ECLI:NL:RBMNE:2015:6005

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
C/16/387287 / HA ZA 15-202
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot schadevergoeding na afbreken van onderhandelingen over oprichting vennootschap

In deze zaak, uitgesproken op 9 september 2015 door de Rechtbank Midden-Nederland, is de vordering van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] afgewezen. De eiseressen vorderden een verklaring voor recht dat de Aandeelhouders toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verbintenissen, en dat zij onrechtmatig hebben gehandeld door de onderhandelingen over de oprichting van een vennootschap af te breken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een overeenkomst tussen de partijen, aangezien de onderhandelingen nog in een verkennende fase verkeerden en er geen definitieve afspraken waren gemaakt over de aandelenverdeling en de managementovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de Aandeelhouders gerechtigd waren om de onderhandelingen af te breken, omdat er onvoldoende vertrouwen bestond in een goede samenwerking. De eiseressen hadden weliswaar kosten gemaakt en werkzaamheden verricht, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar was. De rechtbank veroordeelde de eiseressen in de proceskosten, die zijn begroot op € 4.613,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/387287 / HA ZA 15-202
Vonnis van 9 september 2015
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. J.A. Endtz te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.H.M. Spanjaard te Alphen aan den Rijn.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] worden genoemd. Eiseressen en gedaagden zullen gezamenlijk respectievelijk [eiseres sub 2] en de Aandeelhouders worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 april 2015,
  • de akte van [eiseres sub 1] van 24 juni 2015,
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 juli 2015,
  • de USB stick met geluidsfragment, zoals gedeponeerd op 15 juli 2015,
  • de brief van de zijde van [eiseres sub 1] van 17 juli 2015,
  • de brief van de zijde van de Aandeelhouders van 7 augustus 2015.
1.2.
Ter comparitie heeft de rechtbank beslist dat uitsluitend de daar toegelaten delen van de akte van [eiseres sub 1] van 24 juni 2015 bij de beoordeling worden betrokken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Inleiding

2.1.
[eiseres sub 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres sub 1] . [A] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 1] . [B] is (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 2] . [C] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 3] . [D] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 4] .
2.2.
Vanaf 30 augustus 2013 hebben [eiseres sub 2] , [A] en [B] gesproken over het opzetten van een onderneming die zich zou gaan bezighouden met de bereiding en verkoop van gezonde kant-en-klaar maaltijden. In de loop van 2014 worden [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] bij dit initiatief betrokken.
2.3.
Op 10 oktober 2014 hebben de Aandeelhouders de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] . opgericht. De aandelen in het kapitaal van [bedrijf] worden gehouden door [gedaagde sub 1] (30,73%), [gedaagde sub 2] (30,73%), [gedaagde sub 3] (18,22%) en [gedaagde sub 4] (20,32%). [eiseres sub 1] is niet betrokken bij de uiteindelijke oprichting, speelt geen rol binnen de onderneming en heeft geen aandelen in het kapitaal van [bedrijf] gekregen.
Onderhandelingen over de oprichting van [bedrijf]
2.4.
Vanaf 30 augustus 2013 zijn [eiseres sub 2] , [B] en [A] bezig geweest met de voorbereidingen voor de oprichting van [bedrijf] . [eiseres sub 2] heeft zich bezig gehouden met besprekingen, ontwikkeling van het logo, visitekaartjes, briefpapier, website, visiedocumenten, presentaties, enquêtes etc.
2.5.
Op 12 december 2013 heeft [bedrijf] zich gepresenteerd op een beurs (Active Aging). Naar aanleiding van de positieve ervaringen die daar werden opgedaan, hebben [A] , [B] en [eiseres sub 2] in januari 2014 besloten verder te gaan met het ontwikkelde plan en een vennootschap op te richten.
2.6.
Op 19 januari 2014 heeft [eiseres sub 2] aan [A] een e-mail gezonden, waarin zij ‘ontwikkelde gedachten’ over een verdeling van de aandelen in het kapitaal van [bedrijf] heeft uitgewerkt. In de bijlage bij deze e-mail wordt uitgegaan van een indirect aandelenbelang van [eiseres sub 2] van 17,85%.
2.7.
Vanaf maart 2014 hebben [eiseres sub 2] , [A] en [B] gesprekken gevoerd over de wijze waarop de aandelen in het toekomstige kapitaal van [bedrijf] tussen hen zouden worden verdeeld. Hierbij is steeds gesproken over een vergoeding voor de werkzaamheden die tot het moment van de oprichting waren verricht, te betalen in de vorm van aandelen. Op 19 en 26 maart 2014 hebben [eiseres sub 2] , [A] en [B] gesproken over de organisatie van [bedrijf] . Uit de notulen van deze bespreking blijkt het volgende:
Besluit: uitgangspunt is vanaf heden een Holding BV in oprichting bestaande uit drie bestuurders [B][lees [B] ]
, [eiseres sub 2][lees: [eiseres sub 2] ]
en [A][lees: [A] ]
. Aandelen verhouding o.b.v. inkind bijdrage en financiële bijdrage, respectievelijk 10, 15 en 20% en aanvullend 455 euro per 1% uitgaande van startkapitaal van 25k maximaal. Uitgangspunt [eiseres sub 2] +4% en [B] +25,5% en [A] +25,5%.
2.8.
Op 16 april 2014 hebben [eiseres sub 2] , [A] en [B] overleg gehad met een notaris over het opstellen van statuten, een oprichtingsakte en een aandeelhouders- en directiereglement. Op 7 mei 2014 heeft hierover een bespreking tussen [eiseres sub 2] , [A] en [B] plaatsgevonden. Uit notulen van deze besprekingen blijkt dat [eiseres sub 2] uitsluitend een rol als aandeelhoudster zou gaan vervullen, terwijl [A] en [B] bestuurstaken zouden gaan verrichten:
[A][lees: [A] ]
laat zich adviseren over directeur in loondienst dan wel directeur o.b.v. managementovereenkomst en komt daar z.s.m. op terug.(Actie [A] ). Rolverdeling [eiseres sub 2][lees: [eiseres sub 2] ]
aandeelhouder, [B][lees: [B] ]
/ [A] aandeelhouder, statutair bestuurder, [A] ook dagelijkse leiding.
2.9.
Op 25 mei 2014 heeft [eiseres sub 2] een managementovereenkomst toegezonden aan [A] . In deze managementovereenkomst heeft zij, althans [eiseres sub 1] , aanspraak gemaakt op een jaarlijkse managementvergoeding ten bedrage van € 52.000,00. Deze managementvergoeding zou vanaf 1 januari 2015 worden betaald. Verder is in de managementovereenkomst een verplichting opgenomen voor [bedrijf] om een vergoeding voor de kosten van [eiseres sub 1] over de periode 2 augustus 2014 tot en met 31 december 2014 ten bedrage van € 750,00 per maand te voldoen.
2.10.
Op 27 mei 2014 heeft [A] een e-mail gestuurd met daarbij een “voorstel voor verdeling van aandelen in [bedrijf] .”. In dit voorstel worden aan [eiseres sub 1] aandelen toegekend. [A] heeft het aantal aandelen voor [eiseres sub 1] gebaseerd op een investering in geld ten bedrage van € 17.000,00 en in werkzaamheden tot op het moment van de oprichting met een waarde van € 13.000,00. Over de positie van [eiseres sub 1] binnen [bedrijf] en de vraag of aanspraak bestaat op een managementvergoeding, heeft [A] geschreven:
Toelichting is dat [A][lees: [A] ]
vanaf oprichting een management fee ontvangt en [eiseres sub 2][lees: [eiseres sub 2] ]
verricht t/m 31 dec. 2014 full committed inspanningen en ontvangt daarvoor geen fee, wel een onkostenvergoeding. Vanaf januari zal [eiseres sub 2] voor haar inspanningen een nader te bepalen vergoeding ontvangen.
2.11.
Op 1 juni 2014 heeft [A] de notaris bericht over de verhoudingen binnen de vennootschap. [eiseres sub 2] , [A] en [B] hebben besloten samenwerking te zoeken met [C] en [D] . Zij waren vanaf april 2014 bij de oprichting van [bedrijf] betrokken, maar hebben geen vergaderingen van [eiseres sub 2] , [A] en [B] bijgewoond. De verdeling van de aandelen in het kapitaal van [bedrijf] hebben [eiseres sub 2] , [A] en [B] als volgt voorgesteld aan de notaris:
- [gedaagde sub 2]
21,01%
- [gedaagde sub 1]
21,01%
- [eiseres sub 1]
21,01%
- [gedaagde sub 3]
10,59%
- [gedaagde sub 4]
8,51%
- Nader te bepalen:
17,87%
2.12.
Op 13 juni 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eiseres sub 2] , [A] , [B] , [C] en [D] . Als bijlage bij de agenda van deze bespreking is een opnieuw aangepast overzicht van aandelenverhoudingen meegestuurd.
2.13.
Op 18 juni 2014 heeft [A] aan de notaris een e-mail gezonden waarin zij schrijft:
Het tweede concept is besproken. Dit resulteert in het verzoek om nog een aantal kleine wijzigingen te verwerken in een derde concept. Deze zouden wij graag 26 juni 2014 uiterlijk ontvangen.
2.14.
De notaris heeft op 25 juni 2014 een concept van de oprichtingsakte, een aandeelhouders- en een directiereglement toegezonden.
2.15.
Op 27 juni 2014 hebben [A] en [B] aan [eiseres sub 2] bericht dat zij hadden besloten om [eiseres sub 1] niet meer als oprichtster en aandeelhoudster van [bedrijf] te laten participeren. Zij hebben aan [eiseres sub 2] gezegd dat zij onvoldoende vertrouwen hadden in een samenwerking met [eiseres sub 2] .
2.16.
[eiseres sub 1] heeft bij brief van 4 juli 2014 de Aandeelhouders aangesproken. [A] en [B] hebben deze aanspraak van de hand gewezen. Op 14 juli 2014 hebben [A] en [B] aan [eiseres sub 2] aangeboden in gesprek te gaan over een tegemoetkoming in de door [eiseres sub 2] gemaakte kosten. [eiseres sub 2] heeft hierop niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen te verklaren voor recht dat de Aandeelhouders toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de op hen rustende verbintenissen, althans onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld, op grond waarvan de Aandeelhouders aansprakelijk zijn voor schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van de Aandeelhouders in de proceskosten.
3.2.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben daartoe het navolgende aangevoerd.
3.2.1.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de participatie van [eiseres sub 1] in [bedrijf] . [eiseres sub 1] zou 12,5% van de aandelen in het kapitaal van [bedrijf] krijgen in ruil voor de werkzaamheden die zij voorafgaand aan de totstandkoming heeft verricht. Daarnaast zou zijn een bedrag van € 17.000,00 storten en hiervoor een extra aandelenkapitaal van 8,6% ontvangen. De Aandeelhouders zijn deze overeenkomst niet nagekomen.
3.2.2.
Voor zover van overeenstemming geen sprake is, geldt dat de Aandeelhouders gehouden zijn [eiseres sub 1] schadeloos te stellen voor de werkzaamheden die zij heeft verricht in het kader van de oprichting van [bedrijf] . Het stond de Aandeelhouders niet meer vrij de samenwerking met [eiseres sub 1] te beëindigen op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen dat [eiseres sub 1] redelijkerwijs mocht hebben in het tot stand komen van een samenwerking.
3.3.
De Aandeelhouders voeren verweer als volgt.
3.3.1.
Er is geen sprake van een overeenkomst tussen [eiseres sub 1] en de Aandeelhouders. Er waren nog verschillende punten waarover discussie moest worden gevoerd, waaronder de (inhoud van) een managementovereenkomst. Niet alle Aandeelhouders waren bekend met de stukken op het moment dat volgens [eiseres sub 1] daarover overeenstemming zou zijn bereikt, te weten: 13juni 2014.
3.3.2.
[B] en [A] hebben op 27 juni 2014 aan [eiseres sub 1] bericht dat er onvoldoende basis van vertrouwen aanwezig was voor een strategische samenwerking waarbij [eiseres sub 1] de rol van aandeelhoudster zou krijgen. Zij wensten daarom de onderhandelingen met [eiseres sub 1] c.q. [eiseres sub 2] te staken. De onderhandelingen zijn verkennend, vrijblijvend en oriënterend geweest, gericht op het uitwerken van een creatief plan. De aandelenverhouding, de vergoeding voor arbeid en de positie van de aandeelhouders ten opzichte van elkaar heeft partijen vanaf het begin verdeeld gehouden. Daarnaast speelde een discussie over de wijze waarop [eiseres sub 1] zich bij derden manifesteerde. Gelet op deze discussies, kan niet worden vastgesteld dat bij [eiseres sub 1] het gerechtvaardigd vertrouwen bestond op de totstandkoming van enige overeenkomst.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de oprichting van [bedrijf] is een overeenkomst tot oprichting vooraf gegaan. Een dergelijke overeenkomst houdt voor de partijen de verplichting in tot een bepaalde wijze van inbreng op de te nemen aandelen. In het onderhavige geval was de overeenkomst tot oprichting daartoe niet beperkt. Uit de opdracht die [eiseres sub 2] , [A] en [B] aan de notaris hebben gegeven, blijkt dat zij daarnaast overeenstemming moesten bereiken over de inhoud van de statuten (oprichtingsakte), een aandeelhouders- en een directiereglement. In dezelfde periode hebben partijen getracht concreet invulling te geven aan een samenwerking en ieders rol binnen [bedrijf] . Daarbij werd onder meer gesproken over de inhoud van een managementovereenkomst.
4.2.
[eiseres sub 1] heeft, mede gelet op het verweer van de zijde van de Aandeelhouders, onvoldoende feiten gesteld waaruit volgt dat op 13 juni 2014 overeenstemming is bereikt over de hiervoor bedoelde overeenkomst tot oprichting. [eiseres sub 1] heeft geweten en ermee ingestemd dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] mede aandeelhouders en oprichters van [bedrijf] zouden worden. Daarmee heeft [eiseres sub 1] aanvaard dat voor de totstandkoming van de overeenkomst tot oprichting niet voldoende was dat alleen [gedaagde sub 1] ( [A] ) en [gedaagde sub 2] ( [B] ) met de inhoud daarvan hadden ingestemd. Vast staat dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] tijdens de bijeenkomst op 13 juni 2014 niet beschikten over alle stukken (statuten, aandeelhouders- en directiereglement) in het kader van de oprichting en dus niet alle onderdelen van de overeenkomst tot oprichting hebben gekend. Tijdens de bijeenkomst is gesproken over de toetreding van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] en de invloed hiervan op de verdeling van de aandelen, maar over de andere onderdelen van de overeenkomst is niet gesproken. Onder dergelijke omstandigheden is geen sprake van een aanbod of aanvaarding van partijen, gericht op de totstandkoming van de hiervoor omschreven overeenkomst tot oprichting.
4.3.
De vordering tot afgifte van een verklaring voor recht dat van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tot oprichting sprake is, wordt gelet op het voorgaande afgewezen.
4.4.
[eiseres sub 1] heeft haar vorderingen voorts gegrond op de stelling dat de Aandeelhouders jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld, door de onderhandelingen over de overeenkomst tot oprichting af te breken, terwijl [eiseres sub 1] op de totstandkoming van enigerlei overeenkomst mocht vertrouwen.
4.5.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de Aandeelhouders te allen tijde vrij heeft gestaan de onderhandelingen met [eiseres sub 1] af te breken. Dit is anders indien het afbreken van de onderhandelingen op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen van [eiseres sub 1] in het tot stand komen van enigerlei overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de Aandeelhouders tot het ontstaan van dat vertrouwen hebben bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van de Aandeelhouders. Hierbij kan van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen. Bij de beoordeling van dit punt wordt gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval en zijn met name de volgende omstandigheden van belang geacht.
4.5.1.
[eiseres sub 1] heeft, gelet op het verweer van de Aandeelhouders, onvoldoende feiten gesteld waaruit blijkt dat na de eerste bespreking op 30 augustus 2013 tussen partijen vast stond dat [A] , [B] en [eiseres sub 2] ieder een aandelenbelang in [bedrijf] zouden krijgen. De Aandeelhouders hebben gewezen op notulen van een vergadering van 21 november 2013, waarin is vastgelegd dat op 1 april 2014 een besluit zou worden genomen over een definitieve start van [bedrijf] .
4.5.2.
In de periode vanaf augustus 2013 tot januari 2014 waren de inspanningen van [eiseres sub 2] , [A] en [B] erop gericht te onderzoeken of het concept dat hen met [bedrijf] voor ogen stond voldoende realistisch was. Naar aanleiding van een beurs (op 12 december 2013) hebben [eiseres sub 2] , [A] en [B] zich in januari 2014 voorgenomen [bedrijf] op te richten. Van enige gerechtvaardigde verwachting op de uiteindelijke oprichting van [bedrijf] was op dat moment nog geen sprake. De onderhandelingen over de overeenkomst tot oprichting zijn in januari 2014 begonnen. Partijen wisten dus in ieder geval tot dat moment over en weer dat zij (tijds-)investeringen zouden doen, die mogelijk niet vergoed zouden worden. De inspanningen van [eiseres sub 2] in deze periode dragen daarom onvoldoende bij aan het oordeel dat het jegens [eiseres sub 1] onaanvaardbaar was om onderhandelingen af te breken.
4.5.3.
Het valt op dat [eiseres sub 2] het voortouw in de onderhandelingen heeft genomen waar het gaat om de verdeling van de aandelen en de managementovereenkomst. In januari 2014 heeft [eiseres sub 2] ‘enkele ontwikkelde gedachten’ over een verdeling van aandelen in het kapitaal van [bedrijf] toegezonden aan [A] . Het is [eiseres sub 2] die, weliswaar op verzoek van [A] , een conceptmanagementovereenkomst opstelt. Het gaat bij beoordeling van de vordering van [eiseres sub 1] om door (een van) de Aandeelhouders gewekt vertrouwen in de totstandkoming van een overeenkomst. Uit de stellingen van [eiseres sub 2] blijkt niet dat op dat de Aandeelhouders op enig moment toezeggingen hebben gedaan over de vergoeding van kosten, anders dan in de vorm van aandelen bij de uiteindelijke oprichting, of de rol van [eiseres sub 2] binnen [bedrijf] .
4.5.4.
Eerst in maart 2014 hebben [eiseres sub 2] , [A] en [B] gesproken over een verdeling van de aandelen in het kapitaal van [bedrijf] . Zij hebben gesproken over een vergoeding van de werkzaamheden van [eiseres sub 1] in de vorm van aandelen. Later hebben partijen een percentage van 21,1% genoemd. In dit stadium van de onderhandelingen wordt het vertrouwen gewekt dat inspanningen van [eiseres sub 2] zullen worden beloond in de vorm van aandelen. Daarbij past de kanttekening dat het krijgen van aandelen, [eiseres sub 1] hooguit een kans geeft op een vergoeding voor haar werkzaamheden. De waarde van de aandelen is immers afhankelijk van de toekomstige ontwikkelingen binnen [bedrijf] .
4.5.5.
Hoewel [eiseres sub 1] het vertrouwen mocht hebben dat zij, als [bedrijf] zou worden opgericht, aandelen zou krijgen, is onvoldoende om te spreken van een gerechtvaardigd vertrouwen in de totstandkoming van een overeenkomst tot oprichting. Onderdeel van een dergelijke overeenkomst is immers de verdeling van (management)taken en het opstellen van reglementen en statuten. Met name over de (management)taken bestond discussie. Uit de notulen van een vergadering van 7 mei 2014 blijkt dat [eiseres sub 1] geen managementtaken zou gaan vervullen binnen [bedrijf] . Op 25 mei 2014 laat [eiseres sub 1] , door toezending van een conceptmanagementovereenkomst, echter blijken dat zij een vergoeding verwacht voor haar werkzaamheden na de oprichting. Op 27 mei 2014 schrijft [A] vervolgens dat het uitgangspunt is dat [eiseres sub 1] werkzaamheden blijft verrichten tot en met 31 december 2014, zonder daarvoor een vergoeding te krijgen, maar met een vergoeding voor gemaakte kosten. De lopende discussie over de vraag welke vergoedingen [eiseres sub 1] in het geval van oprichting van [bedrijf] zou ontvangen, staan in de weg aan het oordeel dat [eiseres sub 1] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de totstandkoming van een overeenkomst tot oprichting.
4.5.6.
Aan een gerechtvaardigd vertrouwen in de totstandkoming van een overeenkomst tot oprichting staat verder in de weg dat de groep van aandeelhouders nog niet vast stond. Vanaf april 2014 werden [C] en [D] bij de oprichting betrokken en in juni 2014 kwam er meer duidelijkheid over hun rol. Op 18 juni 2014 bestaat overeenstemming over de inhoud van de oprichtingsakte en worden enkele laatste wijzigingen daarin aan de notaris doorgegeven.
4.5.7.
[A] en [B] hebben op 27 juni 2014 de onderhandelingen met [eiseres sub 1] afgebroken. De periode tussen het ontstaan van de eerste gedachten over de verdeling van de aandelen in het kapitaal van [bedrijf] (januari 2014) en het afbreken van de onderhandelingen hierover, heeft niet zodanig veel tijd gezeten, dat het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar was geworden.
4.5.8.
[A] en [B] hebben de onderhandelingen afgebroken vanwege hun ervaringen met [eiseres sub 2] tijdens de onderhandelingen en geluiden die zij van derden over haar kregen. Hoewel [A] en [B] geen concrete verwijten hebben gemaakt aan [eiseres sub 2] , is een gebrek aan vertrouwen in een goede samenwerking op zichzelf voldoende grond voor het afbreken van de onderhandelingen daarover. Partijen stonden immers op het punt een in potentie langdurig samenwerkingsverband aan te gaan en daarvoor is vertrouwen essentieel. Dit belang van [A] en [B] staat tegenover het belang van [eiseres sub 2] om een vergoeding te ontvangen voor haar investeringen. [A] en [B] hebben oog gehad voor dit belang. Zij hebben [eiseres sub 1] uitgenodigd te spreken over een vergoeding van gemaakte kosten. [eiseres sub 1] is hierop echter niet ingegaan.
4.5.9.
[A] en [B] zijn tot het inzicht gekomen dat het voor samenwerking vereiste vertrouwen ontbrak. Het staat hen in beginsel vrij op deze grond de onderhandelingen af te breken, hetgeen zij dadelijk hebben gedaan. Hiermee werden de belangen van [eiseres sub 1] niet op onaanvaardbare wijze geschaad. [eiseres sub 1] had weliswaar kosten gemaakt en werkzaamheden verricht in het kader van de oprichting, maar dit belang is onder de gegeven omstandigheden niet voldoende zwaarwegend. Vast staat dat alle partijen kosten hebben gemaakt, terwijl zij aanvankelijk geen uitzicht op de betaling daarvan, zelfs niet wanneer een overeenkomst tot oprichting tot stand zou komen. Pas in mei/juni 2014 worden de verwachtingen over een vergoeding van kosten over en weer uitgesproken.
4.5.10.
Bij de beoordeling gaat het om de vraag of het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar is geworden. Uit handelingen van [A] en [B] mocht [eiseres sub 1] hooguit opmaken dat zij aandelen zou krijgen op het moment dat zij medeoprichter zou zijn van [bedrijf] . Van een gerechtvaardigd vertrouwen in de totstandkoming van een overeenkomst tot oprichting, is daarmee nog geen sprake. Er waren tot zeer kort voor de vertrouwensbreuk verschillende onderwerpen onduidelijk, waarvan de (management)vergoedingen en de toetreding van nieuwe aandeelhouders de belangrijkste waren. Er zijn onvoldoende concrete handelingen geweest van (een deel van) de Aandeelhouders waarmee zij aan de zijde van [eiseres sub 1] het vertrouwen hebben gewekt dat desondanks enigerlei overeenkomst tot stand zou komen.
4.6.
Al het voorgaande overziende, geldt dat [eiseres sub 1] onvoldoende feiten heeft gesteld waaruit volgt dat het afbreken van de onderhandelingen door de Aandeelhouders onaanvaardbaar of onrechtmatig was. De vordering van [eiseres sub 1] wordt derhalve afgewezen.
4.7.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als na te melden. De overige proceskosten aan de zijde van de Aandeelhouders worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
4.000,00(2,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 4.613,00
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de Aandeelhouders tot op heden begroot op € 4.613,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving of betekening door een van de Aandeelhouders volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de aanschrijving,
  • € 199,00 aan salaris advocaat, indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Neijt en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015. [1]

Voetnoten

1.type: PJN/4256