ECLI:NL:RBMNE:2015:6185

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
C/16/385342 / HA ZA 15-135
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening door ING Bank N.V. met verweren van gedaagden

In deze zaak vordert ING Bank N.V. (hierna: ING) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een bedrag van € 58.663,70, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagden, die vennoot waren van een bedrijf dat een geldlening van € 50.000,00 bij ING had afgesloten, hebben verweer gevoerd tegen de vordering van ING. Ze stellen dat de hoogte van de vordering onjuist is en dat ING een zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweren van de gedaagden niet zijn onderbouwd en dat de vordering van ING terecht is. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de vordering, inclusief de gevorderde rente en kosten. De rechtbank wijst de vordering van ING toe en veroordeelt de gedaagden tot betaling van in totaal € 60.015,24, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens worden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/385342 / HA ZA 15-135
Vonnis van 9 september 2015
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: mr. T.J.P. Jager te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. S. Besli te Amsterdam.
Eiseres zal hierna ING genoemd worden en gedaagden afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek met producties 5 tot en met 9;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ING en [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) hebben op 11 mei 2007 een overeenkomst van geldlening gesloten met betrekking tot een zogenoemd Postbank Actiefkrediet. Op grond van deze overeenkomst heeft ING een bedrag van € 50.000,00 geleend aan [bedrijf] .
2.2.
Ten tijde van het sluiten van de onder 2.1. genoemde overeenkomst waren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beiden vennoot van [bedrijf] . [gedaagde sub 1] is thans geen vennoot meer van de vennootschap die op dit moment onder de naam [naam] opereert.
2.3.
Op de overeenkomst van geldlening zijn de Algemene Bepalingen van Kredietverlening en de Voorwaarden Postbank van toepassing. De artikelen 11 en 12 van de Voorwaarden Postbank luiden – voor zover relevant – als volgt:
Artikel 11 Bewijskracht bankadministratie
Tegenover de cliënt strekt een door de bank getekend uittreksel uit haar administratie tot volledig bewijs, behoudens door de cliënt geleverd tegenbewijs.
Artikel 12 Controle bankbescheiden
(…)
De cliënt is verplicht de door de bank aan hem gezonden bevestigingen, rekeningafschriften, nota’s of andere opgaven terstond na ontvangst te controleren. Voorts dient de cliënt te controleren of door of namens hem gegeven opdrachten door de bank juist en volledig zijn uitgevoerd. Bij constatering van een onjuistheid of onvolledigheid is de cliënt verplicht de bank daarvan zo spoedig mogelijk in kennis te stellen. In de hiervoor bedoelde gevallen is de bank verplicht om de door haar gemaakte fouten en vergissingen te herstellen.”

3.Het geschil

3.1.
ING vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van:
I. € 58.663,70, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 november 2014 tot de dag der algehele voldoening;
II. € 1.351,54 aan buitengerechtelijke kosten;
III. de proceskosten en nakosten, met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis.
3.2.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van ING in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van [gedaagden] dat hij als kleine zelfstandige materieel niet of nauwelijks van een consument te onderscheiden is en daarom aan de administratie van ING geen dwingende bewijskracht toekomt, behoeft geen bespreking omdat het slagen ervan niet leidt tot een ander oordeel, zoals blijkt uit het navolgende.
4.2.
Ook in het geval [gedaagden] gevolgd zou worden in zijn stelling dat artikel 11 van de Voorwaarden Postbank onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a jo 6:236, dan wel 6:237 BW, kan vernietiging van die bepaling hem niet baten.
4.3.
Nadat [gedaagden] bij conclusie van antwoord de hoogte van de gestelde hoofdsom heeft betwist, heeft ING als producties de bankafschriften vanaf 3 januari 2012 tot en met 1 augustus 2013 overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat de kredietfaciliteit daadwerkelijk en ten volle is gebruikt. De blote, op geen enkele wijze onderbouwde, betwisting van de gestelde hoogte van de hoofdsom vormt onvoldoende weerspreking van de door ING met stukken en bescheiden onderbouwde stellingen op dit punt. [gedaagden] stelt bij conclusie van antwoord weliswaar dat uit zijn administratie blijkt dat is ingelopen op het negatieve saldo, maar laat na deze stelling te onderbouwen. Hij heeft geen bedragen genoemd noch een productie waaruit een en ander blijkt in het geding gebracht, zodat de gegrondheid van het verweer niet kan worden beoordeeld en het daarom als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen.
4.4.
Nog daargelaten dat de bij conclusie van dupliek door [gedaagden] betrokken stelling dat ING een op haar rustende zorgplicht heeft geschonden onhoudbaar is omdat iedere onderbouwing ontbreekt, kan hetgeen [gedaagden] heeft aangevoerd niet leiden tot (gedeeltelijke) afwijzing van de gevorderde hoofdsom en de daarover gevorderde rente. Wat er ook zij van de door [gedaagden] op dit punt gestelde tekortkoming, een beroep hierop bevrijdt [gedaagden] niet zonder meer van de op hem rustende betalingsverplichtingen. Omdat [gedaagden] geen rechtsgevolg heeft verbonden aan de gestelde zorgplichtschending, is hij nog immer gehouden tot nakoming van de overeenkomst.
4.5.
De verweren van [gedaagden] worden op grond van het voorgaande verworpen, waarmee de gestelde hoofdsom van € 57.654,35 is komen vast te staan. Tegen de door ING gevorderde rente tot 13 november 2014, in totaal € 1.009,35, is door [gedaagden] geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat de hoogte en verschuldigdheid daarvan zijn komen vast te staan. Omdat de hoofdelijke aansprakelijkheid, zoals ING onweersproken aanvoert, voortvloeit uit de overeenkomst tussen partijen en voorts uit artikel 18 Wetboek van Koophandel, zal [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van deze bedragen.
4.6.
Dat ING is overgegaan tot het starten van deze procedure zonder in te gaan op een voorstel van de zijde van [gedaagden] maakt niet dat sprake is van rauwelijks dagvaarden. Het staat ING vrij om een dergelijk voorstel al dan niet te aanvaarden, van schending van een zorgplicht die [gedaagden] op dit punt veronderstelt, is daarom geen sprake.
4.7.
ING vordert – naast de over de hoofdsom verschuldigde wettelijke rente – wettelijke rente over de volgens haar tot 13 november 2014 verschuldigde rente. Krachtens het bepaalde in artikel 6:119 BW is wettelijke rente over reeds verschenen wettelijke rente eerst verschuldigd na verloop van een jaar. Nu ING kennelijk ook wettelijke rente vordert over het gedeelte van de wettelijke rente dat nog geen vol jaar is verschenen, en niet is gesteld of gebleken dat de thans gevorderde rente reeds over een vol jaar verschuldigd is, zal de gevorderde wettelijke rente daarom worden toegewezen vanaf 13 november 2014 over de gevorderde hoofdsom van € 57.654,35.
4.8.
ING maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden en dat ING voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.9.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- dagvaarding € 96,16
- griffierecht 1.909,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.793,16
4.10.
De nakosten, waarvan ING betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan ING te betalen een bedrag van € 60.015,24 (zestig duizendvijftien euro en vierentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 57.654,35 vanaf 13 november 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 3.793,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] , hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door ING volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de exploitkosten van betekening van het vonnis
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015. [1]

Voetnoten

1.type: CTH/4065