4.5.Als uitgangspunt heeft te gelden dat de Aandeelhouders te allen tijde vrij heeft gestaan de onderhandelingen met [eiseres sub 1] af te breken. Dit is anders indien het afbreken van de onderhandelingen op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen van [eiseres sub 1] in het tot stand komen van enigerlei overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de Aandeelhouders tot het ontstaan van dat vertrouwen hebben bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van de Aandeelhouders. Hierbij kan van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen. Bij de beoordeling van dit punt wordt gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval en zijn met name de volgende omstandigheden van belang geacht.
4.5.1.[eiseres sub 1] heeft, gelet op het verweer van de Aandeelhouders, onvoldoende feiten gesteld waaruit blijkt dat na de eerste bespreking op 30 augustus 2013 tussen partijen vast stond dat [A] , [B] en [eiseres sub 2] ieder een aandelenbelang in [bedrijf] zouden krijgen. De Aandeelhouders hebben gewezen op notulen van een vergadering van 21 november 2013, waarin is vastgelegd dat op 1 april 2014 een besluit zou worden genomen over een definitieve start van [bedrijf] .
4.5.2.In de periode vanaf augustus 2013 tot januari 2014 waren de inspanningen van [eiseres sub 2] , [A] en [B] erop gericht te onderzoeken of het concept dat hen met [bedrijf] voor ogen stond voldoende realistisch was. Naar aanleiding van een beurs (op 12 december 2013) hebben [eiseres sub 2] , [A] en [B] zich in januari 2014 voorgenomen [bedrijf] op te richten. Van enige gerechtvaardigde verwachting op de uiteindelijke oprichting van [bedrijf] was op dat moment nog geen sprake. De onderhandelingen over de overeenkomst tot oprichting zijn in januari 2014 begonnen. Partijen wisten dus in ieder geval tot dat moment over en weer dat zij (tijds-)investeringen zouden doen, die mogelijk niet vergoed zouden worden. De inspanningen van [eiseres sub 2] in deze periode dragen daarom onvoldoende bij aan het oordeel dat het jegens [eiseres sub 1] onaanvaardbaar was om onderhandelingen af te breken.
4.5.3.Het valt op dat [eiseres sub 2] het voortouw in de onderhandelingen heeft genomen waar het gaat om de verdeling van de aandelen en de managementovereenkomst. In januari 2014 heeft [eiseres sub 2] ‘enkele ontwikkelde gedachten’ over een verdeling van aandelen in het kapitaal van [bedrijf] toegezonden aan [A] . Het is [eiseres sub 2] die, weliswaar op verzoek van [A] , een conceptmanagementovereenkomst opstelt. Het gaat bij beoordeling van de vordering van [eiseres sub 1] om door (een van) de Aandeelhouders gewekt vertrouwen in de totstandkoming van een overeenkomst. Uit de stellingen van [eiseres sub 2] blijkt niet dat op dat de Aandeelhouders op enig moment toezeggingen hebben gedaan over de vergoeding van kosten, anders dan in de vorm van aandelen bij de uiteindelijke oprichting, of de rol van [eiseres sub 2] binnen [bedrijf] .
4.5.4.Eerst in maart 2014 hebben [eiseres sub 2] , [A] en [B] gesproken over een verdeling van de aandelen in het kapitaal van [bedrijf] . Zij hebben gesproken over een vergoeding van de werkzaamheden van [eiseres sub 1] in de vorm van aandelen. Later hebben partijen een percentage van 21,1% genoemd. In dit stadium van de onderhandelingen wordt het vertrouwen gewekt dat inspanningen van [eiseres sub 2] zullen worden beloond in de vorm van aandelen. Daarbij past de kanttekening dat het krijgen van aandelen, [eiseres sub 1] hooguit een kans geeft op een vergoeding voor haar werkzaamheden. De waarde van de aandelen is immers afhankelijk van de toekomstige ontwikkelingen binnen [bedrijf] .
4.5.5.Hoewel [eiseres sub 1] het vertrouwen mocht hebben dat zij, als [bedrijf] zou worden opgericht, aandelen zou krijgen, is onvoldoende om te spreken van een gerechtvaardigd vertrouwen in de totstandkoming van een overeenkomst tot oprichting. Onderdeel van een dergelijke overeenkomst is immers de verdeling van (management)taken en het opstellen van reglementen en statuten. Met name over de (management)taken bestond discussie. Uit de notulen van een vergadering van 7 mei 2014 blijkt dat [eiseres sub 1] geen managementtaken zou gaan vervullen binnen [bedrijf] . Op 25 mei 2014 laat [eiseres sub 1] , door toezending van een conceptmanagementovereenkomst, echter blijken dat zij een vergoeding verwacht voor haar werkzaamheden na de oprichting. Op 27 mei 2014 schrijft [A] vervolgens dat het uitgangspunt is dat [eiseres sub 1] werkzaamheden blijft verrichten tot en met 31 december 2014, zonder daarvoor een vergoeding te krijgen, maar met een vergoeding voor gemaakte kosten. De lopende discussie over de vraag welke vergoedingen [eiseres sub 1] in het geval van oprichting van [bedrijf] zou ontvangen, staan in de weg aan het oordeel dat [eiseres sub 1] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de totstandkoming van een overeenkomst tot oprichting.
4.5.6.Aan een gerechtvaardigd vertrouwen in de totstandkoming van een overeenkomst tot oprichting staat verder in de weg dat de groep van aandeelhouders nog niet vast stond. Vanaf april 2014 werden [C] en [D] bij de oprichting betrokken en in juni 2014 kwam er meer duidelijkheid over hun rol. Op 18 juni 2014 bestaat overeenstemming over de inhoud van de oprichtingsakte en worden enkele laatste wijzigingen daarin aan de notaris doorgegeven.
4.5.7.[A] en [B] hebben op 27 juni 2014 de onderhandelingen met [eiseres sub 1] afgebroken. De periode tussen het ontstaan van de eerste gedachten over de verdeling van de aandelen in het kapitaal van [bedrijf] (januari 2014) en het afbreken van de onderhandelingen hierover, heeft niet zodanig veel tijd gezeten, dat het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar was geworden.
4.5.8.[A] en [B] hebben de onderhandelingen afgebroken vanwege hun ervaringen met [eiseres sub 2] tijdens de onderhandelingen en geluiden die zij van derden over haar kregen. Hoewel [A] en [B] geen concrete verwijten hebben gemaakt aan [eiseres sub 2] , is een gebrek aan vertrouwen in een goede samenwerking op zichzelf voldoende grond voor het afbreken van de onderhandelingen daarover. Partijen stonden immers op het punt een in potentie langdurig samenwerkingsverband aan te gaan en daarvoor is vertrouwen essentieel. Dit belang van [A] en [B] staat tegenover het belang van [eiseres sub 2] om een vergoeding te ontvangen voor haar investeringen. [A] en [B] hebben oog gehad voor dit belang. Zij hebben [eiseres sub 1] uitgenodigd te spreken over een vergoeding van gemaakte kosten. [eiseres sub 1] is hierop echter niet ingegaan.
4.5.9.[A] en [B] zijn tot het inzicht gekomen dat het voor samenwerking vereiste vertrouwen ontbrak. Het staat hen in beginsel vrij op deze grond de onderhandelingen af te breken, hetgeen zij dadelijk hebben gedaan. Hiermee werden de belangen van [eiseres sub 1] niet op onaanvaardbare wijze geschaad. [eiseres sub 1] had weliswaar kosten gemaakt en werkzaamheden verricht in het kader van de oprichting, maar dit belang is onder de gegeven omstandigheden niet voldoende zwaarwegend. Vast staat dat alle partijen kosten hebben gemaakt, terwijl zij aanvankelijk geen uitzicht op de betaling daarvan, zelfs niet wanneer een overeenkomst tot oprichting tot stand zou komen. Pas in mei/juni 2014 worden de verwachtingen over een vergoeding van kosten over en weer uitgesproken.
4.5.10.Bij de beoordeling gaat het om de vraag of het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar is geworden. Uit handelingen van [A] en [B] mocht [eiseres sub 1] hooguit opmaken dat zij aandelen zou krijgen op het moment dat zij medeoprichter zou zijn van [bedrijf] . Van een gerechtvaardigd vertrouwen in de totstandkoming van een overeenkomst tot oprichting, is daarmee nog geen sprake. Er waren tot zeer kort voor de vertrouwensbreuk verschillende onderwerpen onduidelijk, waarvan de (management)vergoedingen en de toetreding van nieuwe aandeelhouders de belangrijkste waren. Er zijn onvoldoende concrete handelingen geweest van (een deel van) de Aandeelhouders waarmee zij aan de zijde van [eiseres sub 1] het vertrouwen hebben gewekt dat desondanks enigerlei overeenkomst tot stand zou komen.