ECLI:NL:RBMNE:2015:5999

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
396051 HA RK 15-168
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in strafzaak met onvolledig dossier en vermeende onpartijdigheid

Op 22 juli 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak, ingediend door verzoeker in het kader van de hoofdzaak met zaaknummer 3477694 UM 14-6829. Verzoeker had eerder op 10 juni 2015 een wrakingsverzoek ingediend, dat op 29 juni 2015 niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het niet voldeed aan de eisen van artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker stelde dat het openbaar ministerie verantwoordelijk is voor een volledig dossier en dat de rechtbank dit dossier moet controleren. Hij betoogde dat de rechter niet in staat was om de juistheid van de gebruikte meetapparatuur te verifiëren en dat de rechter niet geïnteresseerd leek in zijn bezwaren, maar alleen op vakantie wilde.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 512 Sv een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Het wrakingsverzoek werd als niet-gemotiveerd beschouwd, omdat het verzoek slechts 'de rechter' noemde zonder specifieke namen te vermelden. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet kon weten hoe de rechter op zijn stellingen zou reageren, aangezien de behandeling van de hoofdzaak nog niet was begonnen.

De rechtbank verklaarde het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk en bepaalde dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker, die vóór de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak worden ingediend, niet in behandeling zullen worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om deze beslissing aan verzoeker en andere betrokkenen toe te zenden.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer 396051 HA RK 15-168
beslissing van 22 juli 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van: [verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft de procedure geregistreerd onder zaaknummer 3477694 UM 14-6829 (hierna: de hoofdzaak). In het kader van die procedure heeft verzoeker bij e-mailbericht van 10 juni 2015 een verzoek tot wraking ingediend. Bij beslissing van 29 juni 2015 (zaaknummer C/16/394872 HA RK15-152), heeft de wrakingskamer het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet voldeed aan de in artikel 513 Wetboek van strafvordering (Sv) aan het verzoek tot wraking gestelde eisen.
1.2.
Bij e-mailbericht van 1 juli 2015 heeft de griffier - naar aanleiding van een e-mailbericht van 30 juni 2015 waarin verzoeker meedeelt dat in het aan hem toegezonden dossier de door hem genoemde stukken ontbreken - aan verzoeker meegedeeld dat het hele dossier aan hem is gemaild en dat hij zich voor overige vragen kan wenden tot de officier van justitie.
1.3.
Bij brief van 1 juli 2015 heeft de griffier van de rechtbank aan verzoeker meegedeeld dat de kantonrechter zijn beroep in de hoofdzaak zal behandelen op de zitting van 20 augustus 2015.
1.4.
Bij e-mailbericht van 7 juli 2015 heeft verzoeker wederom een verzoek tot wraking ingediend. De griffier van de rechtbank heeft op 15 juli 2015 een ontvangstbevestiging aan verzoeker gezonden.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoeker legt aan zijn verzoek ten grondslag dat het openbaar ministerie (OM) zorg moet dragen voor een volledig dossier en dat het de taak is van de rechtbank om het dossier op volledigheid te controleren. De rechter laat zich volgens verzoeker afschepen met een onvolledig dossier. Verzoeker stelt dat de rechter, door het ontbreken van de door verzoeker opgevraagde dossierstukken, niet in staat is om te controleren of de gebruikte meetapparatuur juist was afgesteld en niet kan vaststellen of de verbalisanten de vereiste opleiding en ervaring hadden. Verzoeker constateert dat de rechter daarin echter niet is geïnteresseerd en alleen maar op vakantie wil.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
In het tweede lid van artikel 515 Sv is bepaald dat de verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Hiermee is beoogd verzoeker de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan hij meent dat de onpartijdigheid van één of meer bepaalde rechters in het geding is. Het in deze bepaling opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het verzoek.
3.4.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om - in afwijking van het in artikel 515 lid 2 Sv neergelegde uitgangspunt - uitspraak te doen over het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek, zonder dat dit verzoek ter zitting wordt behandeld. Daartoe is het volgende overwogen.
3.5.
Zoals ook reeds in de beslissing van 29 juni 2015 is overwogen, is in het tweede lid van artikel 513 Sv - onder meer - bepaald dat het wrakingsverzoek gemotiveerd moet zijn. Artikel 4.1 van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank bepaalt eveneens dat het verzoek gemotiveerd moet zijn en voorts dat de naam van iedere rechter op wie het verzoek betrekking heeft moet worden vermeld.
3.6.
Het verzoek tot wraking noemt slechts ‘de rechter’. Het verzoek ziet dus niet op het handelen van een met name genoemde rechter. Dit is ook niet mogelijk, aangezien - evenals ten tijde van het eerdere verzoek tot wraking - de behandeling van de hoofdzaak nog geen aanvang heeft genomen, maar er slechts een datum voor de mondelinge behandeling is bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling zal een rechter de zaak voor het eerst inhoudelijk behandelen. Daarbij kan ook de door verzoeker opgeworpen vraag aan de orde komen of het door het OM overgelegde dossier compleet is, evenals de door verzoeker geuite bezwaren tegen de gebruikte metingsapparatuur en zijn twijfel of de verbalisanten voldoende waren gekwalificeerd voor hun taak. Nu de behandeling van zijn zaak nog niet is aangevangen kan verzoeker niet bekend zijn hoe de rechter op zijn stellingen zal reageren. Van een gemotiveerd wrakingsverzoek als bedoeld als bedoeld in artikel 513 Sv in samenhang met artikel 4.1 van het Wrakingsprotocol is daarom geen sprake.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren.
3.8.
Over een e-mail van verzoeker van 17 juli 2015, naar aanleiding van de ontvangstbevestiging van zijn wrakingsverzoek, waarin verzoeker stelt dat hij nimmer een reactie heeft gehad op zijn verzoek van 10 juni 2015, overweegt de rechtbank dat uit de administratie van de wrakingskamer blijkt dat een afschrift van de beslissing van 29 juni 2015 bij brief van gelijke datum aan verzoeker is verzonden.
3.9.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verzoeker, door het indienen van de wrakingsverzoeken nog voordat de behandeling van de hoofdzaak een aanvang heeft genomen, de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmert, hetgeen als misbruik van het wrakingsmiddel is aan te merken. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 515 lid 4 Sv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking dat voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak wordt ingediend, niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker dat wordt ingediend voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak, niet in behandeling wordt genomen;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 3477694 UM 14-6829 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr L.E Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. P. Bender en
mr. drs. S.M. van Lieshout als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.