ECLI:NL:RBMNE:2015:6080

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
3475249 UC EXPL 14-15847
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsvoorbehoud en goede trouw bij levering van een auto

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een vennootschap onder firma, en Business Financial Services B.V. (BFS) over de eigendom van een Hyundai i30 CW FL Wagon. De kern van het geschil draait om de vraag of BFS recht had op afgifte van de auto, die door [eiseres] was gekocht van [bedrijf 2]. BFS stelde dat zij op goede grond de auto had opgeëist op basis van een eigendomsvoorbehoud, omdat [bedrijf 2] de auto had verkocht zonder de verschuldigde betaling aan BFS te voldoen. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] niet te goeder trouw was, omdat zij niet in het bezit was van deel II van het kentekenbewijs, wat essentieel is voor de eigendomsoverdracht. De rechter concludeerde dat [bedrijf 2] niet bevoegd was om de auto te verkopen, en dat BFS recht had op afgifte van de auto. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3475249 UC EXPL 14-15847 CTH/1032
Vonnis van 29 juli 2015
inzake
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.P. Groen, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Business Financial Services B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zeist ,
verder ook te noemen BFS ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. F.J. Scheltema, advocaat te ‘s-Graveland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 november 2014;
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 februari 2015;
  • de brief van [eiseres] van 10 maart 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) is importeur van voertuigen van het merk Hyundai. [bedrijf 1] heeft een dealerovereenkomst gesloten met [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) op grond waarvan [bedrijf 1] voertuigen verkocht en leverde aan [bedrijf 2] .
2.2.
BFS heeft medio februari 2008 een kredietovereenkomst gesloten met [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , en [tussenholding bedrijf 2] (hierna: [tussenholding bedrijf 2] ) De inhoud van deze overeenkomst luidt – voor zover relevant – als volgt:
“(…)
DE ONDERGETEKENDEN
1. Business Financial Services B.V. (…), hierna te noemen: “Hyundai Dealer Finance”;
2. [bedrijf 1] (…), hierna te noemen: “ [bedrijf 1] ”;
3a. [bedrijf 2] (...);
3b. [tussenholding bedrijf 2] (…)
hierna gezamenlijk te noemen: “de Dealer”;
(…)
3.4
Ieder in gevolge de Overeenkomst door de Dealer ter financiering van Hyundai Motorvoertuigen onder de Kredietfaciliteit opgenomen bedrag, wordt door Hyundai Dealer Finance aan Dealer verstrekt voor maximaal de periode die van toepassing is voor het desbetreffende Hyundai Motorvoertuig. De geldende kredietpenode is opgenomen in Bijlage 1 aangehecht aan de Overeenkomst, welke bijlage integraal onderdeel van de Overeenkomst uitmaakt. Uiterlijk per de einddatum van de kredietperiode dient het betreffende bedrag door de Dealer aan Hyundai Dealer Finance terugbetaald te zijn, tenzij Dealer het Gefinancierde Hyundai Motorvoertuigen reeds voordien heeft verkocht, in welk geval terugbetaling dient te geschieden uiterlijk op de datum van de levering daarvan. Voor bij- en toebehorende zaken die bij een Hyundai Motorvoertuig behoren geldt dat de kredietpenode uiterlijk eindigt op het tijdstip dat de kredietperiode van het betreffende Hyundai Motorvoertuig eindigt.
(…)
Artikel 5. Overdracht rechten, inclusief eigendomsvoorbehoud
5.1
[bedrijf 1] heeft of zal nog bij separate akte, waar toepasselijk, bij voorbaat en derhalve nu reeds voor alsdan, alle Rechten die zij ten gevolge van de levering van Hyundai Motorvoertuigen, op de Dealer en ten aanzien van die Hyundai Motorvoertuigen heeft of in de toekomst nog zal verkrijgen, aan Hyundai Dealer Finance overdragen, die voormelde leveringen daarbij, waar toepasselijk, op voorhand, heeft of nog zal aanvaarden. Door ondertekening van de Overeenkomst erkent de Dealer van voormelde mededeling van bedoelde overdrachten kennis te hebben gekregen en deze te erkennen en waar nodig aanvaarden. De Dealer zal de Hyundai Motorvoertuigen vanaf het moment van aflevering voor Hyundai Dealer Finance gaan houden.
Artikel 6. Pandrecht
6.1
Voor geval mocht blijken dat om welke reden dan ook het door [bedrijf 1] gemaakte beding van eigendomvoorbehoud voor een of meerdere Hyundai Motorvoertuigen niet of niet volledig kleeft, anderszins niet is ontstaan of teniet gegaan, komen partijen overeen dat de Dealer ter meerdere zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen als bedoeld onder artikel 6.3 aan Hyundai Dealer Finance een pandrecht zal verlenen op elk van de door Hyundai Dealer Finance gefinancierde Hyundai Motorvoertuigen, en verleent de Dealer Hyundai Dealer Finance hierbij bij voorbaat, gelijk Hyundai Dealer Finance aanvaardt, een eerste stil pandrecht op elk van de door Hyundai Dealer Finance gefinancierde Hyundai Motorvoertuigen die hij op grond van de met [bedrijf 1] gesloten Dealerovereenkomst heeft of in de toekomst nog zal verkrijgen.
6.2
De Dealer verklaart en staat er jegens Hyundai Dealer Finance voor in dat hij bevoegd is de door Hyundai Dealer Finance te financieren Hyundai Motorvoertuigen te verpanden, dat het hierbij verleende pandrecht van Hyundai Dealer Finance eerste in rang is en dat op deze Hyundai Motorvoertuigen geen ander beperkt recht en geen beslag of retentierecht rust of zal rusten.
6.3
Elk aan Hyundai Dealer Finance verleend stil pandrecht op een Hyundai Motorvoertuig strekt tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen welke voor de Dealer voortvloeien uit de met betrekking tot dat Hyundai Motorvoertuig gesloten koopovereenkomst waarvan de rechten door [bedrijf 1] aan Hyundai Dealer Finance zijn overgedragen, alsmede de rechten die ten aanzien van dat Hyundai Motorvoertuig voortvloeien uit onderhavige Overeenkomst.
(…)
Artikel 9. Verplichtingen van de Dealer
9.1 (…)
De Dealer is slechts bevoegd de door Hyundai Dealer Finance Gefinancierde Hyundai Motorvoertuigen te vervreemden in het kader van zijn normale bedrijfsuitoefening en met inachtneming van het in artikel 3.2 en 3.4 bepaalde. Eerst nadat de Dealer het voor het betreffende Hyundai Motorvoertuig verstrekte krediet overeenkomstig artikel 3.4 heeft terugbetaald, kan de Dealer aanspraak maken op afgifte van de kentekendocumenten en, voorzover van toepassing, kentekenplaten. Tot dat moment houdt [bedrijf 1] namens Hyundia Dealer Finance dan wel Hyundai Dealer Finance zelf de kentekendocumenten en kentekenplaten onder zich voorzover dit niet strijdig is met wettelijke bepalingen. Hyundai Dealer Finance is gerechtigd om de daarvoor in aanmerking komende Hyundai Motorvoertuigen aan te melden in de RTL Hulpregistratie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer RDW).
(…)”
2.3.
[eiseres] en [bedrijf 2] hebben op 30 augustus 2012 een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [bedrijf 2] een Hyundai i30 CW FL Wagon (hierna: de auto) verkocht aan [eiseres] . De overeengekomen koopprijs van de auto bedroeg € 11.000,00.
2.4.
[eiseres] heeft op 31 augustus 2012 per bank een bedrag van € 11.000,00 aan [bedrijf 2] betaald. [bedrijf 2] heeft dit bedrag niet aan BFS betaald.
2.5.
[bedrijf 2] heeft de delen 1 en 1a van het kentekenbewijs van de auto aan [eiseres] verstrekt. Het autobedrijf heeft deel II van het kentekenbewijs niet aan [eiseres] verstrekt omdat zij hier niet over beschikte.
2.6.
[eiseres] heeft de auto op 24 september 2012 verkocht aan mevrouw [A] voor € 13.000,00.
2.7.
[bedrijf 2] is bij vonnis van de (toenmalige) rechtbank Haarlem van 25 september 2012 in staat van faillissement verklaard.
2.8.
De raadsman van BFS heeft [eiseres] bij brief van 28 september 2012 – voor zover van belang – het volgende geschreven:
“(…)
[bedrijf 2] en [bedrijf 2] beiden gevestigd onder meer te, [postcode] , [vestigingsplaats] aan de [adres] werden op dinsdag 25 september jl. door de Rechtbank Haarlem in staat van faillissement verklaard.
Cliënte had ten behoeve van genoemde bedrijven de voorraadfinanciering verzorgd en is daarmee eigenaar van de Hyundai voertuigen deeluitmakende van die handelsvoorraad. In verband met dit faillissement heeft cliënte die financiering opgezegd en haar eigendommen opgeëist en inmiddels grotendeels teruggenomen. De curator mr M. Helmstrijd te Hoorn heeft daaraan zijn medewerking verleend.
Naar cliënte mist onder andere het voertuig van het type iX 20 JC met kenteken [kenteken] . Navraag leerde cliënte dat u dit voertuig momenteel onder u heeft.
Hierdoor moet ik u dan ook verzoeken en voor zover nodig sommeren voormeld voertuig eigendom van cliënte met originele sleutels en kenteken deel I a en b voor of uiterlijk woensdag 3 oktober aanstaande te 16.00 uur in te leveren bij Schadenet Dampten gevestigd aan de Dampten 3-5 te, 1624 NR , Hoorn , telefonisch te bereiken onder nummer [telefoonnummer] , althans bij een andere door uzelf daartoe te selecteren Schadenet vestiging in Nederland.
(…)
Voor de goede orde en om ieder misverstand daaromtrent te voorkomen wijs ik erop dat voor zover u zou willen betogen dat u de auto gekocht zou hebben, u daarvan in ieder geval niet de eigendom heeft verkregen nu cliënte zelf in het bezit is van het originele kentekenbewijs deel II, zijnde het zogenaamde overschrijvingsbewijs. Volgens de wet bent u ter zake van een eventuele verkrijging niet als te goeder trouw aan te merken en heeft derhalve ook nooit de eigendom van de auto verworven.
(…)”
2.9.
[eiseres] heeft de auto op enig moment afgegeven aan BFS .

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van BFS :
I. tot betaling van € 13.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 december 2012 tot de dag der algehele voldoening, althans tot betaling van een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
II. tot betaling van € 905,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien BFS deze kosten niet binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis betaalt.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat BFS onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door [eiseres] op onjuiste gronden, door het inroepen van een beweerdelijk bedongen eigendomsvoorbehoud, te bewegen tot afgifte van de auto aan BFS . [eiseres] heeft als gevolg van dit handelen van BFS schade geleden tot een bedrag van € 13.000,00. Dit is het bedrag waarvoor [eiseres] de auto oorspronkelijk heeft doorverkocht. De verschuldigdheid van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten vloeit volgens [eiseres] voort uit de wet.
3.3.
BFS voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt, wordt gevormd door het antwoord op de vraag of BFS op goede grond afgifte heeft gevorderd door [eiseres] van de auto. BFS stelt zich – samengevat – op het standpunt dat zij op grond van de overeenkomst tussen haar, de importeur van de auto [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , na verkoop van de auto door [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] , de eigendom van deze auto heeft verkregen, doordat ten behoeve van BFS op de auto een eigendomsvoorbehoud rustte. Dat voorbehoud zou eerst zijn uitgewerkt nadat BFS van [bedrijf 2] betaling had ontvangen van het financieringsbedrag van de auto, maar daarvan is in casu geen sprake, want [bedrijf 2] heeft de auto (en twee andere auto’s) kort voor haar faillissement verkocht met het opzet om de schuld aan BFS met betrekking tot die auto’s niet af te lossen. [bedrijf 2] was daarom niet bevoegd de auto te vervreemden en aan haar koper te leveren en [eiseres] heeft niet te goeder trouw op het tegendeel mogen vertrouwen, onder meer omdat [bedrijf 2] haar niet deel II van het kenteken heeft overhandigd, waarbij BFS zich beroept op het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2011 (
NJ2011, 494). [bedrijf 2] beschikte namelijk door toedoen van [bedrijf 1] / BFS niet over dat deel II, omdat het weliswaar was gebruikt bij de overschrijving van de auto op haar naam, maar omdat BFS het direct daarna weer (zoals gebruikelijk tussen haar en [bedrijf 2] ) onder zich had genomen, om het [bedrijf 2] onmogelijk te maken de auto op naam van een derde te doen overschrijven, alvorens BFS was terugbetaald. Van onrechtmatig handelen van BFS bij het inroepen van haar eigendomsvoorbehoud jegens [eiseres] is daarom geen sprake, aldus BFS .
4.2.
[eiseres] bestrijdt niet dat in beginsel op de bedrijfsvoorraad auto’s van [bedrijf 2] een eigendomsvoorbehoud en vervolgens mogelijk een bezitloos pandrechtrustte ten behoeve van BFS . [eiseres] verwijst voor de uitleg van de overeenkomst tussen BFS , [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , en [tussenholding bedrijf 2] naar rechtsoverweging 5.6. in het vonnis in een soortgelijke procedure tussen BFS en een derde (voorzieningenrechter rechtbank Haarlem 4 december 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY5982). Het in die overweging geciteerde deel van artikel 9.1 is gelijkluidend aan het deel van artikel 9.1 in de door BFS bij conclusie van antwoord overgelegde overeenkomst tussen BFS , [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , en [tussenholding bedrijf 2] (hierna: de kredietovereenkomst). In dat vonnis is beslist, kort gezegd, dat [bedrijf 2] jegens [bedrijf 1] / BFS bevoegd was om – in het kader van haar normale bedrijfsuitoefening – een (door BFS gefinancierde) auto te vervreemden, met verval van het eigendomsvoorbehoud op het moment van levering aan de derde, op de grond dat de terugbetaling aan BFS weliswaar op de dag van levering moest plaatsvinden, maar niet per se op of voorafgaand aan het moment van die levering.
4.3.
Nog daargelaten dat het genoemde vonnis niet is gewezen tussen de partijen in het onderhavige geding, faalt het beroep erop ook op grond van het volgende. [eiseres] heeft niet weersproken, zodat vaststaat, hetgeen hiervoor is weergeven als toelichting van BFS rond het weer onder zich nemen van deel II, na overschrijving van het kenteken op naam van [bedrijf 2] . Waar tussen BFS en [bedrijf 2] aldus de praktijk was dat [bedrijf 2] (met haar instemming) door BFS werd beperkt in haar feitelijke beschikkingsmacht (met name: vervreemdingsmogelijkheid) over de door BFS gefinancierde auto’s totdat BFS was terugbetaald en deel II definitief door haar aan [bedrijf 2] was afgegeven, moet de uitleg van de overeenkomst tussen die beide partijen zijn dat het eigendomsvoorbehoud tot aan die terugbetaling heeft voortbestaan en dat de eigendomsverschaffing van de auto door BFS aan [bedrijf 2] geschiedde onder de voorwaarde van die terugbetaling. Nu die voorwaarde (terugbetaling aan BFS ) hier niet is vervuld, betekent dat dat [bedrijf 2] geen eigenaar is geworden en beschikkingsonbevoegd was om de auto aan [eiseres] te verkopen en te leveren.
4.4.
Daarbij is dan nog daargelaten dat, ook indien hier het oordeel uit bedoeld vonnis zou gelden, dat [eiseres] niet zou baten. Eveneens staat immers vast (als door BFS gesteld en door [eiseres] niet of onvoldoende weersproken) dat de auto door kort voor haar faillissement door [bedrijf 2] is verkocht met het opzet om BFS onbetaald te laten. Zo het verval van het eigendomsvoorbehoud van BFS niet reeds afhangt van het feitelijk betaald zijn van BFS , moet het worden geacht ten minste af te hangen van het voornemen van [bedrijf 2] om BFS nog (op enig moment) op de dag van levering te gaan betalen, conform haar daartoe bestaande verplichting uit artikel 3.4 van de overeenkomst. Niet kan immers worden gezegd dat BFS zich tot het verval van haar eigendomsvoorbehoud heeft verbonden voor het geval waarin dat voornemen van [bedrijf 2] geheel ontbreekt.
4.5.
Daarmee resteert de vraag of [eiseres] wordt beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid van [bedrijf 2] . Zij stelt te goeder trouw te zijn geweest bij de verkrijging van de auto en zich daarom te kunnen beroepen op artikel 3:86 BW. De normale gang van zaken tussen haar en [bedrijf 2] is in de loop der tijd zo geweest dat [bedrijf 2] de kentekenpapieren van diverse auto’s, waaronder deel II, soms direct bij levering van een auto overhandigde, soms enige tijd later. Juist omdat [bedrijf 2] zich een betrouwbare zakenpartner had betoond, werd de reden waarom een kentekenbewijs deel II soms niet direct werd overhandigd doorgaans niet besproken. De door BFS aangehaalde jurisprudentie mist volgens [eiseres] toepassing omdat zij niet een willekeurige derde was, maar een vaste zakenrelatie van [bedrijf 2] . Ook stelt zij dat zij mocht vertrouwen op de mededeling van [bedrijf 2] dat deze de koopprijs die [eiseres] aan haar had betaald, uiterlijk op de dag van levering van de auto zou betalen aan BFS .
4.6.
Op grond van artikel 3:86 lid 1 BW dient [eiseres] de omstandigheden te stellen die rechtvaardigen dat zij [bedrijf 2] voor bevoegd mocht houden. Als de gestelde omstandigheden een beroep op goede trouw kunnen dragen, dan rust de bewijslast ter zake van de onjuistheid van die stellingen op (in dit geval) BFS .
4.7.
In dit verband is artikel 3:11 BW van belang. Daarin is (onder meer) bepaald dat de goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, niet alleen ontbreekt indien hij de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Artikel 3:11 BW impliceert een zekere onderzoeksplicht van de persoon die zich op de goede trouw beroept. De aard en omvang van de onderzoeksplicht hangen af van de omstandigheden van het geval (Hoge Raad 20 september 2002,
NJ2004, 171).
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat het verweer van BFS , dat [eiseres] geen beroep toekomt op artikel 3:86 BW, slaagt. Hoewel de auto anders dan om niet aan BFS is overgedragen door [bedrijf 2] , BFS betaalde hiervoor € 11.000,00, kan BFS niet geacht worden te goeder trouw te zijn geweest.
4.9.
Ook al had [bedrijf 2] toegezegd deel II van het kentekenbewijs van de auto, zoals [eiseres] aanvoert, binnen enkele dagen na het sluiten van de koopovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [eiseres] aan deze laatste verzenden, dan nog ontsloeg dat [eiseres] niet van de plicht om onderzoek te verrichten naar de autopapieren, waaronder kentekenbewijs deel II. Het feit dat deel II in dit geval ontbrak (anders dan bij andere verkopen aan [eiseres] soms het geval was), had [eiseres] juist argwaan moeten doen hebben naar de beschikkingsbevoegdheid van [bedrijf 2] , temeer nu niet is gesteld of gebleken dat aan [eiseres] een verklarende reden voor dat ontbreken heeft vernomen van [bedrijf 2] . Hierbij telt dat de tenaamstelling van het kenteken van de auto uitsluitend kan worden overgeschreven met dit deel II, dat speciaal daartoe door de wetgever in het leven is geroepen, zulks teneinde de niet rechtmatige vervreemding van motorvoertuigen tegen te gaan (vgl. Hoge Raad 21 oktober 2011,
NJ2011, 494). Hierbij telt voorts dat de auto, naar [eiseres] bekend was, geen nieuwe auto was en dat daarvoor reeds kentekenbewijzen waren afgegeven. Dat [eiseres] niet een willekeurige derde was, maar een vaste zakenrelatie van [bedrijf 2] , doet aan haar eerdergenoemde onderzoeksplicht niet af.
4.10.
Voorgaande leidt tot de slotsom dat BFS onder de gegeven omstandigheden afgifte van de haar in eigendom toebehorende auto kon verlangen en dat zij niet onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door dit te doen. Omdat geen sprake is van onrechtmatig handelen zal de vordering van [eiseres] tot vergoeding van de door haar gestelde schade worden afgewezen. De nevenvorderingen ten aanzien van wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten delen dit lot.
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BFS worden begroot op € 600,00 (2 punten x tarief € 300,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van BFS , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,00,
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2015.