Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vorderde eiser, die van 1 februari 2008 tot 1 januari 2015 werkzaam was bij [bedrijf 1], een schadevergoeding van € 6.313,82 bruto van zijn ex-werkgever. Eiser had zijn dienstverband opgezegd om bij [bedrijf 2] in dienst te treden, maar werd door [bedrijf 1] gesommeerd om te bevestigen dat hij niet bij [bedrijf 2] in dienst zou treden, onder dreiging van een contractuele boete. Eiser vorderde in kort geding schorsing van het concurrentiebeding, maar de kortgedingrechter oordeelde dat onvoldoende aannemelijk was dat eiser het concurrentiebeding zou overtreden. Eiser vorderde vervolgens schadevergoeding voor gederfde inkomsten in de periode van 1 januari 2015 tot 10 februari 2015, stellende dat [bedrijf 1] onrechtmatig had gehandeld door hem te verbieden bij [bedrijf 2] in dienst te treden.
De kantonrechter oordeelde dat [bedrijf 1] niet onrechtmatig had gehandeld. De opstelling van [bedrijf 1] was verdedigbaar en eiser had zelf de keuze gemaakt om niet in dienst te treden bij [bedrijf 2]. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een daadwerkelijke inbreuk op een recht van eiser, aangezien partijen het niet eens waren over de toepassing van het concurrentiebeding. De vordering van eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [bedrijf 1].