ECLI:NL:RBMNE:2015:5961

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
10 augustus 2015
Zaaknummer
C/16/394470 / HA RK 15-144
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen bestuursrechter wegens vermeende vooringenomenheid

Op 7 augustus 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Smit, tegen mr. L.C. Michon, die als bestuursrechter optrad in een procedure tussen de verzoeker en het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand. De verzoeker stelde dat de bestuursrechter jegens hem persoonlijk vooringenomen was en dat deze voor de zitting van 15 juni 2015 al negatieve beslissingen had genomen. Hij voerde aan dat de bestuursrechter de griffie had geïnstrueerd om contact met hem te vermijden en dat hij op een vijandige manier was bejegend door de griffie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juni 2015 was niemand verschenen. De bestuursrechter, mr. Michon, ontkende de beschuldigingen van vooringenomenheid en verklaarde dat zij de griffie had gevraagd om verzoeker te informeren dat zijn vragen op de zitting behandeld zouden worden. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid konden rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen.

De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek ongegrond was en wees het af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om de beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen. De procedure met de bijbehorende zaaknummers zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/394470 / HA RK 15-144
beslissing van 7 augustus 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. M.G.J. Smit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 15 juni 2015
  • de e-mail van 16 juni 2015 van verzoeker met daarin de schriftelijke toelichting op het verzoek tot wraking
  • de schriftelijke reactie van 17 juni 2015 van mr. L.C. Michon
  • de e-mail van 19 juni 2015 van verzoeker
  • de e-mail van 26 juni 2015 van het secretariaat van de wrakingskamer aan verzoeker
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 24 juli 2015.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is niemand verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek is gericht tegen mr. L.C. Michon als bestuursrechter in de procedure tussen verzoeker en het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand.
2.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de bestuursrechter jegens hem persoonlijk vooringenomen is. Zij heeft deze persoonlijke vooringenomenheid volgens verzoeker gedemonstreerd door al voor de terechtzitting van 15 juni 2015 voor verzoeker negatieve beslissingen te nemen. Volgens verzoeker heeft de bestuursrechter de griffie van de afdeling bestuursrecht geïnstrueerd om (telefonisch) contact met verzoeker ‘af te kappen en te vermijden’. Daarnaast heeft deze bestuursrechter toegestaan dat verzoeker door de griffie van de afdeling bestuursrecht ‘zeer vijandig en tot het onbeschofte aan’ is bejegend en heeft zij er voor gezorgd dat een belverbod nogmaals werd benadrukt door de afdeling bestuursrecht, aldus verzoeker.
2.3.
Mr. Michon heeft niet berust in de wraking. Zij heeft aangegeven dat zij de griffie heeft gevraagd om verzoeker, de eerstvolgende keer dat hij zou bellen, door te geven dat hij niet meer moest bellen over de te behandelen zaken en dat zijn vragen op de zitting zouden worden besproken.
De bestuursrechter is van mening daarmee geen blijk van vooringenomenheid te hebben gegeven. Datzelfde geldt volgens de bestuursrechter voor haar handelen en opmerkingen ter zitting.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm gegeven door artikel 6 EVRM en door artikel 8:15 Algemene Wet Bestuursrecht, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Uitgangspunt is dat een ieder recht heeft op een behandeling van zijn zaak door een onpartijdige rechter. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
De rechter heeft volgens het proces-verbaal van de zitting van 15 juni 2015 aan de administratie gevraagd om aan verzoeker door te geven dat zijn vragen op die zitting zouden worden behandeld. De wrakingskamer heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze weergave van de feitelijke gang van zaken. (Ook) in haar verweer geeft de rechter aan dat zij de medewerkster heeft gevraagd om aan verzoeker door te geven dat hij nu niet meer moest bellen over de te behandelen zaken en dat het verder op de zitting zou worden besproken. Anders dan verzoeker stelt, heeft de rechter daarmee geen partijdige en/of vijandige positie ingenomen jegens hem. Uit hetgeen door verzoeker naar voren is gebracht blijkt dan ook niet van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het vermoeden van vooringenomenheid.
3.4.
Het verzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Michon af,
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en mr. Michon, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Bestuursrecht en de president van deze rechtbank,
4.3.
bepaalt dat de procedure met zaaknummers UTR 15/50, 15/22, 15/52, 15/45, 15/48 en 15/47 dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Holten, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2015.