ECLI:NL:RBMNE:2015:5949

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
7 augustus 2015
Zaaknummer
3836231 UT VERZ 15-2379
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de vereffening van de nalatenschap en verzoek tot vaststelling van vereffeningskosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap van een erflater, geboren in 1916 en overleden in 2012. De verzoekers, die als vereffenaars optreden, hebben verzocht om de opheffing van de vereffening op grond van artikel 4:209 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter heeft vastgesteld dat de nalatenschap negatief is, met een schuld aan de Rabobank van € 103.252,25 na verkoop van onroerend goed. Dit heeft geleid tot de beslissing om de vereffening op te heffen, gezien de geringe waarde van de baten.

Daarnaast hebben de verzoekers ook gevraagd om de vereffeningskosten vast te stellen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag is voor het vaststellen van deze kosten, aangezien de wet alleen de mogelijkheid biedt om het loon van door de rechtbank benoemde vereffenaars vast te stellen. De verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld om hun verzoek aan te vullen, maar hebben hiervan geen gebruik gemaakt. Daarom is het verzoek om de vereffeningskosten vast te stellen afgewezen.

De kantonrechter heeft de opheffing van de vereffening bevolen en bepaald dat deze inschrijving in het boedelregister dient te worden gedaan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitsluitend door een advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3836231 UT VERZ 15-2379
Beschikking d.d. 28 juli 2015
Inzake het verzoek van
[verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 4] , [verzoeker 5] en [verzoeker 6] ,
gemachtigde:
mr. J. Beumer-de Lange, werkzaam, bij
De Lange & Kortland netwerk notarissen,
gevestigd te Putten,
verder te noemen verzoekers.
Verzoekers hebben het verzoek gedaan hun hoedanigheid van vereffenaars in de nalatenschap van:
[erflater] ,geboren te [geboorteplaats] op [1916] , overleden te [woonplaats] op [2012] , laatst gewoond hebbende te [woonplaats] , verder te noemen erflater.

De procedure

Uit de brief van 4 februari 2015 van verzoekers leidt de kantonrechter af dat op grond van artikel 4:209 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht wordt de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van erflater te bevelen.
Bij brieven van 24 februari 2015 en 30 maart 2015 heeft de kantonrechter verzoekers gevraagd om nadere informatie toe te sturen.
Bij brief van 7 april 2015 vragen verzoekers ontheffing van de verplichting om de boedelbeschrijving ter inzage te leggen op grond van artikel 4:211 lid 3 BW. De kantonrechter heeft bij brief van 17 april 2015 bericht het voornemen te hebben om dat verzoek af te wijzen omdat de nalatenschap van erflater negatief is.
Vervolgens hebben verzoekers bij brief van 30 april 2015 gevraagd de boedelbeschrijving ter inzage te leggen en over te gaan tot opheffing van de vereffening.
Bij brief van 13 mei 2015 is verzoekers bericht dat de kantonrechter het voornemen heeft om het verzoek tot opheffing van de vereffening toe te wijzen. Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld om het verzoek nader aan te vullen danwel te wijzigen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De boedelbeschrijving heeft conform de verplichting op grond van artikel 4:211 lid 3 BW ter inzage gelegen op griffie van deze rechtbank van 26 mei 2015 tot 7 juli 2015.

De overwegingen van de kantonrechter

De kantonrechter zal de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van erflater bevelen gelet op de geringe waarde van de baten van de nalatenschap. Uit de stukken blijkt namelijk dat na de verkoop van het onroerend goed een schuld aan de Rabobank van
€ 103.252,25 resteert.
Verzoekers hebben bij brief van 4 februari 2015 gevraagd de vereffeningskosten vast te stellen. Hierop is bij brief van 24 februari 2015 door de kantonrechter bericht dat geen concreet bedrag is genoemd waarop wordt verzocht de vereffeningskosten vast te stellen. In die brief zijn verzoekers er ook op gewezen dat de kosten van werkzaamheden die zijn uitgevoerd namens de erfgenamen die op grond van artikel 4:195 lid 1 BW vereffenaars zijn, geen vereffeningskosten als bedoeld in de zin van artikel 4:209 lid 2 BW zijn. De wet biedt namelijk alleen de mogelijkheid om het loon van de door de rechtbank benoemde vereffenaar vast te stellen. Er is geen wettelijke grondslag voor het vaststellen van het loon van de erfgenamen die vereffenaars zijn op de vereffeningswerkzaamheden uit te voeren, althans deze werkzaamheden uit te besteden. Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld het verzoek aan te vullen. Hiervan is echter geen gebruik gemaakt. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter het verzoek om de vereffeningskosten vast te stellen afwijzen.
Nu de beneficiaire aanvaarding door de erfgenamen geen publicatieplicht met zich heeft meegebracht (in de Staatscourant of nieuwsbladen) kan worden volstaan met de inschrijving van de opheffing in het boedelregister.

De beslissing

De kantonrechter:
beveelt de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van
[erflater] ,geboren te [geboorteplaats] op [1916] , overleden te [woonplaats] op [2012] , laatst gewoond hebbende te [woonplaats] ;
bepaalt dat de opheffing van de vereffening van de nalatenschap dient te worden ingeschreven in het boedelregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.T. van Rens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend..