In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter P. Krepel van de Rechtbank Midden-Nederland, stond de vraag centraal of het ontslag van de werknemer, [eiser], door de werkgever, Rudon B.V., kennelijk onredelijk was. [eiser] was sinds 4 september 2006 in dienst bij Rudon en werkte als calculator/werkvoorbereider/planner. De werkgever had op 4 februari 2014 de arbeidsovereenkomst opgezegd met een opzegtermijn van twee maanden, onder verwijzing naar bedrijfseconomische redenen. [eiser] vorderde een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk was en eiste schadevergoeding, extra verlofuren, achterstallige vakantiebijslag en vergoeding van telefoonkosten.
De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende had aangetoond dat er bedrijfseconomische redenen waren voor het ontslag. [eiser] had niet voldoende onderbouwd dat Rudon niet in redelijkheid tot het ontslag had kunnen komen. De kantonrechter wees erop dat de werknemer zelf ook geen sollicitatieactiviteiten had verricht in de twee maanden voorafgaand aan het ontslag, wat zijn positie verzwakte. Bovendien had Rudon een extra maand opzegtermijn in acht genomen, wat ook in het voordeel van de werkgever sprak.
Met betrekking tot de vorderingen van [eiser] over extra verlofuren en vakantiebijslag oordeelde de kantonrechter dat deze niet toewijsbaar waren. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van [eiser] niet konden worden toegewezen en dat hij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Rudon werd veroordeeld. De uitspraak werd gedaan op 11 februari 2015.