4.4Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Het dossier met bovenvermeld parketnummer omvat 8 zaken, die in vier feiten ten laste zijn gelegd. De rechtbank zal hieronder de ten laste gelegde feiten bespreken, alsmede per feit de daarop betrekking hebbende zaken.
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, op grond van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die samen met anderen [aangever 1] , [aangever 2] en een medewerkster van de Rabobank heeft bewogen tot afgifte van inloggegevens voor internetbankieren en vervolgens samen met anderen geld van de bankrekeningen van [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] heeft gehaald. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair zaak 4
In deze zaak heeft [aangever 3] op 15 februari 2013 aangifte gedaan van Phishing. In zijn aangifte is vermeld dat tussen 30 januari 2013 22:03 uur en 31 januari 2013 09:25 uur een bedrag van in totaal € 58.023,-- van zijn rekening is afgeboekt. Een deel van dit bedrag, te weten een bedrag van € 23.500,--, was op 31 januari 2013 overgeboekt naar de rekening van Stichting NL, waarvan [verdachte] op dat moment stond ingeschreven als voorzitter. Deze overboeking is korte tijd later door de ING bank ongedaan gemaakt.
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij -tegen een in het vooruitzicht gestelde vergoeding- een bedrag van € 23.500,-- op rekening van de Stichting NL, over welke rekening hij het beheer had, heeft laten storten. Hem was door een paar mannen gevraagd of rijke mensen uit het buitenland, die in Nederland geen bankrekening konden gebruiken, geld op zijn rekening konden storten.
De rechtbank overweegt dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid niet alleen is vereist dat wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het verschaffen van middelen en inlichtingen, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op de door de dader(s) gepleegde misdrijven. Uit voormelde gegevens volgt naar het oordeel van de rechtbank de opzet van verdachte op het verschaffen van middelen, hij heeft immers zijn bankrekening ter beschikking gesteld. Het enkele ter beschikking stellen van zijn banrekening tegen vergoeding aan een ander, brengt echter -zonder nadere gegevens, die in deze zaak ontbreken- geen opzet op het gronddelict, diefstal door middel van valse sleutels, met zich. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:385. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Het bewijs
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Algemeen met betrekking tot feit 1subsidiair
Naar aanleiding van de hiervoor besproken zaak 4 heeft verdachte op 6 februari 2013 een brief van de ING bank ontvangen, waarin onder meer het volgende aan hem wordt bericht:
“
Er is op 31 januari 2013 een bedrag van € 23.500,-- op uw betaalrekening bijgeschreven. Dit bedrag is afkomstig van een rekening die wordt aangehouden bij de Rabobank en waarvan de rekeninghouder geen opdracht tot deze overboeking heeft gegeven. Er is sprake van een valse betalingsopdracht, die ten doel had om gelden op uw rekening te laten bijschrijven. Gelet op de frauduleuze bijschrijving(en) op uw Betaalrekening en de omstandigheden waaronder de bijschrijving(en) hebben plaatsgevonden, staat uw betrokkenheid bij voornoemde fraude in voldoende mate vast. (….) Wij achten het noodzakelijk om zowel uw zakelijke- als persoonsgegevens voor de duur van 8 jaar op te nemen in het Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister. Door uw betrokkenheid bij fraude hebben wij verder besloten dat wij de relatie met u zullen beëindigen. Uw betaalpas(sen) en eventuele andere producten als creditcards zijn inmiddels door ons geblokkeerd. Tevens hebben wij uw rekening(en) geblokkeerd voor afschrijvingen.”
Zaak 7
Op 19 juli 2013 heeft [aangever 2] , woonachtig te [woonplaats] , aangifte gedaan van Phishing. Hij heeft verklaard dat hij twee rekeningen bij de Rabobank heeft en op 18 juli 2013 rond 13:00 uur telefonisch werd benaderd door een vrouw, die aangaf een medewerkster van de Rabobank te zijn.De vrouw deelde mede dat zij een update van het beveiliggingssysteem wilde doen en vroeg aangever zijn bankpas in de reader te doen. Aangever heeft dat gedaan en heeft op verzoek van de vrouw verschillende nummers ingetikt in de reader. Toen hij op 18 juli 2013 omstreeks 20:30 uur op zijn rekening met nummer *** [nummer] keek zag hij dat een bedrag van € 10.500,-- van zijn rekening was afgeschreven.Uit een rekeningafschrift van deze rekening blijkt dat op 18 juli 2013 een bedrag van € 10.500, -- is overgeschreven naar bankrekeningnummer **** [nummer] , welke rekening op naam van [verdachte] , verdachte, staat.
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat van de hiervoor genoemde bankrekening van verdachte op 18 juli 2013 de volgende bedragen zijn betaald/ opgenomen:
- € 350,--, per betaalautomaat betaald aan Electro-Land;
- € 2.150,--, per betaalautomaat betaald aan Electro-Land;
- € 6.880,--, opgenomen bij het Postkantoor;
- € 1.000,--, opgenomen bij een geldautomaat te Amsterdam ;
- € 150,--, opgenomen bij een geldautomaat te Amsterdam .
In totaal is op 18 juli 2013 een bedrag van € 10.450,-- betaald/opgenomen van de bankrekening op naam van [verdachte] .
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn bankpasje en codes aan een hem bekende man heeft gegeven en dat deze man er vervolgens voor gezorgd heeft dat het bedrag van € 10.500,-- op zijn rekening werd gestort. Op 18 juli 2013 heeft hij samen met deze man voornoemde bedragen van zijn rekening opgenomen en het geldbedrag grotendeels aan deze man afgestaan. Hij heeft voor het ter beschikking stellen van zijn bankrekening een bedrag van € 1.500,-- gekregen.
Zaak 1
Op 28 november 2013 heeft [aangever 1] , woonachtig te [woonplaats] , aangifte gedaan van Phishing. Hij heeft verklaard dat na een melding van de Rabobank dat op 14 november 2013 een onbekende had geprobeerd geld van zijn bankrekening met nummer **** [nummer] te halen, de Rabobank zijn rekening had geblokkeerd en er een nieuwe bankpas was aangevraagd.Nadat hij op 22 november 2013 zijn nieuwe bankpas had ontvangen, werd hij op 25 november 2013 gebeld door een mevrouw [A] die aangaf namens de Rabobank te bellen en die vroeg of zij met hem mocht controleren of de nieuwe bankpas goed werkte in verband met de veiligheid van internetbankieren. Op haar verzoek heeft aangever zijn pas in de random reader gestopt en heeft de code die op de reader verscheen aan haar doorgegeven. Ook heeft hij op haar verzoek zijn pincode aan haar doorgegeven en een door haar genoemde code op zijn random reader ingetoetst. Op 26 november 2015 belde mevrouw [A] opnieuw en op haar verzoek zijn alle stappen nog een keer doorlopen. Omdat aangever geen goed gevoel had bij het gebeurde heeft hij op 27 november 2013 gebeld met de Rabobank IJsselstein/ Lopik. Daar vernam hij dat er geen mevrouw [A] bij de Rabobank werkt en dat er op 26 november 2013 een bedrag van € 46.250,-- van zijn rekening is afgeschreven.Het bedrag is overgemaakt naar rekeningnummer **** [nummer] ten name van Auto XL, met als omschrijving “BMW X6”.
[X] , eigenaar van autobedrijf Auto XL te [vestigingsplaats] heeft verklaard dat op 26 november 2013 een BMW X6 met kenteken [kenteken] is verkocht aan [verdachte] . Voor deze auto is een bedrag van € 46.250,-- betaald via een overboeking per bank. Het geld was afkomstig van de Raborekening **** [nummer] van [aangever 1] .De auto is op 26 november 2013 opgehaald door [verdachte] samen met een Hindoestaanse man.[verdachte] is na aankoop met de auto weggereden.Blijkens een door [verdachte] ondertekende wilsverklaring van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) is de auto op 26 november 2013 om 14:57 uur op zijn naam gezet.
Verdachte heeft verklaard dat hij op verzoek van twee mannen uit de [woonplaats] op 26 november 2013 bij Auto XL te [vestigingsplaats] een BMW heeft gekocht en deze auto op zijn naam heeft gezet. Voor het op zijn naam zetten van deze auto heeft hij een bedrag van € 300,-- gekregen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1, subsidiair, zaken 1 en 7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich in de zaken 1 en 7 schuldig gemaakt aan medeplichtigheid van diefstal met valse sleutels. Daartoe is het volgende overwogen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in zaak 7 zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld en in zaak 1 heeft meegewerkt aan het op zijn naam zetten van een auto. Gelet hierop wordt geoordeeld dat verdachte de opzet had op het verschaffen middelen. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de opzet van verdachte was gericht op het gronddelict, diefstal door middel van valse sleutels. Naar aanleiding van de hiervoor genoemde zaak 4 heeft verdachte de in de bewijsmiddelen genoemde brief van 6 februari 2013 van de ING ontvangen, waarin is vermeld dat ten aanzien van de bijschrijving van € 23.500,-- sprake was van een valse betalingsopdracht, die ten doel had om gelden op de rekening van verdachte te laten bijschrijven. Geoordeeld wordt dat verdachte er in ieder geval na ontvangst van deze brief van op de hoogte was dat het bedrag van € 23.500,-- afkomstig was van phishing c.q. fraude en dat hij ten behoeve van een dergelijk delict middelen had verschaft. Door vervolgens in juli 2013 (zaak 7) op verzoek van dezelfde mannen wederom zijn bankrekening ter beschikking te stellen voor het laten storten van een geldbedrag en vervolgens op 26 november 2013 mee te werken aan de aankoop van de BMW X6 en deze auto op zijn naam te zetten (zaak 1), is de rechtbank van oordeel dat verdachte medeplichtig is aan de diefstallen zoals ten laste gelegd.
Met de verdediging is de rechtbank in zaak 1 van oordeel dat geen sprake is van het overboeken van gelden naar een rekening van verdachte. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken. Dit heeft echter geen gehele vrijspraak voor zaak 1 tot gevolg, nu ook het behulpzaam zijn bij het aanschaffen van een auto ten laste is gelegd. Dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank wel bewezen.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
Zaak 1
Op 26 november 2013 is een bedrag van € 46.250,-- overgemaakt van de bankrekening van [aangever 1] naar de bankrekening van Auto XL, met als omschrijving “BMW X6”.Deze auto is op 26 november 2013 gekocht door [verdachte] .[verdachte] is na aankoop met de auto weggereden.Blijkens gegevens van de RDW is de auto op 26 november 2013 om 14:57 uur op naam van [verdachte] gezet.
Vervolgens is de BMW X6 met kenteken [kenteken] op 26 november 2013 om 18.15 uur aangeboden aan garage [naam] te [vestigingsplaats] .Eigenaar [Y] heeft hierover verklaard dat de auto werd gebracht door twee mannen, een donkere man en een wat oudere man.Op verzoek van de donkere man heeft hij een inkoopverklaring gemaakt en de auto in de bedrijfsvoorraad gezet.Daartoe heeft hij een kopie gemaakt van het rijbewijs van de oudere man, omdat de auto op zijn naam stond. Hij weet zeker dat de oudere man de heer [verdachte] was, omdat de foto op het rijbewijs overeenkwam met de man die het gaf. Hij herkende de stem van [verdachte] ook als de stem van de man die hem twee weken eerder al had gebeld over een BMW X6.Blijkens gegevens van de RDW is de auto op 26 november 2013 om 18:43 uur te naam gesteld op de bedrijfsvoorraad van garage [naam] .
Zaak 7
Uit een rekeningafschrift van de bankrekening van [aangever 2] blijkt dat op 18 juli 2013 een bedrag van € 10.500, -- is overgeschreven naar een bankrekeningnummer op naam van [verdachte] .Uit onderzoek is gebleken dat van voornoemd bankrekeningnummer van [verdachte] op 18 juli 2013 de volgende bedragen zijn betaald/ opgenomen:
- € 350,--, per betaalautomaat betaald aan Electro-Land;
- € 2.150,--, per betaalautomaat betaald aan Electro-Land;
- € 6.880,--, opgenomen bij het Postkantoor;
- € 1.000,--, opgenomen bij een geldautomaat te Amsterdam ;
- € 150,--, opgenomen bij een geldautomaat te Amsterdam .
In totaal is op 18 juli 2013 een bedrag van € 10.450,-- betaald/ opgenomen van de bankrekening op naam van [verdachte] .
Verdachte heeft verklaard dat hij op 18 juli 2013 samen met een andere man voornoemde bedragen van zijn rekening heeft opgenomen en deze grotendeels aan deze man heeft afgestaan. Hij heeft voor het ter beschikking stellen van zijn bankrekening een bedrag van € 1.500,-- gekregen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Zaak 1
Uit de bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1, subsidiair, zaak 1, volgt dat verdachte wist dat het bedrag van € 46.250,-- van misdrijf afkomstig was. Door een koopovereen-komst te sluiten voor de koop van een BMW X6, die met voornoemd geldbedrag was gefinancierd, deze auto vervolgens op zijn naam te zetten, met deze auto naar [woonplaats] te rijden en hier samen met een ander deze auto op naam van de bedrijfsvoorraad van garage [naam] te laten zetten, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. De verklaring van verdachte dat hij niet bij autobedrijf [naam] is geweest acht de rechtbank, gelet op in de bewijsmiddelen genoemde gedetailleerde verklaring van [naam] niet geloofwaardig.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte samen met een ander een giraal geldbedrag van € 46.250,-- heeft betaald, en zal verdachte voor dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Zaak 7
Uit de bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1, subsidiair, zaak 7, volgt dat verdachte wist dat het bedrag van € 10.500,-- dat op 18 juli 2013 door een ander op zijn rekening was gestort van misdrijf afkomstig was. Door dit bedrag op dezelfde dag direct contant op te nemen, dan wel uit te geven en om te zetten in goederen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Algemeen
Een bewezenverklaring van twee keer witwassen in een periode van tien maanden acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder dit feit tenlastegelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken. Dit oordeel berust op het volgende.
Ten laste is gelegd dat verdachte zich in de periode van 21 februari 2013 tot en met 18 december 2013 schuldig heeft gemaakt aan, kort gezegd, flessentrekkerij. Op de tenlastelegging is vermeld dat verdachte vier keer -genoemd als de zaken 2, 3, 6, en 8- al dan niet samen met anderen goederen zou hebben gekocht met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over deze goederen te verzekeren.
Flessentrekkerij is strafbaar gesteld in artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel stelt strafbaar hij die een beroep of gewoonte maakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren. Voor de bewezenverklaring van het maken van een gewoonte is een meervoud van handelingen vereist waartussen een verband bestaat.
De rechtbank stelt vast dat het dossier ten aanzien van de zaken 2 en 8 onvoldoende aanknopingspunten bevat om te komen tot het oordeel dat verdachte bij deze zaken betrokken is geweest. Ten aanzien van zaken 3 en 6 bevat het dossier wel aanwijzingen dat verdachte hierbij betrokken kan zijn geweest. Echter ook indien in deze zaken tot een bewezenverklaring zou kunnen worden gekomen, is dat onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Bij het in een periode van tien maanden twee keer kopen van goederen zonder (volledige) betaling kan niet gesproken worden van een gewoonte zoals hiervoor vermeld. Dit zou anders zijn geweest indien sprake was geweest van recente veelvuldige eerdere veroordelingen voor dezelfde feiten (zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 18 februari 2013, ECLI:NL:GHSE:2013:BZ2652). De rechtbank constateert echter, gelet op de inhoud van verdachtes uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juni 2014, dat daarvan geen sprake is. Het bewijs ten aanzien van feit 4
Op 20 mei 2014 is namens Mercedes Benz Financial Services aangifte gedaan van verduistering van een Mercedes Benz C180, met kenteken [kenteken] .In de aangifte is vermeld dat op 1 februari 2013 voor voornoemde auto een leaseovereenkomst voor de duur van 36 maanden is aangegaan met de Stichting NL, waarvan de bestuurders [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn. Omdat er een betalingsachterstand was ontstaan is de leaseovereenkomst bij brief van 10 februari 2014 voortijdig ontbonden.Ondanks herhaalde verzoeken om de auto te retourneren en inschakeling van een bedrijf om de auto op te sporen, is de auto niet teruggebracht.Bij de aangifte is een fotokopie van het rijbewijs van [verdachte] gevoegd.
Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat de Stichting NL op 20 december 2012 in het handelsregister is ingeschreven en op 19 november 2013 is ontbonden. [verdachte] stond van 20 december 2012 tot en met 24 april 2013 ingeschreven als voorzitter van deze Stichting.
Verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft afgesproken dat hij in de Mercedes Benz C180 met voornoemd kenteken zou rijden en dat deze auto zijn verantwoordelijkheid was.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in zijn hoedanigheid van bestuurder van de Stichting NL een leaseovereenkomst heeft afgesloten met betrekking tot een Mercedes Benz C180 met kenteken [kenteken] , dat verdachte de verantwoordelijkheid over deze auto had, dat de leaseovereenkomst op grond van een betalingsachterstand op 10 februari 2013 is ontbonden en dat verdachte de auto ondanks herhaalde verzoeken niet heeft teruggebracht.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, nu hij zich opzettelijk de auto die toebehoorde aan Mercedes Benz Financial Services en die hij anders dan door een misdrijf onder zich had heeft toegeëigend.
Het verweer dat verdachte de auto niet kon terugbrengen omdat deze onder bedreiging van hem was afgenomen, wordt verworpen. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de ten laste gelegde periode -van 10 februari 2014 tot en met 14 oktober 2014- niet over de auto heeft kunnen beschikken. De enkele omstandigheid dat verdachte na de ten laste gelegde periode, op 21 oktober 2014, aangifte heeft gedaan van afpersing en bedreiging, in welke aangifte onder meer is vermeld dat hij de auto onder bedreiging heeft moeten afstaan, is daartoe onvoldoende. Bovendien is in deze aangifte niet vermeld wanneer de auto van verdachte zou zijn afgenomen. Dit volgt ook niet uit de door [getuige] afgelegde verklaring, die bij het afpakken van de auto aanwezig zou zijn geweest.
Het dossier biedt te weinig aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van geweest van medeplegen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.