ECLI:NL:RBMNE:2015:5846

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
3920285 UE VERZ 15-123 MAR/1217
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil over aansprakelijkheid na arbeidsongeval met onduidelijke toedracht

In deze zaak gaat het om een deelgeschil dat is ingediend door een verzoekster die schadevergoeding eist van haar werkgever, Albron Nederland B.V., en diens aansprakelijkheidsverzekeraar, Royal & Sun Alliance Insurance PLC, naar aanleiding van een arbeidsongeval dat plaatsvond op 2 februari 2010. De verzoekster, die als cateringmedewerker werkzaam was bij Albron, viel over een ovenrekje dat op de grond lag in het bedrijfsrestaurant van Mars Food Europa C.V. De toedracht van het ongeval is onduidelijk, maar de verzoekster stelt dat Albron haar zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende veiligheidsmaatregelen te treffen. Albron betwist dit en stelt dat de val van de verzoekster het gevolg was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

De kantonrechter heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waaronder het indienen van een verzoek tot deelgeschil en het voeren van een mondelinge behandeling. De verzoekster heeft haar vordering primair gebaseerd op artikel 7:658 BW, dat werkgevers verplicht om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Subsidiair heeft zij zich beroepen op artikel 6:170 BW, dat werkgevers aansprakelijk kan stellen voor onrechtmatig handelen van hun werknemers.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de toedracht van het ongeval niet in geschil is, maar dat de vraag of Albron aansprakelijk is voor de schade van de verzoekster, afhankelijk is van de vraag of zij haar zorgplicht heeft geschonden. De kantonrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat Albron in gebreke is gebleven en dat de verzoekster niet heeft aangetoond dat het ongeval voorkomen had kunnen worden door betere veiligheidsmaatregelen of instructies. Daarom wordt het verzoek afgewezen en worden de kosten van de procedure begroot op € 3.600,00 exclusief BTW en kantoorkosten, vermeerderd met het griffierecht van € 78,00.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
Zaak-/rekestnummer: 3920285 UE VERZ 15-123 MAR/1217
Beschikking van 1 juli 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J. van de Klashorst,
tegen
1. de besloten vennootschap
ALBRON NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
ROYAL & SUN ALLIANCE INSURANCE PLC,
in Nederland handelend onder de naam
RSA NEDERLAND,
gevestigd te Rotterdam,
verweersters,
gemachtigde: mr. drs. H.M. Kruitwagen.
Partijen zullen hierna [verzoekster] , Albron en RSA genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek tot deelgeschil ex artikel 1019w Rv, ter griffie ingekomen op 20 februari 2015;
- het verweerschrift ex artikel 1019w Rv, ter griffie ingekomen op 11 juni 2015;
- de mondelinge behandeling op 18 juni 2015, waarvan aantekening is gehouden;
- de pleitaantekeningen van mr. J. van de Klashorst.
1.2.
Tot slot is uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is vanaf 1 september 2005 via een uitzendbureau werkzaam geweest bij Albron. Per 1 september 2006 is [verzoekster] voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Albron in de functie van cateringmedewerker B.
2.2.
Albron exploiteert op circa duizend locaties in Nederland (bedrijfs)restaurants.
2.3.
RSA is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Albron.
2.4.
[verzoekster] werkte in het bedrijfsrestaurant van Mars Food Europa C.V. in Oud-Beijerland. Haar werkzaamheden bestonden uit het opruimen van bestellingen, het assisteren van de kok, het maken van kleine gerechten, het bijvullen van de counter, het klaarzetten van servies, het aanzetten van apparaten, het verkopen van zuivel en brood, het verwarmen van producten en kassawerkzaamheden.
2.5.
In het bedrijfsrestaurant bij Mars werkten twee koks en twee cateringmedewerkers van Albron.
2.6.
De heer [A] is bij Albron werkzaam als cateringmanager van diverse locaties en tevens als vervangend kok.
2.7.
Op 2 februari 2010 verving [A] de vaste kok bij Mars.
2.8.
Een ongevallenrapportage van 3 februari 2010, opgesteld door [A] , heeft voor zover hier van belang de volgende inhoud:
“ [A] ( [A] , toev. kantonrechter) pakte rekje onder de oven uit. Hierdoor viel er nog een rekje op de grond. [A] draaide zich om om zijn handen vrij te maken. Op dat moment stapt betrokkene ( [verzoekster] , toev. kantonrechter) op het rekje en verzwikt enkel.”
2.9.
Een expertiserapport van 21 september 2011 opgesteld door Andriessen Expertise bevat een toedrachtonderzoek en heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“(…)
Evenement : val over ovenrooster
Aard letsel : linkerenkelletsel
(…)
III. TOEDRACHTONDERZOEK
(…)
b. Korte beschrijving toedracht
Een collega van mevrouw [verzoekster] had een ovenrekje op de grond laten vallen. Net voordat hij dat kon oprapen, kwam mevrouw [verzoekster] langslopen en kwam over het ovenrekje ten val.
(…)
f. Lezing betrokkene
De lezing van mevrouw [verzoekster] is niet opgenomen.
g. Getuigen
Op 16 september 2011 sprak ik telefonisch met de heer [A] . (…) De heer [A] vertelde dat hij met een handdoek een ovenrekje met daarop producten uit de hete oven wilde halen. Daarbij bleef hij haken achter een rekje dat daaronder zat. Dat rekje viel toen op de grond. Niemand was op dat moment in de keuken aanwezig. Mevrouw [verzoekster] bevond zich in de achter de keuken gelegen spoelkeuken. Hij heeft nog wel geroepen om op te passen. Direct nadat het rekje op de grond was gevallen wilde hij het rekje met producten op de tegenover de ovens staande snijtafel leggen, om vervolgens het gevallen rekje van de grond op te rapen. Net op het moment dat hij zich omdraaide richting de snijtafel, kwam plotseling vanuit de spoelkeuken mevrouw [verzoekster] aanlopen en liep achter de heer [A] langs en gleed toen over het ovenrekje uit.
(…)”
2.10.
Bij brief van 30 juli 2011 heeft (de rechtsbijstandverzekeraar van) [verzoekster] Albron aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt als gevolg van het ongeval.
2.11.
RSA heeft, namens Albron, aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het deelgeschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht dat Albron aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] lijdt als gevolg van het ongeval van 2 februari 2010;
  • te verklaren voor recht dat Albron en RSA de schade die [verzoekster] lijdt als gevolg van het ongeval van 2 februari 2010 aan haar dienen te vergoeden;
  • de kosten van deze procedure te begroten;
  • Albron en RSA te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoekster] het volgende ten grondslag. [verzoekster] is een ongeval overkomen tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden waardoor zij schade heeft geleden. Primair acht [verzoekster] Albron aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW. Albron heeft de op haar rustende zorgplicht geschonden. Albron heeft onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen. Volgens [verzoekster] is een koksdoek niet geschikt voor het verwijderen van een rek uit de oven, maar dient daarvoor een professionele ovenhandschoen gebruikt te worden. Daarnaast is [verzoekster] van mening dat het ongeval voorkomen had kunnen worden als voldaan zou zijn aan de waarschuwings- en/of instructieplicht.
Subsidiair baseert [verzoekster] haar verzoek op artikel 6:170 BW. Albron is volgens [verzoekster] aansprakelijk voor het handelen van [A] . [A] heeft ten opzichte van haar onrechtmatig gehandeld door een gevaarlijke situatie in het leven te roepen. [A] heeft het ovenrek op de grond laten vallen, het ovenrek niet direct opgepakt en/of niet adequaat gewaarschuwd voor het valgevaar dat door het gevallen ovenrek was ontstaan.
3.3.
Albron en RSA voeren gemotiveerd verweer. Volgens Albron is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en is de val van [verzoekster] niet te wijten aan de zorgplichtschending van Albron. Evenmin is het handelen van [A] aan te merken als onrechtmatige daad waarvoor Albron als werkgever aansprakelijk kan worden gehouden.
3.4.
De kantonrechter zal hierna, indien en voor zover nodig, nader ingaan op de standpunten van partijen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter constateert dat tussen partijen de toedracht van het ongeval dat [verzoekster] is overkomen op 2 februari 2010 niet in geschil is. [verzoekster] stelt immers dat zij is gevallen over een ovenrek dat op de grond lag, terwijl Albron ( [A] ) ter zitting heeft verklaard dat [verzoekster] achter hem ( [A] ) langs gelopen is, op het rekje is gaan staan en ten val is gekomen. Ook uit de hiervoor vermelde ongevallenrapportage (2.8.) en het expertiserapport van Andriessen Expertise (2.9.) volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat de toedracht van de val van [verzoekster] is dat zij is uitgegleden c.q. ten val is gekomen over het ovenrek.
4.2.
De vraag die beantwoord moet worden, en waarover partijen van mening verschillen, is of Albron op grond van 7:658 BW dan wel op grond van 6:170 BW aansprakelijk is voor (de schade als gevolg van) de val van [verzoekster] .
4.3.
[verzoekster] heeft haar vordering primair gebaseerd op artikel 7:658 BW. De vraag die in dat kader beantwoord moet worden is of sprake is van aansprakelijkheid van Albron vanwege de omstandigheid dat zij niet aan de ingevolge artikel 7:658 BW op haar rustende zorgplicht heeft voldaan en of Albron (en daarmee RSA op de voet van artikel 7:954 BW) gehouden is tot schadevergoeding.
4.4.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Artikel 7:658 lid 1 BW vereist een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (Hoge Raad 11 april 2008, NJ 2008/465). Albron is als werkgever van [verzoekster] op grond van artikel 7:658 BW dus gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen, die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt daarentegen ook geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in het eerste lid van artikel 7:658 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.5.
[verzoekster] is van mening dat Albron de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Albron heeft onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen. Volgens [verzoekster] is een koksdoek niet geschikt voor het verwijderen van een rek uit de oven, maar dient daarvoor een professionele ovenhandschoen gebruikt te worden. Volgens [verzoekster] had het ongeval dan voorkomen kunnen worden, omdat de ovenhandschoen om de hand heen sluit zodat het “meetrekken” van andere ovenrekken wordt voorkomen. Albron voert aan dat het gebruik van koksdoeken gebruikelijk is en niet in strijd is met de instructies. Een ovenhandschoen geleidt de warmte, zodat deze juist heet is en daarom niet geschikt is. Albron betwist dat het ongeval dan voorkomen had kunnen worden. Volgens Albron had het geen verschil gemaakt, omdat de rekjes heel dicht op elkaar zaten en er geen sprake was van de situatie dat een rekje is blijven haken aan de koksdoek die [A] gebruikte.
De kantonrechter overweegt als volgt. Hoe en waardoor het (tweede) ovenrekje op de grond is gevallen is (in deze procedure) niet duidelijk geworden. Hetgeen [verzoekster] daarover stelt wordt betwist door Albron en kan ook niet op basis van de stukken die deel uitmaken van het dossier worden geverifieerd en/of ge(re)construeerd. Verder is onderdeel van het debat of het niet gebruiken van een ovenhandschoen als een voor de onderhavige situatie relevante overtreding van een veiligheidsnorm moet worden aangemerkt. Uit de inhoud van bijlage 3 bij het verweerschrift “Arbo op je werkplek” volgt weliswaar dat ovenhandschoenen moeten worden gebruikt, maar deze instructie heeft, gezien de toelichting die erbij vermeld staat, tot doel de onderarmen te beschermen tegen verbranden. Dit betekent dan ook niet, althans niet zonder meer, dat de koksdoek niet gebruikt mocht worden om een ovenrek uit de oven te halen. De kantonrechter kan dit in ieder geval niet vaststellen aan de hand van de in het geding gebrachte stukken. Zodoende kan niet worden vastgesteld dat het rekje, zoals [verzoekster] betoogt, is gevallen door het overtreden van een veiligheidsnorm. Dit betekent dat een en ander door middel van bewijslevering duidelijk moet worden. In het kader van de deelgeschilprocedure is daarvoor in principe echter geen ruimte. De kantonrechter ziet in dit geval ook geen aanleiding om op dat uitgangspunt een uitzondering te maken.
4.6.
Daarnaast is [verzoekster] van mening dat het ongeval voorkomen had kunnen worden als voldaan zou zijn aan de waarschuwings- en/of instructieplicht. Volgens [verzoekster] geldt dat het beleid is dat etenswaren direct moeten worden opgeruimd, aannemelijk is dat dit ook geldt voor andere gevallen zaken, zoals het ovenrooster. Aan deze instructie heeft [A] zich niet gehouden, hij heeft het gevallen ovenrek niet direct opgeraapt. Er zijn ook geen instructies over hoe te waarschuwen wanneer het looppad is geblokkeerd met gevallen zaken.
Verder geeft Albron aan dat [A] het gevallen rek direct heeft opgepakt. Hij moest eerst het rek met hete producten neerzetten, anders zou het nog gevaarlijker zijn en bovendien langer geduurd hebben voordat hij het gevallen rek kon oppakken. [A] heeft verder gewaarschuwd, hij heeft gezegd “Pas op! Heet!” of woorden van gelijke strekking.
De kantonrechter overweegt als volgt. Ook indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat [A] niet gewaarschuwd heeft, zoals [verzoekster] stelt, is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een normschending. Voor de beantwoording van die vraag zijn twee aspecten van belang, ten eerste de snelheid waarmee gehandeld is en ten tweede tot wie zich de waarschuwing had moeten richten. Met betrekking tot het eerste aspect onderschrijft de kantonrechter niet het standpunt van [verzoekster] dat [A] het gevallen rek niet direct heeft opgepakt. De kantonrechter ziet niet in wat [A] anders had moeten doen. Het is niet zonder meer zo dat wanneer [A] het rek waarop de hete producten lagen in de oven terug geschoven had, hij het gevallen rek eerder had kunnen oppakken. Bovendien is het zo dat wanneer aangenomen kan worden dat een alternatieve aanpak voorhanden was dit niet betekent dat de gekozen manier een onzorgvuldige werkwijze is. Met betrekking tot het tweede aspect overweegt de kantonrechter dat een waarschuwing (vooral) aan de orde is wanneer anderen in de nabijheid van het ontstane gevaar verkeren. [A] heeft aangegeven zich niet bewust te zijn geweest van de nabijheid van [verzoekster] , hij verkeerde in de veronderstelling dat zij in de spoelkeuken was, hetgeen [verzoekster] heeft bevestigd, en dat hij niet heeft opgemerkt dat zij naar de warme keuken was gekomen. Het vooroverwogene brengt de kantonrechter tot de conclusie dat onder deze omstandigheden geen sprake is van een schending van een waarschuwingsplicht.
4.7.
Uit hetgeen de kantonrechter hiervoor onder 4.5. en 4.6. heeft overwogen volgt dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van een schending van de zorgplicht en/of dat geen sprake is van een zorgplicht en in het verlengde daarvan van aansprakelijkheid van Albron. Voor zover het verzoek is gebaseerd op artikel 7:658 BW zal de kantonrechter het verzoek dan ook afwijzen.
4.8.
Subsidiair is het verzoek gebaseerd op artikel 6:170 BW. Op basis hiervan kan het verzoek evenmin worden toegewezen. De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door [A] . Allereerst betrekt de kantonrechter ook hierbij dat de oorzaak van het vallen van het ovenrooster onduidelijk is gebleven tot nu toe. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat [A] geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij het gevallen rek niet direct zou hebben opgepakt. De kantonrechter verwijst kortheidshalve naar hetgeen hierover onder 4.6. is overwogen. Dat de waarschuwing niet voldeed, is ook niet komen vast te staan. Ook met betrekking tot het al dan niet adequaat waarschuwen verwijst de kantonrechter naar hetgeen hierover onder 4.6. is opgemerkt.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek zal worden afgewezen.
4.10.
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de kantonrechter de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
[verzoekster] maakt aanspraak op een bedrag van € 3.600,00 (16 uren x € 225,00) te vermeerderen met 21% btw en 6,5% kantoorkosten alsmede te vermeerderen met het griffierecht.
Albron en RSA hebben geen (afzonderlijk) verweer gevoerd tegen het uurtarief, terwijl zij met betrekking tot het aantal uren aanvoeren dat 16 uur teveel is.
De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de rechtbank een voor wat betreft de omvang en complexiteit ervan beperkt en overzichtelijk deelgeschil.
Het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is daarmee naar het oordeel van de kantonrechter in overeenstemming. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de kantonrechter dan ook worden begroot, overeenkomstig het verzoek, op 16 uren x € 225,00 exclusief BTW en kantoorkosten, derhalve op € 3.600,00 exclusief BTW en kantoorkosten, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 78,00.
Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de kantonrechter de kosten slechts begroten en niet tevens een veroordeling tot betaling daarvan uitspreken.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 3.600,00 exclusief BTW en kantoorkosten, vermeerderd met het griffierecht van € 78,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en in aanwezigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken op
1 juli 2015.