ECLI:NL:RBMNE:2015:6365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
16/994036-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door feitelijk leidinggever met grote geldbedragen en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 augustus 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk leidinggever van twee vennootschappen, [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., betrokken was bij faillissementsfraude. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2008 tot en met 29 juni 2009 bij [bedrijf 1] en van 30 juni 2010 tot en met 2 mei 2011 bij [bedrijf 2] grote geldbedragen onttrokken aan de vennootschappen, wat heeft geleid tot hun faillissement. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft overgemaakt naar zijn privérekeningen, terwijl hij wist dat deze gelden bestemd waren voor de bedrijfsvoering van de vennootschappen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk, verduistering en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en hem ontzet van het uitoefenen van het beroep van statutair bestuurder voor de duur van vijf jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de omvang van de onttrokken bedragen, die in totaal meer dan 2,4 miljoen euro bedroegen, en met de eerdere veroordeling van de verdachte voor faillissementsfraude in 2013.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/994036-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 31 augustus 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1949] te [geboorteplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 augustus 2014, 10 september 2014, 19 november 2014 en 17 augustus 2015, op welke laatste datum de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn advocaat, mr. M.J.N. Vermeij, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd op de zitting van 17 augustus 2015.
De tenlastelegging is -met wijziging- als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: als feitelijk leidinggever van [bedrijf 1] B.V., verder [bedrijf 1] te noemen, in de periode van 1 januari 2008 tot en met 29 juni 2009 faillissementsfraude heeft gepleegd voor een bedrag van in totaal 1.982.674,32 euro;
Feit 2: als feitelijk leidinggever van [bedrijf 2] B.V., verder [bedrijf 2] te noemen, in de periode van 30 juni 2010 tot en met 2 mei 2011 faillissementsfraude heeft gepleegd voor een bedrag van in totaal 535.100,77 euro;
Feit 3: in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 mei 2011 1.982.674,32 euro respectievelijk 535.100,77 euro heeft verduisterd van de vennootschappen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ;
Feit 4: in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 mei 2014 een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geldbedragen.

3.Voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De strafvervolging van verdachte is gestart naar aanleiding van een persoonlijke vete tussen de heer [A] en verdachte. [A] heeft zich rechtstreeks gewend tot zijn kennis de officier van justitie [B] . Vervolgens is, na tussenkomst van advocaat-generaal [advocaat-generaal] , aan het Functioneel Parket de opdracht gegeven om in deze zaak strafvervolging in te stellen. Deze gang van zaken wordt bevestigd door het TPO-verslag waarin wordt gesproken over een “benadeelde crediteur”. Er is dus sprake geweest van misbruik van bevoegdheid. De vervolging is op aanvraag van [A] gestart en de rechtbank is hierover door het Openbaar Ministerie onjuist voorgelicht. Wanneer de rechtbank het niet-ontvankelijkheidsverweer verwerpt, dienen [A] en [B] als getuigen te worden gehoord. Ook is het nodig de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen te horen, omdat zij kunnen verklaren over de start van het onderzoek.
Daarnaast is sprake van een eenzijdig onderzoek door de politie. De eigenlijke reden voor het onderzoek was niet dat er een verdenking was, maar er was strafvervolging beloofd en er moest door het Openbaar Ministerie ‘gescoord’ worden. Ook is potentieel ontlastend bewijsmateriaal onthouden aan het dossier. Zo is een kopie van een depotstorting pas na een jaar toegevoegd aan het dossier en is slechts beperkt onderzoek gedaan naar betalingen die verdachte voor de vennootschap heeft verricht vanaf zijn privérekeningen.
Uit het feit dat curator [curator] een dag na het TPO-overleg aangifte heeft gedaan, kan worden afgeleid dat op hem druk is uitgeoefend om hem tot deze aangifte te bewegen.
Ook heeft het Openbaar Ministerie de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte gefrustreerd door hem niet onmiddellijk in vrijheid te stellen, maar hem in faillissementsgijzeling te houden. Daarbij is door het Openbaar Ministerie ten onrechte betoogd dat ook het persoonlijk faillissement van verdachte ten grondslag heeft gelegen aan het Europees arrestatiebevel. De e-mail waarin dat door het Openbaar Ministerie naar voren is gebracht dient als een vals stuk te worden aangemerkt.
Ten slotte heeft het Openbaar Ministerie onvoldoende uitvoering gegeven aan de opdracht die de rechtbank heeft gegeven: het doen van onderzoek naar alle stortingen die door verdachte aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn gedaan. Het onderzoek heeft zich slechts uitgestrekt tot drie buitenlandse bankrekeningen en er is geen onderzoek gedaan naar de boekhouding -die kennelijk nog beschikbaar is- waaruit de rekening-courantverhouding van verdachte met de vennootschappen volledig gereconstrueerd had kunnen worden. Deze boekhouding en de prognoses van getuige [getuige 1] dienen alsnog aan het dossier te worden toegevoegd.
Verdachte is door deze verzuimen ontegenzeggelijk in zijn belangen geschaad. Het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met de grondslagen van ons strafproces en het wettelijk systeem is in de kern geraakt.
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk dient te worden verklaard.
Door burgers kan bij de politie of het Openbaar Ministerie een melding worden gedaan van een vermoedelijke fraude. Ook in deze zaak is dat gebeurd. Vervolgens is door de FIOD een vooronderzoek gestart en is de zaak besproken in diverse overleggen. Uiteindelijk is op basis van de informatie die uit dat onderzoek naar voren is gekomen, besloten een strafrechtelijk onderzoek te starten. Die beslissing is genomen door het Openbaar Ministerie. Van beïnvloeding door burgers op de vervolgingsbeslissing is dan ook geen sprake.
Het feit dat curator [curator] kort na het TPO-overleg door de politie is gehoord, getuigt slechts van een adequate aanpak van de FIOD. De aangiften die door curator [curator] en curator Van Meines zijn gedaan, zijn de basis geweest voor het strafrechtelijk onderzoek.
Ook het feit dat de depotstorting pas na enige tijd aan het dossier is toegevoegd kan niet als een vormverzuim worden aangemerkt. Pas nadat meer bankafschriften waren opgevraagd, bleek dat dit stuk van belang was voor het dossier. Op dat moment is besloten het toe te voegen aan het dossier.
Wat de raadsman stelt ten aanzien van de opdracht van de rechtbank is niet juist. Door het Openbaar Ministerie is aan die opdracht gevolg gegeven. Vervolgens zijn alle opgevraagde bankgegevens aan de vorige raadsman van verdachte en aan de rechtbank verstrekt.
Als al sprake zou zijn van het frustreren van de schorsing van verdachte, dan kan dit niet de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie raken. De rechtbank besluit hoe lang verdachte in faillissementsgijzeling wordt gehouden. Het Openbaar Ministerie heeft daar geen invloed op.
Het Europees arrestatiebevel is gebaseerd op de faillissementen van verdachte; ook het persoonlijk faillissement kan daaronder vallen. Van valse stukken is geen sprake.
Door de raadsman zijn geen omstandigheden aangevoerd die een vormverzuim opleveren. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Start van het onderzoek
Uit de e-mail van advocaat-generaal [advocaat-generaal] , die door de raadsman is overgelegd, kan worden afgeleid dat er contact heeft plaatsgevonden tussen [A] , [B] en [advocaat-generaal] . De informatie van [A] die, via [advocaat-generaal] , bij het Functioneel Parket is terechtgekomen heeft kennelijk geleid tot een vooronderzoek naar de gedragingen van verdachte. Vervolgens zijn de bevindingen besproken in verschillende TPO-overleggen. Naar aanleiding van die overleggen is besloten om tegen verdachte een strafrechtelijk onderzoek te starten. De stukken die aan deze vervolgingsbeslissing ten grondslag liggen, zijn in opdracht van de rechtbank onderzocht door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat deze stukken geen blijk geven van beïnvloeding door [A] , [B] , [advocaat-generaal] of (andere) crediteuren. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet gebleken van een vormverzuim.
De rechtbank wijst af het (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging tot het horen van [A] en [B] , nu dit niet van belang is voor enige te nemen beslissing in deze strafzaak.
Ook het verzoek tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuige wordt afgewezen. Een eerder verzoek van de verdediging tot het horen van deze verbalisanten is door de rechtbank afgewezen op 10 september 2014 en op 17 augustus 2015. Hierna hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die maken dat deze verbalisanten toch zouden moeten worden gehoord.
Verhoor curator [curator]
De rechtbank ziet geen aanleiding te veronderstellen dat curator [curator] door het Openbaar Ministerie onder druk zou zijn gezet om aangifte te doen. Nadat in het TPO-overleg was besloten om verdachte strafrechtelijk te vervolgen, was het niet meer dan logisch dat de betrokken curator werd uitgenodigd voor verhoor. Het feit dat curator [curator] tijdens dit verhoor zijn eerder gedane melding bevestigt door het doen van aangifte geeft geen blijk van uitgeoefende druk op curator [curator] . De rechtbank merkt ten overvloede op dat deze aangifte niet noodzakelijk was voor de start van het opsporingsonderzoek, ook ambtshalve was vervolging mogelijk.
Frustreren schorsing voorlopige hechtenis
Ook het feit dat verdachte na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opnieuw in detentie is gekomen, kan geen vormverzuim opleveren. Allereerst zijn de beslissingen om verdachte in faillissementsgijzeling te nemen/houden, genomen door de rechtbank en niet door het Openbaar Ministerie. Bovendien, als er al vormverzuimen zijn begaan, dan hebben deze verzuimen geen betrekking op deze strafzaak en kunnen zij daarom niet tot enig rechtsgevolg in deze strafzaak leiden.
Niet toevoegen potentieel ontlastende stukken
De raadsman verwijt het Openbaar Ministerie dat zij naar aanleiding van het getuigenverhoor van [getuige 1] , niet is overgegaan tot het toevoegen van de Reeleezee-boekhouding aan het dossier.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet als een vormverzuim worden aangemerkt. Uit het verhoor van getuige [getuige 1] blijkt weliswaar dat er een online Reeleezee-boekhouding zou zijn geweest, waarin een rekening-courantverhouding tussen verdachte en [bedrijf 1] zou zijn bijgehouden. Getuige [getuige 1] zegt dat de boekhouding van de rekening-courant via Reeleezee zeker nog beschikbaar is en dat hij de toegangscode wellicht nog kan achterhalen, echter blijkt hieruit onvoldoende dat deze boekhouding feitelijk nog bestaat en of het toegang krijgen tot deze boekhouding nog daadwerkelijk mogelijk is. Gelet hierop kan het Openbaar Ministerie niet worden tegengeworpen dat deze boekhouding niet aan het dossier is toegevoegd. Daar komt bij dat verdachte zelf deze boekhouding of informatie over hoe deze te vinden zou zijn noch aan de curator na het faillissement van [bedrijf 1] noch aan de FIOD of het Openbaar Ministerie na zijn aanhouding heeft verstrekt.
Daarom wordt ook het verzoek van de raadsman om de Reeleezee-boekhouding alsnog aan het dossier toe te voegen afgewezen.
Ook het verzoek van de raadsman om de prognoses van getuige [getuige 1] toe te voegen aan het dossier wordt afgewezen. De rechtbank acht dit niet noodzakelijk, omdat ook andere getuigen hebben verklaard over de financiële toestand van [bedrijf 1] en de destijds bestaande toekomstverwachtingen. Bovendien zijn deze prognoses volgens [getuige 1] gebaseerd op de cijfers die door verdachte zijn aangeleverd en kan dit ook door verdachte zelf naar voren worden gebracht.
Niet uitvoeren opdracht van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Openbaar Ministerie voldaan aan de opdracht die de rechtbank haar heeft gegeven. Ook na deze opdracht heeft het Openbaar Ministerie de onderzoeken gedaan die, naar aanleiding van de verweren van verdachte en zijn raadsman, redelijkerwijs van haar konden worden verwacht. Voor zover het Openbaar Ministerie hierin onvolledig zou zijn geweest, had het op de weg van de verdediging gelegen dit tijdig en concreet aan te geven.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is geen sprake geweest van vormverzuimen in het vooronderzoek van deze strafzaak. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
3.2
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Feit 1
Verdachte heeft grote geldbedragen overgemaakt van de rekeningen van [bedrijf 1] naar zijn privérekeningen. Verdachte heeft voor deze betalingen geen aannemelijke verklaring gegeven. Ook de betalingen naar de ex-partner van verdachte kunnen als onttrekkingen worden aangemerkt. Verschillende getuigen verklaren dat zij slechts incidenteel werkzaamheden verrichtte voor [bedrijf 1] . Bovendien is er geen arbeidsovereenkomst aangetroffen of een verslaglegging van haar werkzaamheden.
Het geldbedrag dat is overgemaakt naar [bedrijf 13] was bestemd voor de aankoop van een BMW 760 en een Range Rover. Deze auto’s zijn echter nooit op naam van [bedrijf 1] gezet. De opbrengst van de BMW is nooit terecht gekomen in de boedel van [bedrijf 1] . Over de Range Rover heeft verdachte verklaard dat hij deze auto gebruikte als boodschappenwagen en dat hij dacht dat hij deze auto in privé had gekocht. Ook deze overboeking kan dus als onttrekking worden aangemerkt.
Van de betalingen die zijn gedaan aan [schildersbedrijf] , [bedrijf 8] en [bedrijf 9] is bekend dat deze een privébestemming hadden.
Uit de grote geldbedragen die werden onttrokken kan worden afgeleid dat verdachte wist of moest begrijpen dat hij door zijn handelen de rechten van schuldeisers zou verkorten.
Feit 2
Ook vanaf de rekeningen van [bedrijf 2] zijn door verdachte in korte tijd grote geldbedragen overgemaakt naar eigen rekeningen. Hiervoor is geen afdoende verklaring gegeven. Ook de overboekingen naar de ex-partner van verdachte zijn als onttrekking aan te merken. De verklaring van verdachte dat zij niet in loondienst was, strookt niet met de overboekingen die zijn gedaan. Daarnaast zijn door verdachte privébetalingen gedaan aan [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . De onttrekkingen van geldbedragen bij [bedrijf 2] waren zo hoog en in de opstartfase van het bedrijf, dat het niet anders kon of het bedrijf zou in de problemen komen, met als gevolg dat schuldeisers niet meer betaald konden worden. Dit wordt ook bevestigd door verschillende getuigen.
De geldbedragen waar verdachte naar zijn zeggen recht op had, zoals managementvergoedingen/salaris en bonus, kunnen ook als onttrekking worden aangemerkt. Deze vergoedingen had verdachte met zichzelf afgesproken en waren exorbitant.
Feit 3
Ook de ten laste gelegde verduistering kan wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft de geldbedragen naar zijn privérekening overgemaakt, terwijl hij wist dat deze gelden voor de bedrijfsvoering bestemd waren. Er is daarom sprake van wederrechtelijke toe-eigening.
Feit 4
Verdachte heeft de onttrokken geldbedragen gebruikt om zijn luxe leven te bekostigen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Verdachte heeft van deze geldbedragen gebruik gemaakt en ze omgezet in goederen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De verweren van de raadsman die betrekking hebben op feit 1 en 2, zullen hierna bij de bewijsoverwegingen worden besproken.
Wat betreft feit 3 heeft de raadsman naar voren gebracht dat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. Verdachte had diverse vorderingen op de vennootschappen en had dus recht op de geldbedragen die hij naar zichzelf heeft overgemaakt.
Ook het onder 4 ten laste gelegde gewoontewitwassen kan niet worden bewezenverklaard, omdat de geldbedragen niet kunnen worden aangemerkt als “afkomstig uit enig misdrijf”.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het bewijs [1]
4.3.1.1 Het bewijs voor feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen.
[bedrijf 1]
Op 14 februari 2007 koopt [bedrijf 14] (Luxembourg) S.A. (hierna: [bedrijf 14] ), rechtsgeldig vertegenwoordigd door [verdachte] , de aandelen van de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. [2]
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [verdachte] vanaf 1 januari 2008 bestuurder is van de besloten vennootschap [bedrijf 1] te [vestigingsplaats] . [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de feitelijke leiding had binnen [bedrijf 1] . Verdachte was verantwoordelijk voor wat er gebeurde binnen het bedrijf. De betalingen werden feitelijk uitgevoerd door mevrouw [getuige 2] , maar dat gebeurde steeds in opdracht van verdachte. [4]
Op 29 juni 2009 is [bedrijf 1] door de rechtbank Utrecht in staat van faillissement verklaard. De rechtbank stelt mr. C. van Meines aan als curator. [5]
Overboekingen naar rekeningen van verdachte
In de periode van 9 juli 2008 tot en met 29 januari 2009 worden op de bankrekeningen van [bedrijf 1] in totaal de volgende bedragen ontvangen:
- betalingen door Nationale Postcode Loterij: € 2.260.976,00;
- betalingen door Sponsor Bingo: € 66.180,00;
- betalingen door Bankgiro: € 330.900,00.
De FIOD heeft onderzoek gedaan naar het vervolg van deze geldstromen. [6]
Op 9 juli 2008 wordt € 675.000 ontvangen op een rekeningnummer van [bedrijf 1] . Diezelfde dag wordt € 200.000,- (4 x € 50.000,-) overgemaakt naar twee Zwitserse bankrekeningen ten name van [verdachte] , met als omschrijving “Zahlung [bedrijf 14] Luxembourg”. Op 11 juli 2008 wordt € 75.000,- (€ 25.000,- en € 50.000,-) overgemaakt naar twee Zwitserse bankrekeningen op naam van [verdachte] . Daarna wordt op 18 juli 2008 € 100.000,- (€ 50.000,- en € 50.000,-) overgemaakt naar twee Zwitserse bankrekeningen op naam van [verdachte] . Omschrijving: “Terugbetaling [bedrijf 14] ”. [7]
Op 18 juli 2008 is € 1.462.986,- ontvangen op een rekeningnummer ten name van [bedrijf 1] . Op 24 juli 2008 wordt daarvan € 1.100.000,- overgemaakt naar een bankrekening ten name van [verdachte] , met als omschrijving: “Overeenkomst [bedrijf 14] 1807”. Vervolgens wordt diezelfde dag een bedrag van € 1.020.466,37 overgemaakt naar een rekening van [naam] met omschrijving “ [verdachte] -KBC”. [8]
Op 4 september 2008 wordt een bedrag van € 50.000,- overgemaakt naar een bankrekening ten name van [verdachte] , met de omschrijving “Treasury OVK 4-9”. [9]
Op 31 oktober 2008 is € 330.900,- ontvangen op een rekeningnummer van [bedrijf 1] . Diezelfde dag wordt € 100.000,- overgemaakt naar een rekeningnummer ten name van [verdachte] , met daarbij de omschrijving: “factuur 20081001013”. Op 6 november 2008 wordt € 12.000,- overgemaakt naar een Zwitserse rekening ten name van [verdachte] . Daarbij staat de omschrijving: “Purchase Source Code”. [10]
Op 29 januari 2009 is in totaal € 189.170,- ontvangen op een bankrekening van [bedrijf 1] . Op 30 januari 2009 wordt € 50.000,- overgemaakt naar een bankrekening ten name van [verdachte] , met de omschrijving “2009 Q1 + onkosten”. Op 2 februari 2009 wordt € 50.000,- overgemaakt naar dezelfde bankrekening. Hierbij staat als omschrijving “Q1 + expenses”. Vervolgens wordt op 2 februari 2009 € 15.000,- overgemaakt naar een Zwitserse bankrekening ten name van [verdachte] . De omschrijving daarbij is: “expenses”. [11]
Overboeking naar [bedrijf 13] AG
Op 31 juli 2008 wordt vanaf een bankrekening van [bedrijf 1] een bedrag overgemaakt van € 162.073,49 naar een Zwitserse bankrekening van [bedrijf 13] AG met omschrijving “Vertrag nr. 30.32.250.013”. Inclusief kosten wordt € 162.143,90 afgeschreven. [12]
Wanneer verdachte wordt geconfronteerd met deze overboeking, verklaart hij dat er een aantal auto’s in lease was bij [bedrijf 13] . Dat betrof een BMW 760 en een Range Rover waarin verdachte reed. De Range Rover is gebruikt als boodschappenwagen. Verdachte verklaart dat hij die, volgens hem, in privé heeft gekocht. [13]
Uit onderzoek blijkt dat de Range Rover uit Zwitserland Nederland is ingevoerd en op 15 september 2008 een Nederlands kenteken heeft gekregen. De Range Rover heeft van 15 september 2008 tot en met 26 januari 2014 op naam van [verdachte] gestaan. [14]
Uit onderzoek naar de BMW 760 is gebleken dat deze (met een Zwitsers kenteken) op 8 oktober 2008 door [verdachte] bij Automobielbedrijven [automobielbedrijf] B.V. (hierna: [automobielbedrijf] ) is ingeruild tegen een Jaguar XJ, voor € 89.500,-. Op 24 december 2008 heeft de BMW 760 een Nederlands kenteken gekregen en is het voertuig op naam gezet van [verdachte] . Op 25 februari 2010 wordt de BMW 760 door [verdachte] verkocht aan [automobielbedrijf] voor € 54.500,-. Van dit bedrag wordt € 14.500,- overgemaakt naar [bedrijf 7] en € 40.000,- naar [naam] voor aflossing van het financieringscontract van de BMW. [15] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de kentekens van deze auto’s inderdaad op zijn naam zijn gesteld. [16]
Overboekingen naar [schildersbedrijf] , [bedrijf 8] en [bedrijf 9]
Op 10 juli 2008 wordt € 21.200,- afgeschreven van een bankrekening van [bedrijf 1] ten gunste van [schildersbedrijf] , met als omschrijving: “Rek.Courant [verdachte] ”. Na telefonisch contact heeft de FIOD van [schildersbedrijf] een factuur ontvangen van 23 juni 2008. Deze factuur is gericht aan de heer [verdachte] , [adres] te [woonplaats] . Als omschrijving staat vermeld: “Schilderwerk uitgevoerd aan uw woonhuis op bovenstaand adres. Termijn in mindering op de aanneemsom.” [17]
Op 10 juli 2008 wordt € 6.289,73 afgeschreven van een bankrekening van [bedrijf 1] ten gunste van [bedrijf 8] , met als omschrijving: “Rek.Courant [verdachte] ”. [18] [bedrijf 8] heeft over deze betaling per e-mail het volgende laten weten: “Wij [bedrijf 8] hebben het volgende voor de familie [verdachte] ontworpen, geleverd en gemonteerd: keuken, bijkeuken, garderobekasten, complete badkamers (3x), marmer vloertegels (alleen geleverd), garderobekast op slaapkamer. Alles geleverd en gemonteerd aan de [adres] in de periode van april t/m oktober 2008.” [19]
Op 10 juli 2008 worden twee bedragen van € 3.416,- en € 796,- afgeschreven van een bankrekening van [bedrijf 1] ten gunste van [bedrijf 9] , met als omschrijving: “Rek.Courant [verdachte] ”. Door [bedrijf 9] zijn twee facturen toegestuurd die betrekking hebben op deze betalingen. Op 14 februari 2014 is telefonisch bevestigd dat de gekochte goederen zijn afgeleverd op het factuuradres, destijds het woonadres van [verdachte] . [20]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de overboekingen naar [schildersbedrijf] , [bedrijf 8] en [bedrijf 9] privébetalingen betreffen. [21]
Financiële situatie [bedrijf 1] vóór het faillissement
Verdachte heeft verklaard dat hij voor de aankoop van [bedrijf 1] contact had met [C] van de Nationale Postcode Loterij. [C] vertelde verdachte dat als hij [bedrijf 1] van hen zou kopen, [C] daar 7,5 miljoen aan opdrachten tegenover zou zetten. Verdachte heeft [bedrijf 1] geheel nieuw opgezet en heeft vijftien nieuwe mensen aangenomen. De kosten van [bedrijf 1] waren op dat moment € 80.000,- per maand. Op dat moment was de Nationale Postcode Loterij de enige opdrachtgever van [bedrijf 1] . Er kwamen echter geen opdrachten binnen. [22]
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat [bedrijf 1] qua financiering volledig afhankelijk was van de Nationale Postcode Loterij. Vóór de schikking was sprake van liquiditeitskrapte, die is opgelost door de moedermaatschappij (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 14] ). [bedrijf 1] zag zich continu bedreigd met conservatoire en executoriale beslagen. [23]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] haar opdrachten gaf naar welke rekeningen zij geld moest overmaken. [getuige 2] maakte een overzicht welke facturen nog moesten worden betaald. Niet alle facturen werden betaald, het was de taak van [getuige 2] om [verdachte] voor de schuldeisers af te schermen. [24]
4.3.1.2 Het bewijs voor feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen.
[bedrijf 2]
Op 30 juni 2010 wordt door [verdachte] een managementovereenkomst getekend waarbij hij vanaf 1 juli 2010 het algemene management ten behoeve van [bedrijf 2] uitoefent. [25] Op 16 juli 2010 komt de statutaire naam [bedrijf 2] tot stand door middel van een statutenwijziging; voor die tijd was de statutaire naam [naam] B.V. [26]
Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [verdachte] als bestuurder ingeschreven stond van [bedrijf 2] (gevestigd te Woerden en Almere [27] ) in de periode van 20 juli 2010 tot 19 oktober 2010 [28] en van 14 februari 2011 tot 3 mei 2011 [29] . In de periode van 19 oktober 2010 tot 14 februari 2011 stond [D] als bestuurder van [bedrijf 2] ingeschreven. [30]
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de feitelijke leiding had binnen [bedrijf 2] , ook in de periode dat [D] als bestuurder stond ingeschreven. De betalingen voor [bedrijf 2] werden feitelijk gedaan door mevrouw [getuige 2] , maar verdachte was verantwoordelijk voor deze betalingen. [31]
[getuige 2] verklaart dat [verdachte] bepaalde welke facturen betaald moesten worden. De betalingen werden vervolgens door haar klaargezet. [32]
Op 2 mei 2011 wordt [bedrijf 2] door de rechtbank Zwolle-Lelystad in staat van faillissement verklaard. De rechtbank stelt mr. [curator] aan als curator. [33]
Overboekingen naar rekeningen van verdachte en zijn (ex-)partner
In de periode van 5 juli 2010 tot en met 28 januari 2011 worden op de bankrekeningen van [naam] B.V./ [bedrijf 2] geldbedragen gestort, in totaal een bedrag van € 1.341.249,27. Deze geldbedragen zijn afkomstig van [bedrijf 10] B.V., [bedrijf 11] B.V. en [bedrijf 12] . [34]
Na ontvangst van de hierboven genoemde betalingen volgen overboekingen naar bankrekeningen op naam van [verdachte] . In totaal wordt voor een bedrag van € 304.350,- overgemaakt naar Nederlandse bankrekeningen ten name van [verdachte] . Ook zijn bedragen overgemaakt naar Zwitserse rekeningen ten name van [verdachte] en/of “ [woonplaats] ”, in totaal € 130.000,-. [35]
In de periode van 5 juli 2010 tot en met 18 november 2010 is in totaal € 20.767,89 overgemaakt naar een bankrekening ten name van [E] . [36]
Overboekingen naar [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6]
Op 11 november 2010 wordt er € 10.000,- afgeschreven van een bankrekening ten name van [naam] B.V. ten gunste van [bedrijf 3] B.V. met als omschrijving “deelbetaling [bedrijf 7] ”. [37]
Op 12 november 2010 is € 1.080,- afgeschreven van een bankrekening ten name van [naam] B.V. ten gunste van [bedrijf 4] met als omschrijving “afspraak [verdachte] ”. Namens [bedrijf 4] is over deze betaling het volgende verklaard: “Wij hebben een kledingzaak in Laren en de heer [verdachte] is/was bij ons vaste klant die voor dit bedrag diverse kledingstukken heeft gekocht”. [38]
Op 21 januari 2011 is € 3.052,88 afgeschreven van een bankrekening van [bedrijf 2] ten gunste van [bedrijf 5] B.V. met als omschrijving “factuur 21008647”. Door [bedrijf 5] B.V. is een factuur met factuurnummer 21008647 toegestuurd aan de FIOD. [39] Op deze factuur staan onder meer Rhododendrons en potgrond vermeld. [40] Op de bijbehorende loodslijst staat als afleveradres: [adres] , [woonplaats] . [41]
Op 6 oktober 2010 wordt er € 10.000,- afgeschreven van een bankrekening van [naam] B.V. ten gunste van [bedrijf 6] met als omschrijving: “spoedopdracht inzake [verdachte] dossiernr. 209.01.968.WJK”. Vervolgens wordt op 23 december 2010 € 10.000,- afgeschreven van een bankrekening van [bedrijf 2] ten gunste van “ [bedrijf 6] ” met als omschrijving “1.2 nr 209.01968 WJU [verdachte] ”. Op 30 januari 2014 ontvangt de FIOD de volgende reactie van [F] van [bedrijf 6] Incasso-Gerechtsdeurwaarders:
“Het dossiernummer 209.01968 en de betalingen waaraan u refereert hebben betrekking op de vordering die wij ter incasso in behandeling hebben gekregen van onze cliënte International Card Services B.V. handelende onder de naam Visa Card Services gevestigd te Amsterdam, op de heer [verdachte] geboren op [1949] . In deze zaak is de heer [verdachte] bij vonnis van 8 juli 2009 van de rechtbank Utrecht veroordeeld tot betaling van de vordering aan onze cliënte.” [42]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de betalingen aan [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] privébetalingen betreffen. [43]
Financiële situatie [bedrijf 2] vóór het faillissement
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij door de jaren heen regelmatig bedragen moest overmaken naar privérekeningen van [verdachte] . [getuige 2] heeft [verdachte] daar wel eens op aangesproken, maar [verdachte] gaf dan toch prioriteit aan de overboekingen naar zijn privérekening. [44] [getuige 2] heeft verklaard dat zij een keer boos is geworden, omdat ze met een leverancier had afgesproken dat hij betaald zou worden. [verdachte] koos er toch voor om die leverancier niet te betalen, maar het geld naar zijn privérekening in Zwitserland of Nederland over te maken. [45] Volgens [getuige 2] werd er niet altijd meteen aan leveranciers betaald als er geld was. In de beginperiode van [bedrijf 2] was er wel geld, maar als er 20 facturen waren en er was geld ontvangen om 25 facturen te kunnen betalen, dan werd er evengoed niet altijd uitbetaald. [verdachte] bepaalde dat er privébetalingen gingen vóór de betaling van facturen. [46]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat [bedrijf 10] B.V., een technisch installatiebedrijf van [bedrijf 11] B.V., aan [naam] B.V. de opdracht heeft gegeven om 1.300 douche-units te leveren. Omdat [verdachte] een beginnende onderneming had, is overeengekomen dat een deel van het totaal verschuldigde bedrag per vooruitbetaling door [bedrijf 10] B.V. zou worden voldaan. [verdachte] kon hiermee materialen en machines kopen om de productie op te starten. De betalingen zijn vanaf drie bankrekeningen verricht: van [bedrijf 10] , [bedrijf 11] en [bedrijf 12] . [47] Omdat [verdachte] meer geld vroeg, is gevraagd om inzage in de administratie. [48] Toen bleek dat de voor de inkoop van materialen en productie bestemde vooruitbetalingen voornamelijk werden aangewend voor doeleinden buiten de onderneming van [bedrijf 2] , voor privéuitgaven. [49]
[D] heeft verklaard dat zijn werkzaamheden bij [bedrijf 2] bestonden uit het voeren van de administratie. [50] Volgens [D] was [verdachte] gedurende de gehele periode een belangrijke begunstigde. [51] Zodra [verdachte] geld nodig had, werd dit volgens [D] van de rekening van [bedrijf 2] afgehaald. De aanschaf van bijvoorbeeld een auto kon volgens [verdachte] altijd. Als het niet zou passen in de financiën dan werden er simpelweg andere facturen niet betaald. [52]
Getuige [getuige 4] was voor [bedrijf 2] actief in de sales en marketing. [53] Hij verklaart dat in februari 2011 de deurwaarder van de belastingdienst bij [bedrijf 2] op de stoep stond. [verdachte] betaalde bij voorkeur niets, alleen als het echt niet anders kon, betaalde hij. [54]
4.3.1.3 Het bewijs voor feit 3
De rechtbank acht, op grond van de onder feit 1 en 2 weergegeven bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.1.4 Het bewijs voor feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, op grond van de onder feit 1 en 2 weergegeven bewijsmiddelen en de hierna te noemen bewijsmiddelen.
Verdachte heeft verklaard dat hij als enige kon beschikken over de Zwitserse bankrekeningen die op zijn naam stonden. Verdachte verklaart dat het geld door hem is gebruikt om van te leven. [55]
Op 16 mei 2014 verklaart verdachte dat hij tot een maand geleden in Gibraltar woonde en op dat moment een tijdelijk verblijfsadres in Spanje heeft. [56]
Uit een uittreksel van de Justitiële Informatiedienst blijkt dat [verdachte] in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 mei 2014 onder meer in de volgende gemeenten heeft ingeschreven gestaan: Woerden (Nederland), Bosch en Duin (Nederland) en Schaffhausen (Zwitserland). [57]
4.3.2
Bewijsoverwegingen
4.3.2.1 Bewijsoverwegingen bij feit 1
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de faillissementsfraude bij [bedrijf 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Vrijspraak: overboekingen naar [E]
De rechtbank merkt de overboekingen die zijn gedaan naar [E] niet aan als onttrekkingen. Behalve uit de verklaring van [E] zelf en van verdachte, blijkt ook uit verschillende getuigenverklaringen dat [E] bij [bedrijf 1] heeft gewerkt. Ook de afschrijvingen zelf duiden erop dat hier sprake kan zijn van loonbetalingen gelet op de gelijke bedragen en de omschrijvingen bij deze betalingen. De rechtbank acht daarom voldoende aannemelijk geworden dat deze afschrijvingen loonbetalingen waren. Verdachte zal van dit deel van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Vrijspraak: salarisbetaling op 25-8-2008
Op 25 augustus 2008 wordt € 39.251,58 overgemaakt naar een bankrekening van verdachte onder de vermelding “salaris Q3”. In het dossier zijn van het derde kwartaal 2008 twee loonstroken opgenomen. Bovendien komt het daarin genoemde nettoloon overeen met de overboeking van 25 augustus 2008. Nu voldoende aannemelijk is geworden dat deze betaling een loonbetaling betreft, zal de rechtbank deze niet als een onttrekking aanmerken.
Zicht op mogelijk faillissement en opzet op verkorting van rechten van schuldeisers
De raadsman heeft aangevoerd dat op het moment dat de ten laste gelegde betalingen door verdachte zijn gedaan nog geen enkel zicht was op een faillissement. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat [bedrijf 1] pas een jaar na de eerste betalingen failliet is verklaard. Door [bedrijf 1] zijn in mei 2009 nog drie facturen ten bedrage van ruim € 813.000,- gestuurd. In april 2009 verkreeg [bedrijf 1] nog een bankgarantie.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende. Verdachte heeft verklaard dat de Nationale Postcode Loterij de enige opdrachtgever van [bedrijf 1] was en dat [bedrijf 1] qua financiering volledig afhankelijk was van de Nationale Postcode Loterij. De Nationale Postcode Loterij (c.s.) betaalde deze bedragen in het kader van voorfinanciering. Na de betalingen door de Nationale Postcode Loterij beschikte de vennootschap over vermogen. Dit was echter niet door haarzelf gegenereerd en vrij besteedbaar, maar was bestemd voor het doen van investeringen die noodzakelijk waren om de vennootschap daadwerkelijk te laten ‘draaien’.
In deze context heeft de rechtbank gekeken naar de onttrekkingen die door verdachte zijn gedaan. Van de eerste ontvangen betaling op 9 juli 2008 (€ 675.000,-) wordt € 375.000,- overgemaakt naar privérekeningen van verdachte, wat neerkomt op een percentage van ruim 55 procent. Van de tweede betaling op 18 juli 2008 (€ 1.462.986,-) wordt ruim 89 procent overgemaakt naar privérekeningen van verdachte. Ook van de betalingen die in oktober 2008 en in januari 2009 aan [bedrijf 1] worden gedaan wordt 30 tot 60 procent naar privérekeningen van verdachte overgemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door deze onttrekkingen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het bedrijf hierdoor failliet zou gaan en dat de rechten van schuldeisers zouden worden verkort. Dat [bedrijf 1] nog enige tijd actief is geweest en het faillissement niet (vrijwel) direct na deze overboekingen heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders, zeker niet in het licht van verdachtes eigen stelling dat hij gelden overmaakte naar zijn privérekening om te voorkomen dat schuldeisers van het bedrijf beslag zouden leggen.
Ook het feit dat [bedrijf 1] in mei 2009 nog enkele facturen zou hebben verstuurd en door haar een bankgarantie zou zijn verkregen, doet hieraan niet af. Overigens is niet aannemelijk geworden dat deze facturen daadwerkelijk door de Nationale Postcode Loterij (aan [bedrijf 1] ) zijn betaald.
Het standpunt van de verdediging dat de betalingen naar privérekeningen niet problematisch waren, omdat de deal met de Nationale Postcode Loterij alleen maar groter zou worden, deelt de rechtbank niet. Niet uitgesloten kan worden dat er een kans bestond dat die deal in de loop van de tijd (zeer) veel groter zou worden, maar niet aannemelijk is geworden dat daarop ten tijde van de onttrekkingen een in tijd en geld gemeten concreet vooruitzicht bestond.
Overboeking van € 1.100.000,00
De verdediging heeft betoogd dat verdachte recht had op het bedrag van € 1.100.000,-. Verdachte heeft verklaard dat hij een niet opeisbare vordering had op [bedrijf 1] . De vordering die [bedrijf 14] had op [bedrijf 1] was wel opeisbaar. In overleg met en na toestemming van [bedrijf 14] heeft verdachte het bedrag van € 1.100.000,- van de bankrekening van [bedrijf 1] overgeboekt naar zijn privérekening, waardoor zijn vordering op [bedrijf 1] werd ingelost.
De rechtbank merkt allereerst op dat verdachte voor deze betaling een verklaring geeft die hij na kritische bevraging steeds aanvult met nieuwe gegevens. In eerste instantie verklaart hij dat hij aan [bedrijf 14] heeft gevraagd of het geld dat [bedrijf 1] aan [bedrijf 14] verschuldigd was door hem mocht worden gebruikt voor de opheffing van het beslag op zijn privéwoning. Later verklaart verdachte dat deze betaling een verrekening zou zijn van een lening die hij van [bedrijf 14] kreeg, met een bonus die hij tegoed had. Waarom [bedrijf 14] deze bonus aan hem zou moeten betalen en niet [bedrijf 1] heeft verdachte niet toegelicht.
Verdachte heeft in dit verband bij de FIOD verder aangegeven dat [bedrijf 14] op [bedrijf 1] een vordering had van € 1.2.000.000,-, als tegenprestatie voor een bedrag van € 300.000,- dat [bedrijf 14] in [bedrijf 1] had geïnvesteerd. Op de zitting van 17 augustus 2015 heeft verdachte verklaard dat de vordering van [bedrijf 14] op [bedrijf 1] niet alleen zag op een eerdere lening van € 300.000,- maar ook op diverse investeringen die door [bedrijf 14] al eerder waren gedaan ter voorbereiding op de te ontplooien bedrijfsactiviteiten. Verdachte heeft daarbij aan de rechtbank een overeenkomst tussen [bedrijf 1] , verdachte en [bedrijf 14] overgelegd. Deze overeenkomst is voorzien van drie handtekeningen van verdachte.
Mede door de steeds veranderende verklaringen van verdachte acht de rechtbank bij geen van de door hem geschetste scenario’s op enigerlei wijze aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van de overboeking van de € 1.100.000,00 naar zijn privérekening daadwerkelijk een opeisbare vordering ter hoogte van dat bedrag had op [bedrijf 1] en evenmin dat daarmee op een dergelijke vordering werd betaald. Naar het oordeel van de rechtbank was dan ook sprake van een onverplichte betaling en dient het door verdachte overgeboekte bedrag als onttrekking te worden beschouwd. Ook is geenszins aannemelijk geworden dat [bedrijf 14] daadwerkelijk investeringen in [bedrijf 1] heeft gedaan ter hoogte van € 1.200.000,00, laat staan dat met betrekking tot die investeringen is afgesproken dat die ten tijde van de overboeking van € 1.100.000,00 naar de privérekening van verdachte door [bedrijf 14] van [bedrijf 1] konden worden opgeëist.
Salarisbetalingen en onkostenvergoedingen
Volgens de raadsman kunnen de betalingen die op 30 januari 2009 en 2 februari 2009 zijn gedaan niet als onttrekking worden aangemerkt, nu sprake is van salarisbetalingen en onkostenvergoedingen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Van deze betalingen zijn geen salarisstroken bekend. Ook is geen specificatie bekend van de onkosten die door verdachte zouden zijn gemaakt. Bovendien worden binnen een week drie bedragen overgemaakt die het nettoloon van verdachte verre overstijgen en waarin meermalen eenzelfde omschrijving wordt genoemd. Gelet hierop worden deze overboekingen op 30 januari 2009 en 2 februari 2009 als onttrekkingen aangemerkt.
Overboeking naar [bedrijf 13] AG
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de betaling aan [bedrijf 13] AG niet als onttrekking kan worden aangemerkt. De auto’s die voor dit geld zijn geleased, een BMW 760 en een Range Rover, werden ingezet voor [bedrijf 1] . Om de auto’s in te kunnen voeren in Nederland hebben ze enige tijd op naam van verdachte gestaan.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de BMW 760 en de Range Rover nooit op naam hebben gestaan van [bedrijf 1] . Dat de auto’s voor de invoer in Nederland enkele maanden op naam van verdachte hebben moeten staan, verklaart niet dat verdachte gedurende de gehele periode de tenaamgestelde was. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat bij BMW Finance het kenteken altijd op naam van de leasenemer werd gezet. Dit is echter niet aannemelijk geworden, evenmin als de stelling dat de auto’s ten behoeve van [bedrijf 1] zijn ingezet.
Op 25 februari 2010 wordt de BMW door verdachte verkocht. De opbrengst van deze verkoop is niet ten goede gekomen aan de boedel van de inmiddels failliete [bedrijf 1] . Over de Range Rover heeft verdachte verklaard dat deze werd gebruikt als boodschappenwagen, maar dat de betaling is gedaan door [bedrijf 1] .
De rechtbank merkt het afgeschreven bedrag daarom aan als een onttrekking.
Overboeking van € 200.000,-
Verdachte heeft verklaard dat hij voor de aankoop van de aandelen van [bedrijf 1] € 200.000,- vanuit privé heeft overgemaakt. Door op 9 juli 2008 vier keer € 50.000,- over te maken van de bankrekening van [bedrijf 1] naar een privérekening van verdachte is deze schuld ingelost.
De rechtbank deelt dit standpunt van verdachte niet. De betaling die verdachte vanuit privé heeft gedaan voor de aankoop van aandelen, kan niet ten laste komen van [bedrijf 1] . Dit zou namelijk betekenen dat [bedrijf 1] voor haar eigen aandelen zou moeten betalen. Verdachte had op grond van deze betaling geen vordering op [bedrijf 1] , zodat de betaling van € 200.000,- naar de privérekening van verdachte als een onverplichte betaling en als een onttrekking moet worden beschouwd.
Lening van Nice Holding B.V.
Verdachte en zijn raadsman hebben naar voren gebracht dat verdachte een lening heeft afgesloten met Nice Holding om de liquiditeit van de vennootschap te bevorderen. Verdachte zou hiermee bedragen hebben voorgeschoten voor [bedrijf 1] . Hieruit blijkt niet alleen dat verdachte het beste met [bedrijf 1] voor had, maar hiermee wordt ook aangetoond dat verdachte verschillende vorderingen had op [bedrijf 1] . Bovendien is een deel van deze lening, € 44.000,-, ten goede gekomen aan Aspider, een crediteur van [bedrijf 1] .
Ook indien de rechtbank uitgaat van deze lezing van verdachte blijkt - bij gebreke van duidelijkheid over de met [bedrijf 1] overeengekomen terugbetalingsvoorwaarden, waaronder de opeisbaarheid - niet dat verdachte ter zake een opeisbare vordering op [bedrijf 1] had. Overboekingen die verdachte naar privérekeningen heeft gedaan, stellende dat hij daar op grond van deze voorschotten recht op had, verliezen daardoor dus niet hun karakter van onttrekking.
Overige vorderingen van verdachte op [bedrijf 1]
De raadsman heeft een overzicht overgelegd waarin verschillende bedragen zijn opgenomen die verdachte privé zou hebben voorgeschoten aan [bedrijf 1] . Wanneer alle bedragen worden opgeteld en worden vermeerderd met het salaris en de vergoedingen waarop verdachte jegens [bedrijf 1] recht had, dan blijkt dat de vorderingen van verdachte op [bedrijf 1] de vermeende onttrekkingen ruimschoots te boven gaan. Om die reden kunnen de betalingen die verdachte aan zichzelf in privé heeft overgemaakt niet als onttrekkingen worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wat er ook zij van de rechtsgeldigheid van de arbeidsovereenkomst en de daaruit voor verdachte jegens [bedrijf 1] voortvloeiende aanspraken, uit niets blijkt dat de ten laste gelegde overboekingen naar verdachtes privérekening of andere rekeningen betrekking hadden op deze posten. Dit blijkt noch uit de beschrijvingen van de redenen van betaling op de desbetreffende bankafschriften, noch uit onderliggende stukken als loonstroken, facturen en dergelijke. Een boekhouding waaruit dit zou kunnen blijken is evenmin aangetroffen. Bij die stand van zaken en bij gebreke van enige andere legitieme grond voor deze betalingen moeten deze overboekingen worden aangemerkt als onttrekkingen. Dit geldt evenzeer voor de door verdachte gemaakte opstelling van beweerdelijk door hem aan [bedrijf 1] voorgeschoten (al dan niet van anderen geleende) bedragen. Ten aanzien van die bedragen is voorts niet aannemelijk geworden dat deze reeds opeisbaar waren op het moment dat de overboekingen plaatsvonden. Verdachte heeft zijn stelling dat een en ander in een rekening-courantverhouding tussen hem en [bedrijf 1] is geadministreerd en verantwoord, en dat “het uiteindelijk bijna helemaal glad gelopen is”, op geen enkele manier aannemelijk kunnen maken, nu ieder spoor van een administratie van die rekening-courantverhouding ontbreekt.
4.3.2.2 Bewijsoverwegingen bij feit 2
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de faillissementsfraude bij [bedrijf 2] tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Vrijspraak: overboeking naar [bedrijf 15]
Verdachte heeft verklaard dat er weleens betalingen ten behoeve van [bedrijf 2] werden verricht door een ‘verkeerde’ vennootschap. Dit werd dan later gecorrigeerd. De overboekingen van in totaal € 17.200,- aan [bedrijf 15] B.V. zijn een voorbeeld van een dergelijke correctie.
De rechtbank ziet in het dossier verschillende aanwijzingen dat er foutieve betalingen hebben plaatsgevonden. Zo verklaren de getuigen [getuige 5] en [getuige 2] dat er inderdaad fouten werden gemaakt met betalingen en dat dit werd gecorrigeerd door [bedrijf 2] terugbetalingen te laten doen aan [naam] B.V. dan wel [bedrijf 15] . De rechtbank acht deze gang van zaken en daarmee het verweer van verdachte voldoende aannemelijk geworden en zal de betalingen die zijn gedaan aan [bedrijf 15] B.V. niet aanmerken als onttrekkingen.
Vrijspraak: overboeking naar [bedrijf 7] B.V. / [bedrijf 7] Investments
De rechtbank is van oordeel dat ook de geldbedragen die zijn overgemaakt naar [bedrijf 7] B.V. of [bedrijf 7] Investments niet als onttrekkingen kunnen worden aangemerkt. Verdachte is enige tijd directeur geweest van deze ondernemingen. Het enkele feit dat geldbedragen zijn overgemaakt naar rekeningen van aan verdachte gelieerde bedrijven is onvoldoende om deze overmakingen als onttrekkingen aan te merken.
Zicht op mogelijk faillissement en opzet op verkorting van rechten van schuldeisers
Door de raadsman is aangevoerd dat op het moment dat de ten laste gelegde betalingen door verdachte zijn gedaan er nog geen zicht was op het faillissement van [bedrijf 2] . In de tenlastelegging worden onder meer beweerde onttrekkingen genoemd die dateren van oktober en november 2010. Pas op 2 mei 2011 is [bedrijf 2] failliet verklaard. Uit getuigenverklaringen blijkt dat het eind 2010 en begin 2011 nog helemaal niet slecht ging met de vennootschap. Nu er geen zicht was op een faillissement, kan ook het opzet op verkorting van de rechten van schuldeisers niet worden bewezen verklaard.
Ten aanzien van de financiële positie van [bedrijf 2] wordt het volgende overwogen. [getuige 3] heeft verklaard over de zakelijke overeenkomst die is gesloten tussen [bedrijf 11] en [bedrijf 2] . Omdat verdachte een beginnende onderneming had, is overeengekomen dat een deel van het totale met de overeenkomst gemoeide bedrag bij vooruitbetaling aan [bedrijf 2] zou worden voldaan. Het was de bedoeling dat verdachte van dit geldbedrag materialen en machines kocht, zodat de productie kon worden opgestart. Ook bij [bedrijf 2] was er sprake van slechts één opdrachtgever.
Evenals bij [bedrijf 1] heeft verdachte ook bij [bedrijf 2] een aanzienlijk deel van de vooruitbetalingen voor privédoeleinden gebruikt. Door [bedrijf 11] is ruim 1,3 miljoen euro overgemaakt naar rekeningen van [naam] B.V. of [bedrijf 2] . Daarvan heeft verdachte ruim € 400.000,- onttrokken. Dit geld betrof geen winst van de onderneming, maar een voorfinanciering voor noodzakelijke investeringen om de opdracht van [bedrijf 11] uit te kunnen voeren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door de bewezenverklaarde onttrekkingen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het bedrijf hierdoor failliet zou gaan en dat de rechten van schuldeisers zouden worden verkort. Dat [bedrijf 2] nog enige tijd actief is geweest en het faillissement niet (vrijwel) direct na deze overboekingen heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders, zeker niet in het licht van verdachtes eigen stelling dat hij gelden overmaakte naar zijn privérekening om te voorkomen dat schuldeisers van het bedrijf beslag zouden leggen.
De rechtbank wordt bevestigd in haar overtuiging dat verdachte deze kans heeft aanvaard door verschillende getuigenverklaringen. Zo heeft de getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte vaak privébetalingen voorrang gaf boven het betalen van zijn crediteuren. Zelfs als er voldoende geld was om alle crediteuren te betalen, werd er door verdachte wel eens voor gekozen om geld naar zichzelf over te maken, zodat vervolgens niet alle crediteuren konden worden betaald. Ook uit de verklaringen van [D] kan worden afgeleid dat de betalingen van verdachte soms onverantwoord waren. Als uitgaven niet pasten in de financiën, had dit tot gevolg dat andere facturen niet werden betaald. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat bij verdachte het betalen van zichzelf voorrang had op het financieel gezond houden van zijn bedrijf.
Overboekingen naar [E]
Verdachte heeft verklaard dat [E] gedurende ongeveer een maand voor [bedrijf 2] diverse werkzaamheden heeft verricht. Hiervoor is zij door [bedrijf 2] betaald. Ter zitting heeft verdachte hieraan toegevoegd dat wellicht ook de belettering voor [bedrijf 2] door [E] is gedeclareerd en is uitbetaald.
De rechtbank merkt allereerst op dat getuigen wisselend hebben verklaard over de werkzaamheden van [E] bij [bedrijf 2] . In elk geval kan uit die verklaringen en uit die van verdachte zelf worden afgeleid dat zij niet lang werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 2] .
De betalingen die aan [E] worden gedaan, lijken geen loonbetalingen te betreffen, gezien de wisselende bedragen. Ook is niet gebleken dat zij een arbeidsovereenkomst had bij [bedrijf 2] . Volgens verdachte werkte zij in die periode als zzp’er en verrichtte zij in die hoedanigheid werkzaamheden voor de vennootschap. De rechtbank heeft echter geen facturen aangetroffen voor de werkzaamheden die [E] zou hebben verricht. Ook zijn er geen andere specificaties aangetroffen, waaruit kan blijken welke vorderingen zij uit hoofde van werkzaamheden op [bedrijf 2] had. Gelet op het ontbreken van deze onderbouwing zal de rechtbank de bedragen die naar haar zijn overgemaakt aanmerken als onverplichte betalingen en als onttrekkingen aan de vennootschap.
Vorderingen van verdachte op [bedrijf 2]
Ook wat betreft [bedrijf 2] heeft de raadsman een overzicht overgelegd, waaruit zou blijken welke betalingen verdachte namens [bedrijf 2] gedaan heeft. De vordering van verdachte op [bedrijf 2] , vermeerderd met de aan verdachte toekomende managementvergoeding en toeslagen, overstijgt het bedrag dat hij zou hebben onttrokken. Om die reden kunnen de betalingen die verdachte aan zichzelf in privé of aan anderen heeft overgemaakt niet als onttrekkingen worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wat er ook zij van de rechtsgeldigheid van de managementovereenkomst en de daaruit voor verdachte jegens [bedrijf 2] voortvloeiende aanspraken, uit niets blijkt dat de ten laste gelegde overboekingen naar verdachtes privérekening of andere rekeningen betrekking hadden op deze posten. Dit blijkt noch uit de beschrijvingen van de redenen van betaling op de desbetreffende bankafschriften, noch uit onderliggende stukken als facturen en dergelijke. Een boekhouding waaruit dit zou kunnen blijken is evenmin aangetroffen. Bij die stand van zaken en bij gebreke van enige andere legitieme grond voor deze betalingen moeten deze overboekingen worden aangemerkt als onttrekkingen. Dit geldt evenzeer voor de door verdachte gemaakte opstelling van beweerdelijk door hem aan [bedrijf 2] voorgeschoten (al dan niet van anderen geleende) bedragen. Ten aanzien van die bedragen is voorts niet aannemelijk geworden dat deze reeds opeisbaar waren op het moment dat de overboekingen plaatsvonden. Verdachte heeft zijn stelling dat een en ander in een rekening-courantverhouding tussen hem en [bedrijf 2] is geadministreerd en verantwoord, en dat dit in evenwicht was, op geen enkele manier aannemelijk kunnen maken, nu ieder spoor van een administratie van die rekening-courantverhouding ontbreekt.
4.3.2.3 Bewijsoverwegingen bij feit 3
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verduistering van geldbedragen tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Wederrechtelijk toe-eigenen
De rechtbank stelt vast dat de onder feit 3 genoemde geldbedragen identiek zijn aan de bedragen die door het Openbaar Ministerie onder feit 1 en 2 zijn ten laste gelegd. Onder feit 1 en 2 heeft de rechtbank overwogen welke overboekingen als onttrekking kunnen worden aangemerkt. De rechtbank sluit voor de bewezenverklaring van feit 3 daarom aan bij de bewezenverklaarde onttrekkingen van feit 1 en feit 2. Verdachte heeft zich dit geld -door deze bedragen aan de ondernemingen te onttrekken- wederrechtelijk toegeëigend. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van eendaadse samenloop.
Vrijspraak: overboekingen naar [E]
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering door geld over te boeken van [bedrijf 2] naar [E] . Uit het dossier blijkt niet dat verdachte zich deze geldbedragen heeft toegeëigend. Verdachte heeft gedurende een periode een relatie gehad met [E] , maar niet blijkt dat het geld dat naar haar is overgemaakt aan verdachte ten goede is gekomen.
4.3.2.4 Bewijsoverwegingen bij feit 4
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het witwassen van geldbedragen tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Gewoontewitwassen
Verdachte heeft gedurende een lange periode geldbedragen overgemaakt naar onder meer zijn Zwitserse privérekeningen. Deze geldbedragen zijn door verdachte onttrokken uit de vennootschappen en verduisterd. Daarmee zijn deze geldbedragen uit ‘enig misdrijf afkomstig’. Uiteindelijk zijn de Zwitserse rekeningen, die zijn gevoed door de onttrokken geldbedragen, leeggeraakt en is het crimineel verworven geld daarmee verdwenen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit geld heeft gebruikt om van te leven. Verdachte heeft de geldbedragen daarmee niet alleen voorhanden gehad, maar heeft deze ook omgezet in goederen die hij gebruikte voor zijn dagelijks leven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich daarmee schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat
1.
[bedrijf 1] B.V. op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 29 juni 2009, te Woerden en/of Bosch en Duin, gemeente Zeist, terwijl deze rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 29 juni 2009 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), de navolgende goederen, te weten geldbedragen -tot een totaal bedrag van 1.945.845,63 euro-, aan de boedel heeft onttrokken door
- in totaal 1.752.000,00 euro over te laten schrijven op bankrekeningen
toebehorend aan hem, verdachte en
- 162.143,90 euro over te laten schrijven naar de bankrekening van [bedrijf 13] AG en
- 21.200,00 euro over te laten schrijven naar [schildersbedrijf] en
- 6.289,73 euro over te laten schrijven naar [bedrijf 8] en
- 4.212 euro over te laten schrijven naar [bedrijf 9] ,
zulks terwijl hij, verdachte, tot voren omschreven feiten opdracht heeft gegeven en aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[bedrijf 2] B.V. (voorheen [naam] B.V.) op tijdstippen in de periode van 30 juni 2010 tot en met 2 mei 2011, te Woerden en/of Almere en/of Bosch en Duin, gemeente Zeist, terwijl deze rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 mei 2011 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), de navolgende goederen, te weten geldbedragen - tot een totaalbedrag van 489.250,77 euro -, aan de boedel heeft onttrokken door
- in totaal 455.117,89 euro over te laten schrijven op bankrekeningen toebehorend aan hem, verdachte, en zijn, verdachtes, (ex-)partner en
- 10.000,00 euro over te laten schrijven naar de bankrekening van [bedrijf 3] B.V. en
- 1.080,00 euro over te laten schrijven naar [bedrijf 4] en
- 3.052,88 euro over te laten schrijven naar [bedrijf 5] en
- 20.000,00 euro over te laten schrijven naar [bedrijf 6] ,
zulks terwijl hij, verdachte, tot voren omschreven feiten opdracht heeft gegeven en aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 mei 2011 te Woerden en/of Almere en/of Bosch en Duin, gemeente Zeist, telkens opzettelijk geldbedragen van in totaal 1.945.845,63 euro, toebehorende aan [bedrijf 1] B.V. en 468.482,88 euro, toebehorende aan [bedrijf 2] B.V., en welke geldbedragen verdachte telkens uit hoofde van zijn, verdachtes, persoonlijke dienstbetrekking van/als algemeen directeur/bestuurder, onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, immers heeft verdachte:
- in totaal 1.752.000,00 euro laten overschrijven op bankrekeningen toebehorend aan hem, verdachte en
- 162.143,90 euro laten overschrijven naar de bankrekening van [bedrijf 13] AG en
- 21.200,00 euro laten overschrijven naar [schildersbedrijf] en
- 6.289,73 euro laten overschrijven naar [bedrijf 8] en
- 4.212 euro laten overschrijven naar [bedrijf 9] ,
- in totaal 434.350,00 euro laten overschrijven op bankrekeningen toebehorend aan hem, verdachte, en
- 10.000,00 euro laten overschrijven naar de bankrekening van [bedrijf 3] B.V. en
- 1.080,00 euro laten overschrijven naar [bedrijf 4] en
- 3.052,88 euro laten overschrijven naar [bedrijf 5] en
- 20.000,00 euro laten overschrijven naar [bedrijf 6] ;
4.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 mei 2014 te Woerden en/of Almere en/of Bosch en Duin, gemeente Zeist, althans in Nederland, en/of in Zwitserland en/of in Spanje en/of in Gibraltar, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte telkens voorwerpen, te weten geldbedragen, omgezet, terwijl hij wist dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1 en 2: telkens: bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
Feit 3: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
Feit 4: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een verbod zal worden opgelegd tot het uitoefenen van het beroep van statutair bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van 5 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat bij een eventueel op te leggen straf rekening gehouden moet worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is zeer negatief in de publiciteit geweest, er is sprake geweest van “trial by media”. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 februari 2013 (art. 63 Wetboek van Strafrecht). Gelet op vergelijkbare zaken is de eis van de officier van justitie buiten proporties.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude, door bij twee bedrijven grote bedragen naar zijn privérekening over te maken. Verdachte gaf privébetalingen voorrang boven het betalen van zijn crediteuren, waardoor beide vennootschappen uiteindelijk zijn gefailleerd. Vervolgens heeft verdachte deze onttrokken geldbedragen gebruikt voor de aankoop van allerlei goederen, waardoor de gelden niet meer zijn terug te vinden. De rechtbank neemt verdachte dit handelen bijzonder kwalijk. Niet alleen heeft verdachte door deze onttrekkingen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat schuldeisers zouden worden benadeeld, hij heeft hiermee ook het vertrouwen tussen ondernemers onderling aangetast.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op omvang van de onttrokken geldbedragen, in totaal een bedrag van ruim 2,4 miljoen euro. Het feit dat de eerste vennootschap door de vele onttrekkingen van verdachte failleerde, heeft hem er niet van weerhouden gelden te onttrekken van de vennootschap waarvan hij daarna bestuurder is geworden. Verdachte bekommerde zich slechts om eigen financieel gewin.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op een Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 juni 2015, waaruit blijkt dat verdachte in 2013 wegens faillissementsfraude, gepleegd in 2003, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal rekening houden met die straf, aangezien deze beslissing is genomen nadat de feiten met betrekking tot [bedrijf 1] en [bedrijf 2] waren begaan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het benadelingsbedrag, de duur en de frequentie waarmee de bedragen zijn onttrokken, met geen andere straf kan worden volstaan dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank houdt wel in strafmatigende zin rekening met het feit dat de zaak van verdachte en zijn aanhouding in Spanje uitgebreid in de publiciteit zijn gekomen, hetgeen voor hem belastend is geweest.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude (onder meer) in de periode dat hij statutair bestuurder was van de vennootschappen. Om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig maakt, zal de rechtbank verdachte overeenkomstig artikel 349 lid 1 Wetboek van Strafrecht ontzetten van de uitoefening van dit beroep voor de duur van vijf jaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 28, 51, 55, 57, 63, 321, 322, 341, 349 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 en 2:
telkens: bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij
feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
Feit 3:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
Feit 4:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ontzet de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde van de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Voorlopige hechtenis
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. J.M. Eelkema en G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 augustus 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt tenlastegelegd dat
De wijziging tenlastelegging is vet en cursief weergegeven.
1.
[bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
januari 2008 tot en met 29 juni 2009, te Woerden en/of Bosch en Duin, gemeente
Zeist en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, terwijl deze rechtspersoon bij vonnis van de
Rechtbank te Utrecht van 29 juni 2009 in staat van faillissement was
verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s),
de navolgende goederen, te weten één of meer geldbedragen - tot een totaal
bedrag van 1.982.674,32 euro , althans enig geldbedrag, aan de boedel heeft
onttrokken door
- ( in totaal) 1.820.530,42 euro over te (laten) schrijven onder meer op
bankrekeningen
toebehorend aan hem, verdachte, en/of zijn, verdachte's,
(ex)partner en/of
- 162.143,90 euro over te (laten) schrijven naar de bankrekening van [bedrijf 13] AG en/of
- 21.200 euro over te (laten) schrijven naar [schildersbedrijf] en/of
- 6.289,73 euro over te (laten) schrijven naar [bedrijf 8] en/of
- 4.212 euro over te (laten) schrijven naar [bedrijf 9] ,
in ieder geval door deze geldbedragen (telkens) buiten het bereik en/of het
beheer van de curator te brengen en/of te houden,
zulks terwijl hij, verdachte, tot voren omschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
artikel 341 jo artikel 51 Wetboek van Strafrecht
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
2.
[bedrijf 2] B.V.
(voorheen [naam] B.V.)
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 juni
2010 tot en met 2 mei 2011, te Woerden en/of Almere en/of Bosch en Duin,
gemeente Zeist en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een
andere of anderen, althans alleen, terwijl deze rechtspersoon bij vonnis van
de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 mei 2011 in staat van faillissement was
verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s),
de navolgende goederen, te weten één of meer geldbedragen - tot een totaal
bedrag van 535.100,77 euro -, althans enig geldbedrag, aan de boedel heeft
onttrokken door
- ( in totaal) 489.317,89 euro over te (laten) schrijven onder meer op
bankrekeningen
toebehorend aan hem, verdachte, en/of aan hem, verdachte, gelieerde
bedrijven en/of zijn, verdachtes,
(ex)partner en/of
- 10.000 euro over te (laten) schrijven naar de bankrekening van Schretlen
Holding B.V. en/of
- 1.080 euro over te (laten) schrijven naar [bedrijf 4] en/of
- 3.052,88 euro over te (laten) schrijven naar [bedrijf 5] en/of
- 20.000 euro over te (laten) schrijven naar [bedrijf 6]
,
in ieder geval door deze geldbedragen (telkens) buiten het bereik en/of het
beheer van de curator te brengen en/of te houden,
zulks terwijl hij, verdachte, tot voren omschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
artikel 341 jo artikel 51 Wetboek van Strafrecht
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008
tot en met 2 mei 2011 te Woerden en/of Almere en/of Bosch en Duin, gemeente
Zeist en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, (telkens)
opzettelijk
(een) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer 1.982.674,32 euro, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] B.V. en/of
535.100,77 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[bedrijf 2] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededaders, en welke geldbedragen/goederen verdachte en/of zijn
mededader(s) telkens uit hoofde van zijn, verdachtes, persoonlijke
dienstbetrekking van/als algemeen directeur/bestuurder, in elk geval anders
dan door misdrijf, onder zich had(den), telkens wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend, immers heeft/hebben verdachte
en/of zijn mededaders (onder meer):
- ( in totaal) 1.820.530,42 euro overgeschreven/laten overschrijven op
bankrekeningen
toebehorend aan hem, verdachte, en/of zijn, verdachtes, partner en/of
- 162.143,90 euro overgeschreven/laten overschrijven naar de bankrekening van [bedrijf 13] AG en/of
- 21.200 euro overgeschreven/laten overschrijven naar [schildersbedrijf]
en/of
- 6.289,73 euro overgeschreven/laten overschrijven naar [bedrijf 8] en/of
- 4.212 euro overgeschreven/laten overschrijven naar [bedrijf 9] ,
- ( in totaal) 489.317,89 euro overgeschreven/laten overschrijven onder meer op
bankrekeningen
toebehorend aan hem, verdachte, en/of aan hem, verdachte, gelieerde
bedrijven en/of zijn, verdachtes, partner en/of
- 10.000 euro overgeschreven/laten overschrijven naar de bankrekening van
[bedrijf 3] B.V. en/of
- 1.080 euro overgeschreven/laten overschrijven naar [bedrijf 4] en/of
- 3.052,88 euro overgeschreven/laten overschrijven naar [bedrijf 5]
en/of
- 20.000 euro overgeschreven/laten overschrijven naar
[bedrijf 6]
,
artikel 322/321 jo. 47 Wetboek van Strafrecht
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008
tot en met 16 mei 2014 te Woerden en/of Almere en/of Bosch en Duin, gemeente
Zeist, althans in Nederland, en/of in Zwitserland en/of in Spanje en/of in
Gibraltar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, van
het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans heeft witgewassen
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) (een)
voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, althans van dat/die voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het/die voorwerp(en) geheel
of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig
misdrijf;
art. 420ter en/of 420bis jo. 47 Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 51.347, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, te weten een koopovereenkomst aandelen, d.d. 14 februari 2007, D-039 1-29.
3.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, d.d. 19 mei 2009, D-003 1-2.
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 augustus 2015.
5.Het vonnis van de rechtbank Utrecht, d.d. 29 juni 2009, D-002 1-3 en 3-3.
6.Het proces-verbaal betreffende onderzoek naar geldstromen, d.d. 11 februari 2014, AH-023 2-13.
7.Het proces-verbaal betreffende onderzoek naar geldstromen, d.d. 11 februari 2014, AH-023 2-13.
8.Het proces-verbaal betreffende onderzoek naar geldstromen, d.d. 11 februari 2014, AH-023 2-13.
9.Het proces-verbaal betreffende onderzoek naar geldstromen, d.d. 11 februari 2014, AH-023 3-13.
10.Het proces-verbaal betreffende onderzoek naar geldstromen, d.d. 11 februari 2014, AH-023 3-13.
11.Het proces-verbaal betreffende onderzoek naar geldstromen, d.d. 11 februari 2014, AH-023 3-13.
12.Het proces-verbaal betreffende onderzoek naar geldstromen, d.d. 11 februari 2014, AH-023 2-13.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 17 mei 2014, V01-03 4-11.
14.Het proces-verbaal betreffende modus operandi [verdachte] , d.d. 16 september 2014, AH-044 16-18.
15.Het proces-verbaal betreffende auto’s van [verdachte] uit Zwitserland, d.d. 16 september 2014, AH-049 2-3.
16.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 augustus 2015.
17.Het proces-verbaal betreffende onderzoek privé-uitgaven [verdachte] , d.d.17 februari 2014, AH-025 2-4.
18.Het proces-verbaal betreffende onderzoek privé-uitgaven [verdachte] , d.d. 17 februari 2014, AH-025 2-4.
19.Het proces-verbaal betreffende onderzoek privé-uitgaven [verdachte] , d.d. 17 februari 2014, AH-025 3-4.
20.Het proces-verbaal betreffende onderzoek privé-uitgaven [verdachte] , d.d. 17 februari 2014, AH-025 4-4.
21.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 augustus 2015.
22.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 16 mei 2014, V01-01 3-6.
23.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 19 mei 2015, VERD01-08 1-5.
24.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , d.d. 14 november 2013, G11-01 4‑10.
25.Een geschrift, te weten een managementovereenkomst d.d. 30 juni 2010, D-012 3-3.
26.Een geschrift, te weten afschrift van de handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel d.d. 19 maart 2013, D-003b 1-3.
27.Een geschrift, te weten afschrift van de handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel d.d. 19 maart 2013, D-003b 1-3.
28.Een geschrift, te weten afschrift van de handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel d.d. 19 maart 2013, D-003b 2-3.
29.Een geschrift, te weten afschrift van een uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 19 april 2013, D-003a 1-1.
30.Een geschrift, te weten een afschrift van de handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel d.d. 19 maart 2013, D-003b 2-3 en 3-3.
31.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 augustus 2015.
32.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , d.d. 14 november 2013, G11-01 6‑10.
33.De beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, d.d. 2 mei 2011, D-011 2-2.
34.Het proces-verbaal betreffende onderzoek naar geldstromen, d.d. 11 februari 2014, AH-023 4-13.
35.Het proces-verbaal betreffende onderzoek naar geldstromen, d.d. 11 februari 2014, AH-023 5-13.
36.Het proces-verbaal betreffende onderzoek naar geldstromen, d.d. 11 februari 2014, AH-023 8-13.
37.Het proces-verbaal betreffende onderzoek privé-uitgaven [verdachte] , d.d. 17 februari 2014, AH-025 2-4.
38.Het proces-verbaal betreffende onderzoek privé-uitgaven [verdachte] , d.d. 17 februari 2014, AH-025 3-4.
39.Het proces-verbaal betreffende onderzoek privé-uitgaven [verdachte] , d.d. 17 februari 2014, AH-025 3-4.
40.Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 5] , d.d. 2 augustus 2010, D-109 1-1.
41.Een geschrift, te weten een loodslijst voor contante verkoop d.d. 2 augustus 2010, D-110 1-1.
42.Het proces-verbaal betreffende onderzoek privé-uitgaven [verdachte] , d.d. 17 februari 2014, AH-025 3-4.
43.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 augustus 2015.
44.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , d.d. 14 november 2013, G11-01 7‑10.
45.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , d.d. 1 juli 2014, G11-02 3‑9.
46.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , d.d. 1 juli 2014, G11-02 6‑9.
47.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , d.d. 20 februari 2014, G16-01 2‑5.
48.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , d.d. 20 februari 2014, G16-01 3‑5.
49.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , d.d. 20 februari 2014, G16-01 2‑5.
50.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [D] , d.d. 5 september 2013, G06-01 4-11.
51.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [D] , d.d. 5 september 2013, G06-01 6-11.
52.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [D] , d.d. 5 september 2013, G06-01 7-11.
53.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , d.d. 16 september 2013, G07-01 2-6.
54.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , d.d. 16 september 2013, G07-01 3-6.
55.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 17 mei 2014, V01-03 5-11.
56.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 16 mei 2014, V01-01 2-6.
57.Een geschrift, te weten een ID-staat SKDB van 3 juli 2015.