Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Verzoekster is, in ieder geval vanaf maart 2013, woonachtig in een caravan die zich, samen met een aantal andere caravans, bevindt op de [adres] in Almere. Deze caravan wordt mede bewoond door[A]. De andere caravans worden bewoond door [B] en [C].
Vanaf 12 maart 2013 tot op heden is het terrein herhaaldelijk bezocht door [D], toezichthouder bij de gemeente Almere, alsmede een wijkagent van de politie Midden-Nederland.
Op 30 september 2014 is een voorgenomen last onder bestuursdwang uitgereikt aan de bewoners van de caravans dan wel aan de caravans bevestigd, waarna verweerder is gekomen tot de onder “Procesverloop” vermelde besluitvorming.
3. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat hij, gelet op de aard van het bestreden besluit, spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig acht.
4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster de caravan en de gronden waarop de caravan zich bevindt gebruikt in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Daarnaast gebruikt verzoekster de gronden op een wijze die strijdig is met het bepaalde in het Bouwbesluit 2012. Gelet op deze overtredingen stelt verweerder dat hij gehouden is handhavend op te treden en daartoe ook bevoegd is, nu legalisatie van de bestaande situatie niet mogelijk is en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die van hem vergen dat hij van handhavend optreden dient af te zien.
5. Verzoekster heeft gesteld dat wel degelijk sprake is van bijzondere omstandigheden. Hiertoe heeft zij, kort gezegd, aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en met de op hem rustende zorgplicht, nu het de insteek van partijen was om gezamenlijk tot een oplossing van het huisvestingsprobleem van verzoekster te komen, in welk kader onder andere [D] verzoekster herhaaldelijk hulp heeft geboden. De last onder bestuursdwang kwam, op het moment dat zij eindelijk over een postadres en een uitkering was komen te beschikken, voor verzoekster als een totale verrassing en uitvoering daarvan is, gelet op het voorgaande, dan ook niet evenredig te noemen.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van dat optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een overtreding als hiervoor bedoeld, nu het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Vaart IV/VI” wonen aan de [adres] niet toestaat en op legalisatie van deze situatie geen zicht bestaat. Tussen partijen is evenmin in geschil dat verzoekster de bewuste locatie dient te verlaten. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe zouden moeten brengen om in het onderhavige
geval -op dit moment- van handhaving af te zien.
8. Uit het dossier en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht volgt dat verzoekster en een aantal van de andere bewoners al gedurende enige tijd een zwervend bestaan leiden in Almere en dat zij door verweerder van diverse locaties zijn weggestuurd. Via toezichthouder [D] van de gemeente Almere hebben zij gehoord over de locatie aan de [adres] en is hen medegedeeld dat de caravans daar gedurende zes maanden mogen blijven staan, maar dat het de bedoeling is dat zij deze periode benutten om tot een structurele oplossing te komen voor hun huisvestingsprobleem.
9. Dat volgt ook uit het door verweerder overgelegde “Werkjournaal Stadsnomaden” van de afdeling Stadsbeheer/VTH/Handhaving van de gemeente Almere, waarin de diverse contactmomenten met verzoekster en de andere bewoners worden beschreven. Ter illustratie: over het contact op 15 april 2014 wordt onder meer vermeld
“Ook uitgebreid gesprek gehad over de toekomst. Het feit dat zij hier niet kunnen blijven en dat zij op zoek moeten gaan naar een permanente oplossing”
en over het contact op 8 mei 2014:
“Ik heb aangegeven dat ik heb begrepen dat er enige onwil is tegen het zoeken naar een oplossing. Ook heb ik aangegeven dat het niet zo kan zijn dat de gemeente Almere of de maatschappij alleen verantwoordelijk is voor het aandragen van een oplossing voor hun probleem. Ze moeten zelf na gaan denken over een structurele oplossing voor het probleem, waarvan zij eigenaar zijn.”
10. De bevindingen zoals neergelegd in het werkjournaal weerspreken de stelling van verzoekster dat gezamenlijk tot een oplossing zou worden gekomen dan wel dat, op basis van met verweerder gemaakte afspraken, op verweerder een (daartoe strekkende) zorgplicht rustte. Uit het werkjournaal volgt overduidelijk dat verzoekster en de medebewoners van de caravans ‘eigenaar zijn van het (huisvestings)probleem’ en dat zij daarvoor zelf een oplossing dienen te vinden. De stelling van verzoekster dat verweerder daarbij de verantwoordelijkheid zou dragen slaagt niet.
11. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoekster ter oplossing van haar huisvestingprobleem onvoldoende heeft gedaan. Verzoekster heeft gesteld dat zij een briefadres heeft aangevraagd bij het Leger des Heils teneinde een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (WWB) te kunnen aanvragen en zich in te schrijven voor een woning, maar dat deze aanvraag telkens werd geweigerd. Uit het door haar overgelegde besluit van 21 juli 2014 volgt echter dat de aanvraag op het briefadres van het Leger des Heils wordt geweigerd omdat zij reeds een briefadres heeft op het adres [adres]. Hieruit volgt dat verzoekster, met gebruikmaking van dit briefadres, reeds een WWB-uitkering had kunnen aanvragen en zich had kunnen inschrijven voor woonruimte. Zo zij zich op een ander briefadres had willen laten inschrijven had zij zich na ontvangst van voornoemde brief, dan wel eerder al naar aanleiding van andere besluiten waarbij haar een briefadres werd geweigerd, terstond kunnen laten uitschrijven en een nieuwe aanvraag kunnen doen. 12. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat tegenover de stelligheid van verzoekster dat verweerder haar had moeten helpen om aan woonruimte te komen, dan ook dat zij zelf vrijwel geen reële activiteiten heeft ondernomen om spoedig beschikking te krijgen over woonruimte. Uit het dossier en het besprokene ter zitting, lijkt het er eerder op dat bij verzoekster, ondanks de duidelijke afspraken die zij en de andere bewoners met de toezichthouder over de duur van het verblijf op de [adres] hebben gemaakt, het gevoel van urgentie nauwelijks is doorgedrongen.
13. Met verweerder overweegt de voorzieningenrechter dat op basis van de stukken in het dossier alsmede het besprokene ter zitting, de indruk ontstaat dat verzoekster alsook de andere bewoners van de caravans niet de behoefte hebben gevoeld in de bestaande situatie verandering te brengen. Zo heeft de toezichthouder naar aanleiding van het contact op 11 september 2014 in voornoemd Werkjournaal vermeld:
“Wederom helder en duidelijk gemaakt dat blijven geen optie meer is en dat wij al het mogelijke hebben gedaan om tot een oplossing te komen. Wederom ontstaat dezelfde discussie, zoals al vele malen eerder gevoerd over de gemeente die de oplossing moet verzorgen voor dit probleem. Zij willen nog steeds een plek waar zij hun manier van leven willen voortzetten en de gemeente moet hierin maar voorzien.”
Ook de in het werkjournaal genoemde neergelegde voorstellen van de groep bewoners, onderbouwd met e-mailberichten, om van verweerder financiering te verkrijgen teneinde, bijvoorbeeld, een of meer “earthships” te bouwen kunnen moeilijk worden beschouwd als een passende, reële oplossing voor hun huisvestingsproblemen.
13. Dat er in Almere sprake zou zijn van woningnood, zoals door verzoekster is gesteld, maakt het voorgaande niet anders. Verzoekster heeft geen argumenten aangedragen waarom het onmogelijk zou zijn geweest om in de door verweerder gedoogde periode van een half jaar aan een WWB-uitkering en woonruimte te komen.
14. Feit blijft dat verzoekster de betreffende locatie moet verlaten, en daarvan op de hoogte is. Hetgeen verzoekster aan feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, geeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende aanleiding om bijzondere omstandigheden aan te nemen die verweerder ertoe zouden moeten brengen om in het onderhavige geval van handhaving af te zien.
Dat betekent dat er onvoldoende reden is om te veronderstellen dat de opgelegde last onder bestuursdwang in bezwaar niet in stand zal blijven. De gevraagde voorziening wordt daarom afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.