ECLI:NL:RBMNE:2015:6239

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
398661 / HA RK 15-198
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak verzoekster

Op 19 augustus 2015 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht een wrakingsverzoek behandeld van een verzoekster, die als verdachte in een strafzaak was aangemerkt. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mr. R.B. Eigeman, mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en mr. J.W. Frieling. De verzoekster stelde dat de rechters niet onpartijdig konden oordelen, omdat de officier van justitie hen had gewezen op de veroordeling van haar partner door rechters van dezelfde rechtbank, die voortkwam uit hetzelfde opsporingsonderzoek. Dit zou volgens de verzoekster de schijn van vooringenomenheid oproepen. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op dezelfde dag waren de verzoekster en haar raadslieden aanwezig. De gewraakte rechters hebben zich verzet tegen de wraking en stelden dat er geen sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De kennisname door de rechters van het procesdossier, waarin de eerdere veroordeling van de partner van verzoekster was opgenomen, was niet voldoende om te concluderen dat de rechters partijdig waren. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure van verzoekster met het bijbehorende parketnummer moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 398661 / HA RK 15-198
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
19 augustus 2015
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
met als raadslieden mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede en mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ’s-Hertogenbosch,
(verder te noemen: verzoekster),

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken op 19 augustus 2015 in de strafzaak van verzoekster als verdachte;
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 19 augustus 2015.
Het wrakingsverzoek is op 19 augustus 2015 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekster en haar raadslieden: mr. Boone en mr. Van der Biezen voornoemd;
- de gewraakte rechters: mr. R.B. Eigeman, mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en
mr. J.W. Frieling;
- de officier van justitie: mr. H.J. Lambers.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.B. Eigeman, mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en mr. J.W. Frieling als behandelend rechters (hierna te noemen: de rechters), in de strafzaak van verzoekster als verdachte met het parketnummer 16-659219-15 (verder: de strafzaak van verzoekster).
Primair ziet het wrakingsverzoek op alle rechters die de strafzaak van verzoekster als verdachte behandelden op 19 augustus 2015. Subsidiair richt het verzoek zich alleen tegen mr. Doekes-Beijnes voornoemd.
Primair is namens verzoekster aangevoerd dat de officier van justitie de rechters heeft gewezen op de veroordeling van de partner van verzoekster door rechters van dezelfde rechtbank. Deze veroordeling is gevolgd naar aanleiding van hetzelfde opsporingsonderzoek als het opsporingsonderzoek waarin verzoekster als verdachte is aangemerkt. Van deze veroordeling van de partner van verzoekster is melding gemaakt in het procesdossier van de strafzaak van verzoekster.
Uit deze omstandigheden volgt dat niet meer kan worden gezegd dat iedere schijn van vooringenomenheid ontbreekt. Het staat de rechters dankzij deze mededeling in het procesdossier immers niet meer vrij anders te oordelen over de strafzaak van verzoekster dan is gedaan door andere rechters van dezelfde rechtbank in de zaak van haar partner.
Gelet op het voorgaande kan met betrekking tot de rechters niet worden gezegd dat iedere schijn van vooringenomenheid ontbreekt. Namens verzoekster is primair verzocht het wrakingsverzoek met betrekking tot de drie rechters gegrond te verklaren.
Indien de wrakingskamer anders beslist is subsidiair namens verzoekster aangevoerd dat
mr. Doekes-Beijnes eerder als rechter van meerdere raadkamers gevangenhouding beslissingen heeft genomen over de voorlopige hechtenis van de partner van verzoekster en de partner van de medeverdachte van verzoekster. Dit betroffen onder meer beslissingen over al dan niet aanwezige ernstige bezwaren en het ging daarbij ook over hetzelfde opsporingsonderzoek als het opsporingsonderzoek naar aanleiding waarvan verzoekster nu als verdachte wordt vervolgd.
Gelet op het voorgaande kan met betrekking tot mr. Doekes-Beijnes niet worden gezegd dat iedere schijn van vooringenomenheid ontbreekt. Namens verzoekster is daarom subsidiair verzocht het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Doekes-Beijnes gegrond te verklaren.
Tot slot heeft mr. Van der Biezen bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek opgemerkt dat één van de leden van de wrakingskamer, mr. G. Perrick, eerder als rekestenrechter een beslissing heeft genomen over de inbeslagneming van een boot.
Deze inbeslagneming zag op hetzelfde opsporingsonderzoek. Mr. Van der Biezen heeft de wrakingskamer verzocht dit gegeven mee te laten wegen bij haar beoordeling van het wrakingsverzoek.
2.3.
Mr. Eigeman, mr. Doekes-Beijnes en mr. Frieling hebben niet berust in de wraking.
Zij hebben zich bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond dient te worden verklaard. Zij hebben daarbij verwezen naar hetgeen in het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige strafkamer van 19 augustus 2015 is opgenomen.
Mr. Doekes-Beijnes heeft in aanvulling hierop gesteld dat zij – naar zij zich kan herinneren – inderdaad enkele keren als rechter van de raadkamer gevangenhouding beslissingen heeft genomen over de voorlopige hechtenis van de partner van verzoekster en de partner van de medeverdachte van verzoekster. Zij is echter niet betrokken geweest bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de partner van verzoekster en de partner van de medeverdachte van verzoekster.
2.4.
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het wrakingsverzoek.

3.De beoordeling

Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven
in artikel 512 Sv. Daarin is bepaald dat op verzoek van de verdachte een rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
3.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van de artikelen 512 Sv en 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de gewraakte rechters jegens verzoekster.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees dat de gewraakte rechters jegens haar een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is.
3.5.
De wrakingskamer oordeelt dat niet is gebleken van enige gedraging of uitlating van de rechters, dan wel van één van hen, die maakt dat sprake is van de schijn van vooringenomenheid. Het enkele feit dat de rechters hebben kennisgenomen van een – door de officier van justitie samengesteld – procesdossier, waarin een mededeling over de eerdere veroordeling van de partner van verzoekster door dezelfde rechtbank is opgenomen, maakt dit oordeel niet anders.
Dat mr. Doekes-Beijnes als rechter van een of meer raadkamer(s) gevangenhouding een oordeel heeft gegeven over de voorlopige hechtenis van de partner van verzoekster en de partner van de medeverdachte van verzoekster, maakt dit oordeel evenmin anders.
Gelet op het voorgaande kan volgens de wrakingskamer niet worden geoordeeld dat de gewraakte rechters blijk hebben gegeven van enige vooringenomenheid jegens verzoekster dan wel dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
- draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechters, de officier van justitie, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Strafrecht en de president van deze rechtbank;
- bepaalt dat de procedure van verzoekster met voormeld parketnummer dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Holten, voorzitter, en mr. V.M.M. van Amstel en mr. G. Perrick als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. E.E. Borg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.