ECLI:NL:RBMNE:2015:5837

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
16.659727-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord en poging doodslag met TBS-maatregel

Op 4 augustus 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 24-jarige man uit Lelystad veroordeeld voor de moord op Richard Fierloos en een poging tot doodslag op een andere man. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een diefstal van een koksmes, op 29 juli 2014 Fierloos heeft gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, gezien zijn psychische stoornissen, en kreeg een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd, naast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van de verdachte, getuigen en forensische rapporten, die de ernst van de feiten en de geestelijke toestand van de verdachte onderstreepten. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorbedachte raad, aangezien de verdachte met het mes naar de woning van het slachtoffer was gegaan, wetende dat hij daar niet welkom was. De verdachte had eerder ook een andere man gestoken, wat de ernst van zijn daden benadrukt. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen eiste dat de verdachte behandeld werd in een TBS-kliniek, gezien het risico op recidive.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659727-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 augustus 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in het PPC te Amsterdam.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van
17 oktober 2014, 6 januari 2015, 24 maart 2015, 2 juni 2015 en 21 juli 2015, op welke laatste datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.V. Nagelmaker, advocaat te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.T.R.M. Franken en van de standpunten door de verdediging naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1 Primair
hij op of omstreeks 29 juli 2014 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, die [slachtoffer 1] (met) een (koks)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens (linker)zij, althans romp, in elk geval lichaam, gestoken, althans geduwd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Subsidiair
hij op of omstreeks 29 juli 2014 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (diepe steekverwonding met beschadiging van de aorta en/of de onderste holle ader en/of de milt en/of de darm), heeft toegebracht, door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettlijk, die [slachtoffer 1] (met) een (koks)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens (linker)zij, althans romp, in elk geval lichaam, te steken, althans te duwen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 29 juli 2014 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een winkel gevestigd aan de [adres] ) heeft weggenomen een (koks)mes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan " [naam] ", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 28 juli 2014 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[aangever] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp met ([zeer] veel kracht) op/tegen/in diens (onder)rug en/of diens borst(been), althans romp, heeft gestoken en/of geprikt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 29 juli 2014 omstreeks 10:13 uur kwam bij de politie Lelystad een telefonische melding binnen van [slachtoffer 1] dat hij zojuist met een groot mes in zijn linkerzij was gestoken. Een aantal uren later overleed het slachtoffer. Verdachte werd dezelfde dag nog aangehouden voor dit steekincident.
Een dag eerder, op 28 juli 2014, heeft eveneens een incident plaatsgevonden, waarbij verdachte zou hebben gestoken. Het slachtoffer [aangever] deed hiervan aangifte.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft de onder 1 primair ten laste gelegde moord wettig en overtuigend bewezen geacht. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van verdachte in raadkamer, dat hij met voorbedachte raad het slachtoffer heeft gestoken met een mes, deels ondersteuning vindt in het dossier en daarom betrouwbaar is. Uit de objectieve omstandigheden van het steekincident, in samenhang bezien, kan volgens de officier van justitie namelijk uitsluitend de conclusie worden getrokken dat verdachte heeft gehandeld volgens een voorgenomen plan. Verdachte had kort ervoor het betreffende mes gestolen en ging daarmee naar het slachtoffer toe, terwijl hij wist dat hij daar niet welkom was. Daarnaast was er geen directe aanleiding voor verdachte om te steken en heeft hij het slachtoffer van achteren neergestoken. De grootte van het mes, de diepte en de plek van de steekwond wijzen er op dat het opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer was gericht.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft de onder 2 ten laste gelegde diefstal bewezen geacht en heeft daartoe onder meer gewezen op het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beelden van [naam] , de aangifte namens [naam] en de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft de onder 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen geacht. Zij heeft daartoe onder meer gewezen op de verklaring van getuige [getuige 1] , de aangifte van [aangever] en het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden, waaruit blijkt dat verdachte het slachtoffer tweemaal heeft gestoken. Verdachte dient van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat het mes waarmee gestoken is een deugdelijk middel is om iemand te doden. Niet is vast te stellen dat er een aanmerkelijke kans was op de dood van het slachtoffer [aangever] als hij op een andere plek zou zijn gestoken.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde moord en doodslag, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Er kan slechts worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, de dood ten gevolge hebbend.
Primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake was van voorbedachte raad en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken van moord. Uitgegaan dient te worden van de verklaring van verdachte, zoals afgelegd bij de rechter-commissaris en op de laatste terechtzitting, dat sprake was van een handgemeen tussen verdachte en het slachtoffer bij de deur. Verdachte heeft in reactie hierop gestoken, zonder dat dit vooraf zijn bedoeling was. Er bevinden zich meerdere aanknopingspunten in het dossier die deze verklaring ondersteunen en daarmee aannemelijk maken. De verklaring van verdachte in raadkamer, dat hij met voorbedachte raad het slachtoffer heeft neergestoken, is niet juist, verdachte was toen erg in de war, en dient daarom niet voor het bewijs te worden gebruikt. Er zijn geen andere bewijsmiddelen voorhanden die de voorbedachte raad aantonen.
Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat er contra-indicaties zijn voor voorbedachte raad. Verdachte was door zijn geestelijke toestand niet in staat om op een normale wijze keuzes en afwegingen te maken en de gevolgen van zijn handelen te overzien. Daarnaast speelde het geheel zich in een korte tijdspanne af en wijzen de manier en frequentie van het steken er niet op dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken en de wens had om het slachtoffer te doden.
Ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag heeft de raadsvrouw gesteld dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet en dat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken. Hierbij dient eveneens te worden uitgegaan van de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, waaruit volgt dat hij per ongeluk heeft gestoken. Daarnaast blijkt uit die verklaring niet dat verdachte zich ervan bewust was dat het slachtoffer zou kunnen overlijden of dat hij het risico daarop heeft aanvaard. Verdachte kon tot voor kort niet bevatten dat het slachtoffer daadwerkelijk is overleden.
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat geen sprake was van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood, omdat het slachtoffer in de zij was gestoken en zich daar geen vitale lichaamsdelen, zoals het hart of de longen, bevinden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft de ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen geacht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft hiervoor vrijspraak bepleit, omdat geen sprake was van een scherp en/of puntig voorwerp, zoals onder 3 ten laste is gelegd. Zij heeft hiertoe gewezen op de verklaringen van aangever [aangever] en getuige [getuige 2] , waaruit blijkt dat het een bot en zwak mes was. Hieruit volgt eveneens dat het mes niet geschikt was om het slachtoffer te doden of aan hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hierdoor kan slechts worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige mishandeling.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Doodsoorzaak en causaliteit
Verdachte heeft ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het slachtoffer [slachtoffer 1] op 29 juli 2014 eenmaal met een koksmes in zijn zij heeft gestoken. Dit vond plaats bij de woning van het slachtoffer in [woonplaats] . [2]
In een schouwverslag betreffende [slachtoffer 1] van 29 juli 2014 heeft de forensisch arts geconcludeerd dat het slachtoffer is overleden als gevolg van de steekverwonding in de linkerzij. Door de messteek zijn vitale organen beschadigd waardoor een verbloedingsshock is ontstaan met als gevolg overlijden door hartfalen. [3]
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] met een koksmes in de zij heeft gestoken en dat het slachtoffer ten gevolge daarvan is overleden.
Ten aanzien van de vraag of hierbij sprake was van voorbedachte raad overweegt de rechtbank als volgt.
Voorbedachte raad
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het koksmes bij [naam] had weggenomen en hierna direct met het mes naar de woning van het slachtoffer is gegaan. [4]
In raadkamer heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer zonder enige reden, uit het niets, in zijn zij heeft gestoken met een mes. Het slachtoffer had hem niet geduwd of iets dergelijks. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij van plan was om hem te steken en dat hij het met voorbedachte raad heeft gedaan. Hij heeft het mes bij [naam] weggenomen met het idee om het slachtoffer te steken. Onderweg naar het slachtoffer heeft hij nog getwijfeld om het wel of niet te doen. [5]
De verklaringen van verdachte bij de rechter-commissaris [6] en ter terechtzitting [7] , dat sprake was van een worsteling en/of vechtpartij en dat hij als reactie hierop in een ogenblikkelijke hevige gemoedsopwelling per ongeluk heeft gestoken, vinden geen ondersteuning in het dossier, waardoor de rechtbank deze verklaringen niet aannemelijk acht.
Niet aannemelijk is dat verdachte het koksmes heeft meegenomen bij Marskramer om te koken, immers, verdachte kan niet nader duiden waar dat koken dan zou gaan plaatsvinden en verdachte zelf beschikt niet over een woning met kookgelegenheid.
Tegen de lezing van verdachte bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting pleit ook cdat het slachtoffer noch in de 112-melding direct na het incident noch tegen de politie ter plaatse spreekt over een handgemeen met verdachte. Hij zegt slechts dat hij werd gestoken toen hij zijn woning binnenliep door iemand die vervelend was aan de deur. [8]
Voorts heeft het slachtoffer ter plaatse tegen de politie verklaard dat hij tegen verdachte had gezegd dat hij niet welkom was, maar dat verdachte toch zijn woning binnenkwam. Het slachtoffer liep voor verdachte de woning in en verdachte liep achter hem aan. Hierna voelde het slachtoffer dat hij werd gestoken in zijn linkerzij. [9]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte met een gestolen mes naar het huis van het slachtoffer is gegaan, terwijl hij wist dat hij daar niet welkom was, en dat hij het slachtoffer plotseling, zonder directe aanleiding, van achteren heeft gestoken. De rechtbank oordeelt dat verdachte heeft gehandeld vanuit een door hem van tevoren - ten tijde van het wegnemen van het mes - genomen besluit. Tussen het nemen van dat besluit en het steken had hij gedurende enige tijd de gelegenheid om over de consequenties van zijn daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven, hetgeen hij volgens zijn eigen verklaring in raadkamer ook heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dan ook dat sprake was van voorbedachte raad.
Anders dan de raadsvrouw stelt doet hieraan niet af dat verdachte (slechts) eenmaal heeft gestoken, niet in de hartstreek of de keel, en dat verdachte het slachtoffer van hem weg heeft laten lopen. De rechtbank ziet daarin geen contra-indicaties voor voorbedachte raad. Ook de geestelijke toestand van verdachte ten tijde van het plegen van het delict ontneemt daaraan niet het element van voorbedachte raad.
Opzet
De rechtbank overweegt dat in het sectieverslag onder meer staat beschreven dat de verwonding van het slachtoffer ongeveer 18 centimeter diep was en dat het steekkanaal van links naar rechts en iets naar voren en voetwaarts door de romp liep. [10]
Door een zo diepe steek toe te brengen in de romp van het lichaam van [slachtoffer 1] heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van deze steekwond het leven zou laten.
De rechtbank acht, gelet op al het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 29 juli 2014 te Lelystad schuldig heeft gemaakt aan moord, zoals hierna omschreven.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [11] en de aangifte van [naam] [12] , wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op
29 juli 2014 schuldig heeft gemaakt aan diefstal, zoals hierna omschreven.
De rechtbank volstaat, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de genoemde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat aangever [aangever] heeft verklaard dat [verdachte] , die hij van het Leger des Heils kent, op 28 juli 2014 in Lelystad met hem wilde ‘chillen’. Toen aangever wegliep trok die [verdachte] een mes en stak hij aangever. Hierbij werd aangever net onder zijn sleutelbeen geraakt en had hij een wondje dat bloedde. [13] Aangever heeft het mes getekend. Op die tekening is te zien dat het mes een scherpe punt had. [14]
In het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden van 28 juli 2014 te Lelystad staat beschreven dat een persoon in de richting van een slachtoffer liep. De persoon strekte zijn lichaam en rechterarm naar voren en maakte een zwaaiende beweging richting het slachtoffer. Hierbij werd het slachtoffer ter hoogte van zijn onderrug geraakt. Toen het slachtoffer zich omdraaide liep de persoon direct naar voren en strekte wederom met snelheid zijn lichaam en rechterarm met grote kracht naar voren in de richting van het slachtoffer. [15]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever [aangever] kent van het Leger des Heils. [16]
De rechtbank oordeelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte aangever [aangever] tweemaal heeft gestoken. Hierbij werd er eenmaal gestoken in de richting van de onderrug en eenmaal met veel kracht in de richting van de borst. Door dit geweld willens en wetens toe te passen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge hiervan zou komen te overlijden.
De rechtbank verwerpt de standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie dat sprake was van een ondeugdelijk middel. Het mes had een scherpe punt en er werd kennelijk met veel kracht gestoken in de richting van het bovenlichaam, waar zich onder meer het hart en andere kwetsbare lichaamsdelen bevinden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1 Primair
hij op 29 juli 2014 te Lelystad opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een koksmes in diens linkerzij gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 29 juli 2014 te Lelystad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel gevestigd aan de [adres] heeft weggenomen een koksmes, toebehorende aan " [naam] ";
3.
hij op 28 juli 2014 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever] meermalen met een mes, met veel kracht, tegen diens onderrug en diens borstbeen, heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank heeft in de bewezenverklaring een aantal kennelijke schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Van het onder 1 primair impliciet primair, 2 en 3 impliciet primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1 primair impliciet primair:
moord
Feit 2:
diefstal
Feit 3 impliciet primair:
poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID

Toerekeningsvatbaarheid
Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend:
  • ‘Rapportage Pro Justitia’ van 16 juli 2015, opgemaakt door T.W. van de Kant, psycholoog en D. Harari, psychiater, van het NIFP, locatie PBC;
  • ‘Rapportage Pro Justitia’ van 27 februari 2015, opgemaakt door T.W. van de Kant, psycholoog en D. Harari, psychiater, van het NIFP, locatie PBC;
  • ‘Psychiatrisch onderzoek Pro Justitia’ van 29 september 2014, opgemaakt door I. Maksimovic, psychiater;
  • ‘Psychologisch onderzoek Pro Justitia’ van 24 september 2014, opgemaakt door M.F. Raven, psycholoog;
  • ‘Reclasseringsadvies beknopt zonder diagnose’ van 31 juli 2014, opgemaakt door M. van Norde, reclasseringswerker en P. de Jong, leidinggevende.
Uit deze rapportages blijkt dat bij verdachte sprake is vaneen chronische psychotische stoornis in de vorm van schizofrenie en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, met grote structuurarmoede en structurele beperkingen in het functioneren op sociaal, emotioneel en intellectueel gebied. Deze beperkingen komen vermoedelijk voort uit een foetaal alcoholsyndroom en een autistische stoornis, zwakbegaafdheid en een verstoorde ontwikkeling wegens omstandigheden in de kindertijd. Ten tijde van beide onderzoeken in het PBC was sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Daarnaast loopt verslavingsproblematiek als rode draad door het leven van verdachte, waarbij sprake is van alcohol- en cannabismisbruik en vermoedelijk misbruik van andere soorten drugs.
De deskundigen stellen dat zowel de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling als de ziekelijke stoornis de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed. Hierbij werd zijn functioneren gedrukt door een psychotische ontregeling en had middelenmisbruik mogelijk een verder ontregelend effect. Verdachte dient derhalve als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Gehele ontoerekeningsvatbaarheid (evenals sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid) kan niet worden uitgesloten, maar kan onvoldoende onderbouwd worden. Door zijn psychotische decompensatie was verdachte namelijk niet in staat om volledig aan het onderzoek mee te werken, waardoor er onvoldoende zicht is gekomen op de toedracht van het ten laste gelegde.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid op de daarvoor in de rapporten genoemde gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend en acht, nu ook verder geen feiten of omstandigheden bekend zijn die de strafbaarheid van verdachte zouden kunnen opheffen of uitsluiten, de feiten en verdachte in zoverre strafbaar.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft zij gevorderd dat aan verdachte de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd. Hierbij heeft zij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het gegeven dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het gegeven dat hij een erg slechte jeugd heeft gehad en graag beter wil worden. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte zo spoedig mogelijk een behandeling te laten ondergaan in een TBS-kliniek en hierbij geen extra gevangenisstraf op te leggen. De combinatie van een gevangenisstraf met TBS is contraproductief.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf en/of maatregel heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige geweldsmisdrijven, te weten moord en poging tot doodslag. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van het betreffende moordwapen.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] zonder direct aanwijsbare reden in de deuropening van zijn eigen woning met een messteek van het leven beroofd. Met deze daad heeft verdachte het slachtoffer het belangrijkste goed, namelijk zijn leven, ontnomen. Dit heeft geleid tot groot verlies en onherstelbaar leed bij de nabestaanden. Zij hebben onder meer een zoon en een broer verloren en ondervinden hiervan nog steeds nadelige psychische gevolgen. Daarnaast heeft verdachte geprobeerd [aangever] twee keer met een mes te steken. Dat het slachtoffer hierdoor niet ernstig is geraakt is niet aan het handelen van de verdachte te danken. Ook hier is niet duidelijk geworden waarom verdachte zodanig hevig geweld heeft toegepast. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van dit slachtoffer in grote mate geschonden. Daarnaast heeft hij met zijn daden gezorgd voor angst- en onveiligheidgevoelens bij de slachtoffers en nabestaanden in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op onder 7 genoemde rapportages, alsmede de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 1 juni 2015. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake gewelds- en vermogensdelicten. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Voorts blijkt dat het risico op recidive als zeer hoog wordt ingeschat als verdachte onbehandeld blijft. Verdachte kan zich niet op een deugdelijke manier staande houden en sociale situaties overzien. De kans is erg groot dat hij verder ontregelt en meer geweldsdelicten pleegt. Er zijn geen beschermende factoren aanwezig die het risico hierop verlagen. De behandeling van verdachte dient intensief en langdurig te zijn en plaats te vinden in een dwingend juridisch kader. De deskundigen adviseren daarom oplegging van de TBS- maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundigen op de daarvoor in de rapporten genoemde gronden over en maakt die tot de hare.
Alles afwegende oordeelt de rechtbank dat een gevangenisstraf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank ziet, mede gelet op de ernst van de feiten, geen gronden voor een andere of lichtere sanctie.
Daarnaast acht de rechtbank het, gelet op al het voorgaande, met name ter voorkoming van recidive, noodzakelijk dat verdachte behandeling ondergaat en zal daartoe de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Hierbij is, gelet op de ernst van de feiten, de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging eveneens noodzakelijk.
Er is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op elk van de onder 1 primair impliciet primair, 2 en 3 impliciet primair bewezen verklaarde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten moord en poging tot doodslag. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

9.BESLAG

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de op de beslaglijst onder 14 en 15 vermelde blikjes moeten worden vernietigd. De overige goederen op de beslaglijst kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich over de in beslaggenomen goederen niet uitgelaten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde goederen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde] - daartoe vertegenwoordigd door
mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam - zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 276,08, bestaande uit materiële kosten.
Voorts heeft voor aanvang van de terechtzitting [A] - daartoe vertegenwoordigd door mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam - zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 5.786,33, bestaande uit materiële kosten.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de toewijzing van het gedeelte van de schade dat reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is vergoed, te weten € € 8.250,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [A] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen, omdat verdachte deze bedragen niet zal kunnen betalen en derhalve - bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht – de vervangende hechtenis zal moeten uitzitten. Dit is geen goede combinatie met de aan verdachte op te leggen TBS-maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[benadeelde] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 primair impliciet primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 276,08
.
Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij [A] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 primair impliciet primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 14.036,33.
De rechtbank zal deze vorderingen toewijzen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsommen ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde] en [A] .
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw overweegt de rechtbank dat – naar vaste jurisprudentie – de kans dat verdachte de schade niet zal kunnen vergoeden en vervangende hechtenis in het verschiet ligt in beginsel geen reden is om af te zien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank ziet in dit geval geen uitzonderlijke omstandigheden om in die zin rekening te houden met de draagkracht van verdachte.

11.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 289 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair impliciet primair, 2 en 3 impliciet primair ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 primair impliciet primair, 2 en 3 impliciet primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar, zoals hierboven onder 6 is gekwalificeerd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging van maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden
verpleegd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde goederen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] , wonende te [woonplaats] , van een bedrag van € 276,08 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro en acht eurocent);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [A] , wonende te [woonplaats] , van een bedrag van € 5.786,33 (zegge: vijfduizendzevenhonderd zesentachtig euro en drieëndertig cent);
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 276,08 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
van € 5.786,33 ten behoeve van het slachtoffer [A] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Schormans, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. A. van Holten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Hodgson, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2015.
Mr. F.H. Schormans, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout, oudste rechter, en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2014207634, doorgenummerd 1 tot en met 449.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juli 2015.
3.Pagina 77.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juli 2015.
5.De verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris op 1 augustus 2014.
6.De verklaring van verdachte afgelegd in strafraadkamer op 13 augustus 2014.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juli 2015.
8.Pagina 74 en 406.
9.Pagina 74.
10.Rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van
11.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juli 2015.
12.Pagina 445.
13.Pagina 348-349.
14.Pagina 348-349.
15.Pagina 370-374.
16.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juli 2015.