Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 3 december 2014, waarbij een comparitie na antwoord is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 9 april 2015;
- het faxbericht van 20 april 2015 van de Kamer van Koophandel, dat aan het proces-verbaal is gehecht.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Wij hopen dat u hiermede kunt nagaan of er überhaupt een verbruiksbelasting op dit produkt rust en zoja wat het uiteindelijke tarief is.” De reactie van de Kamer van Koophandel vormt daarop naar het oordeel van de rechtbank geen, althans niet zonder meer een duidelijk en eenduidig antwoord. Anders dan [eiseres] stelt, is het in ieder geval geenszins zonder voorbehoud gegeven. [A] begint zijn reactie immers met de zin dat er op limonadesiropen inderdaad een bijzondere verbruiksbelasting bestaat, waarmee dus in feite de vraag van [eiseres] bevestigend wordt beantwoord in die zin dat verbruiksbelasting verschuldigd is. Vervolgens geeft [A] aan dat hij afgaande op de door [eiseres] verstrekte informatie de indruk heeft dat het gaat om vruchtenconcentraten, terwijl hij daarnaast opmerkt dat hij de goederencodes die [eiseres] noemt niet kan thuisbrengen. De bewoordingen “krijg ik de indruk” en “kan ik niet thuisbrengen” duiden niet op een zonder voorbehoud, met zekerheid gegeven antwoord. De daarop volgende zinsnede “mocht ik naar uw inschatting op het goede spoor zitten”, kan niet anders worden opgevat dan dat geen eenduidig, stellig antwoord wordt geformuleerd. In de laatste alinea van zijn brief geeft [A] nogmaals te kennen dat hij van mening is dat het geen limonadesiroop betreft maar een vruchtenconcentraat. Door de toevoeging “mocht u ook van mening zijn dat sprake is van een vruchtenconcentraat”, had [eiseres] moeten begrijpen dat [A] niet geheel zeker was van zijn zaak.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] uit de reactie van de Kamer van Koophandel niet, althans niet met zekerheid, kon en evenmin mocht concluderen dat geen verbruiksbelasting verschuldigd zou zijn over het door haar te importeren product “Slimpie”. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat (met name in het tweede deel van de reactie) niet wordt gesproken over verbruiksbelasting maar over rechten derde landen. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [eiseres] gelegen zich ervan te vergewissen dat het product “Slimpie” in de juiste categorie (limonadesiroop dan wel vruchtenconcentraat) aan de hand van juiste codes is ingedeeld en of zij onder rechten derde landen verbruiksbelasting diende te verstaan. Een dergelijke (re)actie van [eiseres] sluit ook aan op het verzoek waarmee [A] zijn brief eindigt: “Graag verneem ik van u.”. Zoals de rechtbank ook hiervoor heeft overwogen houdt de reactie van de Kamer van Koophandel dus geen, althans niet zonder meer een duidelijk en eenduidig antwoord in op de vraag die [eiseres] heeft voorgelegd. Dit brengt de rechtbank tot slotsom dat [eiseres] , gelet op de door haar gestelde vraag en het daarop verkregen antwoord, er niet op mocht vertrouwen dat zij geen verbruiksbelasting verschuldigd was. In het verlengde daarvan is de inhoud van het faxbericht van 12 maart 2001 van [A] aan [eiseres] niet aan te merken als een fout van de Kamer van Koophandel waarvoor zij aansprakelijk moet worden geacht. De vordering wordt afgewezen.
€ 904,00(2 punten × tarief € 452,00)