In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 februari 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een indicatie voor hulp bij het huishouden had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen. Het primaire besluit, genomen op 14 november 2014, kende verzoekster een indicatie toe van 5 uur en 45 minuten per week, met een persoonsgebonden budget van € 104,82 per week, geldig van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van het primaire besluit totdat op het bezwaar is beslist.
Tijdens de zitting op 22 januari 2015 heeft verzoekster haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat de toegekende uren niet voldoende zijn om in haar behoeften te voorzien, vooral gezien haar fysieke beperkingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster leeft van een bijstandsuitkering en dat zij niet in staat is om de zorg zelf te bekostigen. De voorzieningenrechter heeft de motivering van verweerder voor de vermindering van de indicatie als onvoldoende beoordeeld, vooral omdat er geen rekening is gehouden met de verslechterde situatie van verzoekster en haar fysieke beperkingen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Het primaire besluit is geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar, waardoor de eerdere indicatie van 7,5 uur huishoudelijke hulp herleeft. Tevens is verweerder opgedragen het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.