van de rechtbank voor de erkenning van [minderjarige] niet is vereist. De rechtbank overweegt als volgt.
3.7.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat er naar Marokkaans recht aldaar familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn ontstaan tussen [minderjarige] en de man. Bij geboorte uit huwelijk van de man met de moeder volgt naar Marokkaans recht de juridische afstamming tussen de man en [minderjarige] , nu [minderjarige] is geboren ten minste zes maanden na voltrekking van het huwelijk met de moeder en hoogstens een jaar na ontbinding van het huwelijk. Het bewijs van deze afstamming volgt naar het oordeel van de rechtbank afdoende uit het uittreksel van de geboorteakte van [minderjarige] , gedateerd 23 november 2012, alsmede uit het door de man overgelegde verwantschapsonderzoek.
3.8.
Nu de familierechtelijke betrekkingen tussen de man en [minderjarige] naar Marokkaans recht vaststaan, dient naar het oordeel van de rechtbank de erkenningsregel van artikel 10:101 jo. 10:100 BW te worden toegepast en dient de vraag beantwoord te worden of en onder welke voorwaarde(n) het in Marokko tot stand gekomen rechtsfeit, zoals dat blijkt uit de geboorteakte van [minderjarige] , in Nederland van rechtswege dient te worden erkend.
3.9.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat naar het oordeel van de rechtbank daarbij niet als zelfstandige eis (de voorvraag) geldt of de in Marokko uit het huwelijk van de moeder met de man ontstane familierechtelijke betrekkingen alleen kunnen worden erkend als het daaraan ten grondslag liggende huwelijk in Nederland kan worden erkend. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat door de wetgever uitdrukkelijk afstand is gedaan van de conflictrechtelijke toets van artikel 10:92 BW bij de erkenningsvraag, in die gevallen dat, zoals in casu, sprake is van een buitenlandse geboorteakte. Het is dan in strijd met de strekking van de erkenningsregel om de conflictrechtelijke toets wel toe te passen bij de voorvraag naar de geldigheid van het huwelijk die aan de afstammingsband ten grondslag ligt. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wanneer een rechtsverhouding in het buitenland rechtsgeldig tot stand is gekomen deze in Nederland behoort te worden erkend, behoudens het aanwezig zijn van de in het tweede lid van artikel 10:101 BW bepaalde weigeringsgronden.
3.10.
Nu de rechtbank niet is gebleken van het aanwezig zijn van een van de weigeringsgronden van het tweede lid van artikel 10:101 BW, is de rechtbank van oordeel dat het in Marokko tot stand gekomen rechtsfeit, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan en dat blijkt uit een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, van rechtswege dient te worden erkend. Het primaire verzoek van de vader zal dan ook worden toegewezen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart voor recht dat vervangende toestemming voor de erkenning van
[minderjarige], geboren op [2007] te [geboorteplaats] (Marokko) door
[verzoeker], geboren in 1952 te [geboorteplaats] (Marokko) niet is vereist;
4.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter tevens (kinder)rechter, mr. R.C Stijnen en mr. J.W.B. Snijders Blok, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2015, in tegenwoordigheid van J.D. Koteris als griffier.