In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2015, hebben verzoekers, die optreden als erfgenamen en vereffenaars van de nalatenschap van een overleden persoon, een verzoek ingediend om de vereffeningskosten vast te stellen en om griffiekosten ten laste van de Staat te laten komen. De verzoekers hebben hun verzoeken ingediend op basis van artikel 4:209 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter heeft in een eerdere brief aangegeven dat hij voornemens was om de verzoeken af te wijzen, maar heeft verzoekers de gelegenheid gegeven om hun verzoeken aan te vullen of te wijzigen. Na enkele correspondenties hebben de verzoekers hun verzoeken gehandhaafd, inclusief een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap.
De kantonrechter heeft uiteindelijk besloten om de opheffing van de vereffening van de nalatenschap te bevelen, gezien de geringe waarde van de baten van de nalatenschap. De kantonrechter heeft echter het verzoek om de vereffeningskosten vast te stellen op € 1.336,06 afgewezen, omdat de werkzaamheden voor de vereffening op de erfgenamen zelf rusten en kosten voor professionele hulp niet ten laste van de nalatenschap kunnen worden gebracht zonder wettelijke grondslag. Daarnaast heeft de kantonrechter het verzoek om griffiekosten ten laste van de Staat te laten komen afgewezen, omdat deze kosten als vereffeningskosten ten laste van de nalatenschap moeten komen, mits deze uit de baten kunnen worden voldaan.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de opheffing van de vereffening van de nalatenschap moet worden ingeschreven in het boedelregister en dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Verzoekers kunnen binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kantonrechter in aanwezigheid van de griffier.