ECLI:NL:RBMNE:2015:5901

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
6 augustus 2015
Zaaknummer
16-661328-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak met DNA-bewijs en fotobewijsconfrontatie

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1976 in Marokko en thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord – HvB Zwaag, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft een poging tot woninginbraak die plaatsvond op 15 januari 2015 in Amersfoort. De verdachte werd beschuldigd van het proberen in te breken in de woning van zijn schoonouders. Tijdens de zitting op 30 juni 2015 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. L. de Leon. De officier van justitie vorderde een veroordeling op basis van DNA-bewijs en een fotobewijsconfrontatie, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, onder andere door een DNA-match van een handschoen die op de plaats delict was aangetroffen en een fotobewijsconfrontatie waarbij de getuige de verdachte herkende. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 15 januari 2015 heeft geprobeerd in te breken in de woning, waarbij hij een breekijzer gebruikte.

De rechtbank overwoog dat de poging tot woninginbraak niet alleen materiële schade veroorzaakt, maar ook een inbreuk vormt op de veiligheid en privacy van de bewoners. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor vergelijkbare delicten. De officier van justitie vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet passend was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van het voorarrest, en de tenuitvoerlegging van eerdere gevangenisstraffen werd ook toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661328-15, 21/004548-12 (tul), 16/075669-14 (tul)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 14 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1976] te [geboorteplaats] , Marokko,
wonende [adres] ,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord – HvB Zwaag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, die waarneemt voor zijn kantoorgenoot mr. Lammers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 15 januari 2015 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de DNA-match en de fotobewijsconfrontatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat – kort gezegd – het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De verdediging voert daartoe aan dat de handschoen een verplaatsbaar object is en het onduidelijk is hoe het DNA op de handschoen is gekomen. Ook plaatst de verdediging vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de fotobewijsconfrontatie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 15 januari 2015 heeft [aangever] aangifte [2] gedaan van poging diefstal met braak uit de woning van zijn schoonouders aan de [adres] . Aangever verklaart dat hij op 15 januari 2015 bij de woning is gaan kijken en schade aan de achterdeur heeft geconstateerd, namelijk een moetafdruk in het deurkozijn.
Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard [3] dat hij op 15 januari 2015 in zijn woning aan de [adres] was. [verbalisant] verklaart dat hij buiten het geluid van een scooter hoorde, ging kijken en zag dat een manspersoon gehurkt bij de achterdeur van de buren zat. De man zat met zijn linkerhand aan de deurkruk en deed met zijn rechterhand iets aan de onderzijde van de deur. [verbalisant] verklaart dat hij zijn telefoon is gaan halen en direct weer naar buiten is gegaan. Dezelfde manspersoon staat nu bij een witte scooter en wil vertrekken. [verbalisant] verklaart dat hij geprobeerd heeft de man tegen te houden, waarbij een worsteling is ontstaan. Op enig moment tijdens de worsteling heeft [verbalisant] een handschoen van de hand van verdachte getrokken. Uit de scooter van de man valt op enig moment tijdens de worsteling gereedschap, waaronder iets wat leek op een breekijzer.
De handschoen is door de Forensische Opsporing veilig gesteld [4] en bemonsterd (aan de binnenzijde palm, muis en aanzet vingers). Dit monster is naar het NFI gestuurd voor onderzoek.
Het NFI heeft een match geconstateerd [5] tussen het profiel uit het monster van de handschoen en het in de databank aanwezige profiel van verdachte.
Op 8 mei 2015 heeft er een meervoudige fotobewijsconfrontatie plaatsgevonden [6] , waarbij getuige [verbalisant] de persoon op foto 3 herkent. De persoon op foto 3 is verdachte.
Bewijsoverweging
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 15 januari 2015 heeft geprobeerd in te breken in de woning aan de [adres] . De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de fotobewijsconfrontatie, zeker nu de getuige ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij verdachte niet kende – ook niet vanuit zijn werk als politieagent en niet eerder dan tijdens de fotobewijsconfrontatie een foto van de verdachte heeft gezien. Bovendien heeft de getuige ook ter zitting aangegeven verdachte te herkennen als de persoon die hij op 15 januari 2015 heeft gezien bij de poging woninginbraak.
De rechtbank overweegt verder dat het DNA-profiel afkomstig is van een monster van een handschoen die is aangetroffen op de plaats van de delict. Deze handschoen is weliswaar een verplaatsbaar object, maar is – gelet op de verklaring van getuige [verbalisant] dat hij een handschoen van de hand van de dader heeft getrokken - direct afkomstig van de dader. Het monster is genomen van de binnenkant van de handschoen en heeft geleid tot een volledig profiel, dat matcht met het in de databank aanwezige DNA-profiel van verdachte. Dat sprake zou zijn van “contaminatie” acht de rechtbank gezien de feitelijke toedracht niet aannemelijk.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 15 januari 2015 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, naar die woning is gegaan, waarna hij, verdachte, een breekijzer, tussen het kozijn van de achterdeur heeft geplaatst en vervolgens met dat breekijzer heeft gewrikt en getracht om die deur van die woning open te breken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich tegen oplegging van de ISD-maatregel. De verdediging heeft bepleit dat in de strafmaat rekening gehouden moet worden met het feit dat verdachte in de afgelopen jaren enkel voor bagatelzaken – zoals vernieling en rijden met ongeldig verklaard rijbewijs – is veroordeeld.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Dergelijke (pogingen) inbraak veroorzaken bij de bewoners overlast en materiële schade. Daarnaast is een inbraak in een woning – en ook een poging daartoe – vooral ook een inbreuk op het gevoel van veiligheid en privacy van de bewoners. De ervaring leert dat mensen zich nog lange tijd nadat er in hun woning is ingebroken thuis onveilig voelen.
Verdachte heeft zich verder ook niet onbetuigd gelaten tegenover getuige [verbalisant] . Nadat [verbalisant] verdachte betrapt in de brandgang, ontstaat er een worsteling waarbij verdachte probeert [verbalisant] te duwen, schoppen en slaan. Op enig moment in de worsteling pakt verdachte een breekijzer, waarop [verbalisant] afstand neemt om te voorkomen dat hij met het breekijzer zou worden verwond. De rechtbank neemt dit mee als een strafverzwarende omstandigheid.
Verdachte is, zo blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 13 mei 2015, vele malen eerder veroordeeld voor diverse delicten. De afgelopen jaren was dat met name voor rijden met ongeldig verklaard rijbewijs, vernieling en huisvredebreuk. Verdachte maakt zich dan ook herhaaldelijk schuldig aan strafbare feiten, maar de in diverse rapportages herhaalde mededeling dat verdachte op de Top-X lijst staat in verband met woninginbraken – lijkt niet in overeenstemming met de feitelijke situatie.
GGZ Reclassering Palier heeft geadviseerd een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, nu verdachte niet mee heeft willen werken aan onderzoek naar mogelijke alternatieven en behandeling in een vrijwillig kader nooit is gestart. Ook speelt daarbij mee dat verdachte zich de afgelopen maanden niet-coöperatief heeft opgesteld in de penitentiaire inrichting. De instelling ziet geen andere mogelijkheid om verdachte te begeleiden, nu verdachte geen bereidheid toont om mee te werken aan onderzoek of gedragsinterventies. Dhr. Jap-a-Joe, reclasseringswerker bij Victas, heeft zich ter zitting bij het advies van Palier aangesloten.
Hierbij is aangegeven dat verdachte zich niet wil laten behandelen en begeleiden, zodat de maatregel met name en mogelijk alleen gericht is op de bescherming van de maatschappij.
De rechtbank acht het opleggen van een ISD-maatregel, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, op dit moment niet passend. Verdachte voldoet weliswaar net aan de formele criteria om in aanmerking te komen voor het opleggen van een ISD-maatregel, maar de veroordelingen in de laatste vijf jaar zijn niet zodanig talrijk en ernstig dat de maatschappij voor de duur van 2 jaar tegen verdachte beschermd zou moeten worden.
Bij de mate van overlast die verdachte veroorzaakt acht de rechtbank een andere modaliteit passend.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Gelet daarop zou voor een woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend zijn. In geval van recidive wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden per woninginbraak passend geacht. De rechtbank houdt rekening met het feit dat het in dit geval om een poging woninginbraak gaat en met de eerdergenoemde strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank is van oordeel dat, alles overziende, een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Parketnummer 21/004548-12
Bij de stukken bevindt zich de op 23 april 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 21/004548-12, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 5 maart 2014 van het gerechtshof Arnhem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De officier van justitie heeft gevorderd om – als de rechtbank niet tot het opleggen van een ISD-maatregel komt – tot volledige tenuitvoerlegging over te gaan.
De verdediging heeft afwijzing van de vordering, dan wel verlenging van de proeftijd bepleit, nu het vonnis volstrekt andere strafbare feiten betreft dan in de onderhavige zaak.
De rechtbank ziet gelet op de bewezen verklaarde feiten aanleiding de vordering tot tenuitvoerlegging volledig toe te wijzen en de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden te gelasten.
Parketnummer 16/075669-14
Bij de stukken bevindt zich tevens de op 23 april 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/075669-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 17 juni 2014 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De officier van justitie heeft gevorderd om – als de rechtbank niet tot het opleggen van een ISD-maatregel komt – tot volledige tenuitvoerlegging over te gaan.
De verdediging heeft gevraagd de proeftijd te verlengen.
De rechtbank ziet in het bovenstaande aanleiding de vordering tot tenuitvoerlegging volledig toe te wijzen en de gevangenisstraf voor de duur van 2 weken te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14g, 27, 45, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hiervoor onder 5. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;

- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21/004548-12 toe, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/075669-14 toe, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P. Glerum, voorzitter,
mr. P.J.M. Mol en mr. A.G. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2015 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning, gelegen aan de [adres] , weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en / of die / dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, naar die woning is gegaan, waarna hij, verdachte, een breekijzer, althans een breekvoorwerp, tussen het kozijn van de (achter)deur heeft geplaatst en/of vervolgens met dat breekijzer/breekvoorwerp heeft gewrikt en/of getracht om die deur van die woning open te breken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met code PL0900-2015016339-B (sluitingsdatum 8 mei 2015) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering van 1 tot en met 84. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 19 januari 2015, opgenomen op pagina 28-29.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2015, opgenomen op pagina 33-35.
4.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 10 februari 2015, opgenomen op pagina 49-50.
5.Rapport NFI, resultaten DNA-onderzoek d.d. 6 maart 2015, opgenomen op pagina 58-60.
6.Proces-verbaal d.d. 8 mei 2015, opgenomen op pagina 42-46.