ECLI:NL:RBMNE:2015:5965

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
10 augustus 2015
Zaaknummer
4070937 - UC EXPL 15-5904
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep ex-werkgever op non-concurrentiebeding en schadevergoeding ex-werknemer

In deze zaak vorderde eiser, die van 1 februari 2008 tot 1 januari 2015 werkzaam was bij [bedrijf 1], een schadevergoeding van € 6.313,82 bruto van zijn ex-werkgever. Eiser had zijn dienstverband opgezegd om bij [bedrijf 2] in dienst te treden, maar werd door [bedrijf 1] gesommeerd om te bevestigen dat hij niet bij [bedrijf 2] in dienst zou treden, onder dreiging van een contractuele boete. Eiser vorderde in kort geding schorsing van het concurrentiebeding, maar de kortgedingrechter oordeelde dat onvoldoende aannemelijk was dat eiser het concurrentiebeding zou overtreden. Eiser vorderde vervolgens schadevergoeding voor gederfde inkomsten in de periode van 1 januari 2015 tot 10 februari 2015, stellende dat [bedrijf 1] onrechtmatig had gehandeld door hem te verbieden bij [bedrijf 2] in dienst te treden.

De kantonrechter oordeelde dat [bedrijf 1] niet onrechtmatig had gehandeld. De opstelling van [bedrijf 1] was verdedigbaar en eiser had zelf de keuze gemaakt om niet in dienst te treden bij [bedrijf 2]. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een daadwerkelijke inbreuk op een recht van eiser, aangezien partijen het niet eens waren over de toepassing van het concurrentiebeding. De vordering van eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [bedrijf 1].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4070937 UC EXPL 15-5904 RK/1069
Vonnis van 12 augustus 2015
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand N.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1] De Meern B.V.,
gevestigd te De Meern,
verder ook te noemen [bedrijf 1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Kokx.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is van 1 februari 2008 tot 1 januari 2015 bij [bedrijf 1] werkzaam geweest op basis van een arbeidsovereenkomst in de functie van verkoper.
2.2.
Bij brief van 7 november 2014 heeft [eiser] het dienstverband opgezegd tegen 1 januari 2015, met als reden dat hij een functie bij [bedrijf 2] Metaalgroep B.V., (hierna: [bedrijf 2] ) had geaccepteerd.
2.3.
De advocaat-gemachtigde van [bedrijf 1] heeft [eiser] bij brief van 12 november 2014 verzocht en gesommeerd om te bevestigen dat hij niet in dienst zal treden bij [bedrijf 2] , onder aanzegging van verbeurte van een contractuele boete en van rechtsmaatregelen op grond van het concurrentiebeding ingeval van uitblijven van deze bevestiging. Dit standpunt heeft [bedrijf 1] , nadat daarop namens [eiser] is gereageerd, gehandhaafd.
2.4.
[eiser] is op 1 januari 2015 niet in dienst getreden bij [bedrijf 2] . Hij heeft [bedrijf 1] in kort geding gedagvaard en daarbij schorsing van het concurrentiebeding gevorderd. [bedrijf 1] heeft in reconventie een verbod gevraagd voor [eiser] om in dienst te treden bij [bedrijf 2] op straffe van een dwangsom.
2.5.
Op 23 januari 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden en op 6 februari 2015 is uitspraak gedaan door de kortgedingrechter. Daarbij heeft de kantonrechter voorshands geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is dat [eiser] met indiensttreding bij [bedrijf 2] het concurrentiebeding zal overtreden en heeft hij zowel de conventionele als de reconventionele vordering afgewezen.
2.6.
[eiser] heeft schadevergoeding gevorderd van [bedrijf 1] over de periode van 1 januari 2015 tot 10 februari 2015 wegens gederfde inkomsten. [bedrijf 1] heeft dit bedrag niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter voor recht zal verklaren dat het handelen van [bedrijf 1] is aan te merken als een toerekenbare onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW en dat [bedrijf 1] zal worden veroordeeld om een schadevergoeding te betalen van een bedrag van € 6.313,82 bruto, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan de vordering ten grondslag. Hij vordert een schadevergoeding voor door hem geleden schade als gevolg van gederfde inkomsten in de periode van 1 januari 2015 tot 10 februari 2015, omdat [bedrijf 1] onrechtmatig jegens hem gehandeld heeft door hem te verbieden bij [bedrijf 2] in dienst te treden.
3.3.
[bedrijf 1] heeft de vordering betwist. Zij stelt zich op het standpunt dat [eiser] eerder een kort geding aanhangig had kunnen maken om meer zekerheid te hebben over zijn positie per 1 januari 2015. Ook had hij ervoor kunnen kiezen in dienst te treden bij zijn nieuwe werkgever per 1 januari 2015. Zijn standpunt was immers dat hij niet in overtreding was. Het wijzen op een vermeende overtreding van een concurrentiebeding kan niet in strijd worden geacht met het recht op vrijheid van arbeidskeuze. Er kan na de uitspraak van de kantonrechter nog altijd discussie bestaan over de vraag of [bedrijf 2] als concurrerende onderneming moet worden aangemerkt. De schade is bovendien ontstaan omdat [eiser] niet direct een kort geding is gestart. Hij heeft daarmee niet schadebeperkend gehandeld.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil tussen partijen is de vraag of [bedrijf 1] een schadevergoeding aan [eiser] verschuldigd is omdat [bedrijf 1] aan [eiser] heeft medegedeeld dat zijn voorgenomen indiensttreding bij [bedrijf 2] volgens haar strijdig was met het concurrentiebeding zoals dat tussen partijen was overeengekomen.
4.2.
Daartoe stelt [eiser] dat dit handelen van [bedrijf 1] onrechtmatig was, omdat sprake is van een inbreuk op een recht, namelijk de vrijheid van arbeidskeuze zoals verwoord in artikel 19 van de Grondwet. Dit mag volgens [eiser] worden beperkt door een non-concurrentiebeding, maar dit gold in dit geval niet, zo is geoordeeld door de voorzieningenrechter.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [bedrijf 1] niet onrechtmatig heeft gehandeld. De opstelling van [bedrijf 1] kan eerst als onrechtmatig worden aangemerkt indien zij zich tegen beter weten in of louter om [eiser] dwars te zitten op het non-concurrentiebeding zou hebben beroepen. [eiser] heeft niet gesteld dat dit het geval is geweest, en ook overigens zijn daarvoor in de stukken geen aanknopingspunten te vinden. Ook [eiser] twijfelde kennelijk over de uitleg van het beding. Ook hieruit volgt dat de door [bedrijf 1] voorgestane uitleg op zijn minst verdedigbaar was. [eiser] heeft vervolgens zelf de beslissing genomen om niet in dienst te treden bij [bedrijf 2] en voelde zich daarbij beperkt in zijn recht op vrije arbeidskeuze. Dit is een begrijpelijke keuze gelet op het standpunt van [bedrijf 1] op dat moment, maar gelet op het voorgaande heeft dit niet tot gevolg dat hij de schade die hij daardoor heeft geleden kan verhalen op [bedrijf 1] . Van een daadwerkelijke inbreuk op een recht was immers geen sprake; partijen waren het niet eens over de vraag of het non-concurrentiebeding in dit geval van toepassing was.
4.4.
De kantonrechter heeft voorshands in kort geding geoordeeld dat het concurrentiebeding [eiser] niet belemmerde om bij [bedrijf 2] in dienst te treden, maar dit betekent niet dat het handelen van [bedrijf 1] daarmee onrechtmatig is geworden omdat zij daarmee in strijd met enig recht van [eiser] heeft gehandeld. Bij dit oordeel wordt mede in aanmerking genomen dat het een oordeel van een rechter in een kortgedingprocedure is, welk oordeel een voorlopig karakter heeft. Had [eiser] willen voorkomen dat hij in deze positie terecht zou komen, dan had hij bovendien zijn werkgever eerder in rechte moeten betrekken, om te voorkomen dat hij schade zou lijden.
4.5.
Gelet op het bovenstaande zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [bedrijf 1] worden begroot op € 500,-- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [bedrijf 1] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 500,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2015.