ECLI:NL:RBMNE:2015:5759

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
16/661330-15, 16/248237-14 (tul) en 16/003712-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging van hulpverleners en BOPZ-machtiging tot opname

Op 31 juli 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige verdachte uit Utrecht. De verdachte werd veroordeeld voor het bedreigen van hulpverleners van een GGZ-instelling. De rechtbank legde niet alleen een gevangenisstraf van 120 dagen op, maar verleende ook een civielrechtelijke BOPZ-machtiging tot verplichte opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De bedreigingen vonden plaats op 5 maart en 11 april 2015, waarbij de verdachte onder andere een schroevendraaier gebruikte om zijn bedreigingen kracht bij te zetten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormde voor zijn omgeving en dat langdurige klinische behandeling noodzakelijk was om herhaling te voorkomen. De officier van justitie had om een BOPZ-maatregel gevraagd, en zowel de verdachte als zijn advocaat stemden in met de opname. De rechtbank combineerde de behandeling van de strafzaak met de BOPZ-zaak, wat leidde tot een gezamenlijke beslissing. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gezien zijn geestelijke toestand, niet in staat was om binnen het strafrechtelijk kader behandeld te worden, en dat een opname in een gespecialiseerde kliniek de beste optie was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een poging tot brandstichting, maar achtte de bedreigingen en vernielingen wel bewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een integrale aanpak van strafrecht en geestelijke gezondheidszorg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht kamer voor de behandeling van een combinatie van een strafzaak en zaak op het gebied van de wet Bopz.
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661330-15, 16/248237-14 (tul) en 16/003712-15 (tul)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 31 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte](ook bekend als [naam] ),
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Zwolle.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2015 en 24 juli 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. S. Makhloufi, advocaat te Utrecht. Op de zitting van 24 juli 2015 is met instemming van verdachte en zijn raadvrouw eveneens het verzoek voorlopige machtiging op grond van de wet Bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 februari 2015 heeft getracht brand te stichten, zich op 5 maart 2015 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en vernieling en zich op 11 april 2015 wederom schuldig heeft gemaakt aan bedreiging.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en verwijst daartoe naar de aangiftes, de betreffende processen-verbaal van bevindingen, de verklaringen van getuigen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit, en heeft zich voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte met zijn handelen het opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op brandstichting. Hierbij speelt de verklaring van de verdachte een rol dat hij uit een soort baldadigheid wilde tonen aan de begeleiding dat hij ten onrechte beschikte over lucifers, die zich bevonden in een hem verstrekte broek. Om een reactie uit te lokken heeft hij de lucifers gebruikt om een plasbeker in brand te steken, die vervolgens voornamelijk rook verspreidde. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Feit 2
[aangever 1] , als arts-assistent werkzaam bij Altrecht te Utrecht, heeft aangifte [2] gedaan van bedreiging door verdachte op 5 maart 2015 te Utrecht. Aangever heeft verklaard dat hij samen met verdachte en met zijn collega’s [getuige 1] en [getuige 2] in de separeerruimte stond, dat verdachte zijn spullen moest afstaan, dat verdachte een schroevendraaier uit zijn broekzak haalde, dat verdachte vervolgens de schroevendraaier bij het handvat met de punt van zich hield, dat verdachte met de schroevendraaier naar aangever en zijn collega’s wees, dat hij steekbewegingen naar [getuige 2] maakte en riep “Ik ga iemand neersteken”.
[getuige 1] , als verpleegkundige werkzaam bij Altrecht te Utrecht, heeft verklaard [3] dat verdachte in de separeerruimte en schroevendraaier uit zijn sok haalde, en dat verdachte zei “Ik wil jullie prikken” en “Ik snijd jullie de keel door”.
[getuige 2] , werkzaam als verpleegkundige bij Altrecht te Utrecht, heeft verklaard [4] dat in de separeerruimte opeens een schroevendraaier uit zijn kleding haalde, dat verdachte de schroevendraaier met de punt naar voren in de richting van getuige en haar collega’s hield, dat zij hoorde dat verdachte riep dat als zij in de buurt zouden komen hij zou steken.
Zowel [aangever 1] , [getuige 1] als [getuige 2] , hebben het handelen van verdachte als bedreigend ervaren.
Feit 3
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 10 maart 2015 [5] ;
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 6 maart 2015 [6] ;
3. De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 24 juli 2015. [7]
Feit 4
[aangever 2] , als verpleger werkzaam bij Altrecht te Utrecht, heeft aangifte [8] gedaan van bedreiging door verdachte op 11 april 2015 te Utrecht. Aangever heeft verklaard dat hij verdachte hoorde schreeuwen “Ik maak jullie kapot, kankerhonden” en “Ik zoek jullie een voor een op”, en dat dit zeer bedreigend was voor aangever en zijn collega’s.
[getuige 2] heeft verklaard [9] dat zij hoorde dat verdachte de volgende woorden naar haar en haar collega’s riep: “Ik zoek jullie op, ik maak jullie kapot, ik herken jullie gezichten”. Getuige voelde zich angstig door dit handelen van verdachte.
4.3.3
Bewijsoverwegingen
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan. Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, heeft de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, hiervoor volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Feit 2 en feit 4
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging.
Dat de verklaringen over hetgeen verdachte op 5 maart 2015 heeft gezegd van elkaar verschillen, doet niet af aan de omstandigheid dat hetgeen verdachte volgens die verklaringen gezegd zou hebben als bedreigend moet worden gekwalificeerd. Dat verdachte op 11 april 2015 zijn bedreigingen heeft geuit van achter de gesloten deur van de separeerruimte, doet daar evenmin aan af. De bedreiging van achter de gesloten deur was immers niet strikt gericht op dat specifieke moment, maar zag juist, mede gezien de bewoordingen, op een later moment.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
zijop
of omstreeks5 maart 2015 te Utrecht,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,[getuige 2] en
/of[getuige 1] en
/of[aangever 1] (allen hulpverlener bij Altrecht Utrecht) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
, althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk, terwijl hij een schroevendraaier (met de punt daarvan naar voren gericht) in de richting van voornoemde [getuige 2] en
/of[getuige 1] en
/of[aangever 1] hield, die [getuige 2] en/of [getuige 1] en/of [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga iemand neersteken" en
/of"Ik wil jullie prikken" en
/of"Ik snijd jullie keel door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
zijop
of omstreeks5 maart 2015 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een matras,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Altrecht Utrecht,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,heeft
vernield en / of beschadigd en / ofonbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk met een schroevendraaier in voornoemde matras te steken.
4.
zijop
of omstreeks11 april 2015 te Utrecht,
althans in het arrondissement Midden Nederland,[aangever 2] en
/of[getuige 2] (beiden hulpverlener bij Altrecht Utrecht) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 2] en/of [getuige 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak jullie kapot, kankerhonden, ik zoek jullie één voor één op" en
/of"Ik maak jullie kapot, ik maak jullie kapot, ik herken jullie gezichten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 2 en feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia Rapport d.d. 15 juli 2015, opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater.
Het rapport vermeldt - samengevat - dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van verslavingsproblematiek (cannabisafhankelijkheid en alcoholmisbruik) en een genderidentiteitsstoornis. Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank maakt de conclusie van voornoemde deskundige tot de hare.
Voor de door de verdediging gevraagde toepassing van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht omdat het ten laste gelegde verdachte niet kan worden verweten of toegerekend,
biedt het dossier noch voornoemd rapport naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten.
Aangezien er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 121 dagen met aftrek van voorarrest, met bijzondere voorwaarden en met een proeftijd van 2 jaren. Bij het formuleren van zijn eis, is de officier van justitie er vanuit gegaan dat er een rechterlijke machtiging wordt verleend als gevolg waarvan verdachte op 12 augustus 2015 in het kader van de Wet Bopz wordt opgenomen in de Van der Hoevenkliniek te Utrecht.
De officier van justitie heeft toepassing van het jeugdstrafrecht gevorderd, gelet op de persoon van verdachte. Voorts heeft de officier van justitie een Gedrags Beïnvloedende Maatregel (GBM) gevorderd met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die zijn genoemd in het rapport van Reclassering Nederland d.d. 16 juli 2015 alsmede urinecontroles, en deze maatregel op te leggen met een vervangende jeugddetentie voor de duur van 12 maanden. De GBM dient volgens de officier van justitie in te gaan op het moment dat de Bopz-weg is bewandeld
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor 3 van de 4 feiten. Voor het wel te bewijzen onder 3 ten laste gelegde feit, heeft verdachte al lang genoeg gezeten. Om die reden is een vervolgtraject, buiten het Bopz-traject, niet meer aan de orde, aldus de verdediging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan ernstige bedreiging van zijn behandelaars in de instelling waar hij op dat moment in het kader van een Bopz-maatregel verbleef. De destijds geldende maatregel is opgeheven. Hij maakte steekbewegingen met een schroevendraaier en bedreigde de behandelaars met de dood. Daarnaast heeft hij het matras in de separeerruimte lek geprikt. De rechtbank acht dit handelen zeer kwalijk.
Het is niet de eerste keer dat verdachte voor bedreiging en vernieling is veroordeeld, zo blijkt uit het vonnis van de politierechter van 12 maart 2015.
Deskundige H.A. Gerritsen heeft geadviseerd om het jeugdstrafrecht op verdachte toe te passen, gezien de achterlopende sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte. Verdachte behoeft dringend, aldus de deskundige, een langdurige en intensieve klinische psychotherapeutische behandeling binnen een gespecialiseerde forensische setting. In het strafrechtelijk kader kan gedacht worden aan bijzondere voorwaarden of aan een GBM. Een alternatief voor het strafrechtelijk kader is dat verdachte op grond van een civielrechtelijke Rechterlijke Machtiging wordt behandeld in een Kliniek voor Intensieve Behandeling van de Van der Hoevenkliniek.
De verdediging heeft ter terechtzitting ingestemd met de opname in de Van der Hoevenkliniek in het kader van een rechterlijke machtiging op grond van de Wet Bopz (RM).
Reclassering Nederland heeft geadviseerd toepassing te geven aan het volwassenstrafrecht. Voorts is geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Deze bijzondere voorwaarden bieden verdachte, aldus de reclasseringsinstelling de juiste begeleiding en behandeling na de klinische behandeling door middel van een Rechterlijke Machtiging.
De rechtbank stelt voorop dat het wettelijke uitgangspunt bij de berechting van jong meerderjarigen onder de 23 jaar toepassing van het volwassenstrafrecht en de uitzondering het jeugdstrafrecht is. Hoewel de rechtbank aanwijzingen ziet voor het toepassen van jeugdstrafrecht zoals beschreven in het rapport van de deskundige, acht de rechtbank deze aanwijzingen niet van doorslaggevende aard. Immers in de problematiek van verdachte weegt de psychiatrische problematiek het zwaarst en niet zozeer zijn relatieve jeugdigheid. Daarnaast zijn de feiten gepleegd in de periode kort voor zijn 23e verjaardag en gelet op het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat plaatsing in het PPC minder gewenst is in verband met zijn jeugdige gedrag ziet de rechtbank geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de opgave een zodanige strafrechtelijke reactie te geven dat een balans wordt verkregen tussen de ernst van het bewezenverklaarde en de hoogte van de daarmee samenhangende vorderingen tenuitvoerlegging enerzijds en de gewenste interventies mede in het belang van verdachte en de samenleving anderzijds. De rechtbank volgt de inschatting van de deskundige dat zonder interventie van buitenaf het gevaar op een nieuw geweldsdelict matig tot hoog is. Gelet op de problematiek van verdachte schat de deskundige in dat dit risico zowel buiten als binnen een reguliere instelling snel in conflict zal komen met zijn omgeving en dat hij dan agressief zal reageren. De deskundige concludeert dat langdurige en intensieve klinische psychotherapeutische behandeling binnen een forensische setting aangewezen is. De deskundige heeft vervolgens de onmogelijkheden binnen het strafrechtelijke kader beschreven. De deskundige heeft uiteindelijk geconcludeerd dat behandeling in het kader van een Rechterlijke Machtiging in een Kliniek voor intensieve Behandeling bij de Dr. Henri van de Hoevenkliniek het meest wenselijk en haalbaar is.
De rechtbank heeft bij separate rechterlijke beslissing een voorlopige Rechterlijke Machtiging verleend voor de opname per 12 augustus 2015 in de Kliniek voor Intensieve Behandeling van de Van der Hoevenkliniek.
Omdat verdachte op 14 april 2015 in verzekering is gesteld, bedraagt het aantal dagen hechtenis tot 12 augustus 2015 120 dagen. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 120 dagen relatief lang in het licht van het bewezenverklaarde. Om die reden zal de rechtbank de proeftijd van het bij vonnis van de politierechter van 26 januari 2015 voorwaardelijke strafdeel en het bij vonnis van de politierechter van 12 maart 2015 voorwaardelijke strafdeel, wijzigen door deze aanzienlijk in te korten. Dit betekent dat de proeftijden per heden zullen zijn verstreken.
De rechtbank verwijst daarvoor naar onderdeel 9 van het onderhavige vonnis.
Alles overziende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen passend en geboden.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

TUL 16/248237-14
Bij de stukken bevindt zich de op 23 april 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland, in de zaak met parketnummer 16/248237-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 26 januari 2015 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van 200 euro, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Omdat in de hoofdzaak een relatief lange periode van gevangenisstraf is opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen en de proeftijd beëindigen per 31 juli 2015.
TUL 16/003712-15
Bij de stukken bevindt zich de op 3 juni 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland in de zaak met parketnummer 16/003712-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 12 maart 2015 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Omdat in de hoofdzaak een relatief lange periode van gevangenisstraf is opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen en de proeftijd beëindigen per 31 juli 2015.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen het ten laste gelegde onder 2 tot en met 4, zodanig als hiervoor onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 en feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tenuitvoerlegging 16/248237-14
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
- wijzigt de proeftijd, in die zin dat de proeftijd eindigt op 31 juli 2015;
Vordering tenuitvoerlegging 16/003712-15
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
- wijzigt de proeftijd, in die zin dat de proeftijd eindigt op 31 juli 2015;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat verdachte op 12 augustus 2015 is geplaatst en opgenomen in de Van der Hoevenkliniek te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2015.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 17 februari 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te
stichten in een (zorg-) instelling, gelegen aan de [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of personen te duchten was, met dat opzet met een aangestoken/brandende lucifer een kartonnen urinoir/plasbeker in brand heeft gestoken, in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met karton, althans met (een) brandbare stof(fen), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
zij op of omstreeks 5 maart 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [getuige 2] en/of [getuige 1] en/of [aangever 1] (allen hulpverlener bij Altrecht Utrecht) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk, terwijl zij een schroevendraaier (met de punt daarvan naar voren gericht) in de richting van voornoemde [getuige 2] en/of [getuige 1] en/of [aangever 1] hield, die [getuige 2] en/of [getuige 1] en/of [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga iemand neersteken" en/of "Ik wil jullie prikken" en/of "Ik snijd jullie keel door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
zij op of omstreeks 5 maart 2015 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een matras, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Altrecht Utrecht, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk met een schroevendraaier in voornoemde matras te steken.
4.
zij op of omstreeks 11 april 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden Nederland, [aangever 2] en/of [getuige 2] (beiden hulpverlener bij Altrecht Utrecht) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 2] en/of [getuige 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak jullie kapot, kankerhonden, ik zoek jullie één voor één op" en/of "Ik maak jullie kapot, ik maak jullie kapot, ik herken jullie gezichten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met dossiernummer PL0900-2015115243 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] d.d. 6 maart 2015, opgenomen op pagina 24-26, in het bijzonder pagina 25.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 6 maart 2015, opgenomen op pagina 27-28, in het bijzonder pagina 27.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 14 maart 2015, opgenomen op 29-30, in het bijzonder pagina 30.
5.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 10 maart 2015, opgenomen op pagina 31-32.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 6 maart 2015, opgenomen op pagina 27-28, in het bijzonder pagina 27.
7.Het proces-verbaal van de zitting van 24 juli 2015.
8.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] d.d. 14 april 2015, opgenomen op pagina 33-35.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 13 april 2015, opgenomen op pagina 36-37.