om tegen behoorlijk bewijs van kwijting over te gaan tot een deugdelijk gespecificeerde betaling van het loon vanaf 1 juli 2015 tot de datum waarop de dienstbetrekking op rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
met veroordeling van Partou in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.
3. [eiseres] heeft het navolgende aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. Partou is vanaf medio april 2015 gestopt met het betalen van het loon en de gebruikelijke emolumenten aan [eiseres] omdat Partou zich op het standpunt stelt dat zij met ingang van 5 januari 2015 geen loon meer aan haar verschuldigd is. [eiseres] heeft zich op 29 oktober 2012 ziek gemeld voor haar bedongen arbeid, met name vanwege psychische klachten. Een re-integratietraject is opgestart en nadat [eiseres] in juli 2014 een aanvraag heeft gedaan voor een WIA-uitkering, heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat Partou haar re-integratieverplichtingen onvoldoende was nagekomen. Daarom moest Partou aanvankelijk het loon doorbetalen tot 26 oktober 2015. Later is deze periode verkort tot 25 november 2014. Inmiddels had [eiseres] via een opbouwschema haar (eigen) werkzaamheden weer opgepakt en per 27 oktober 2014 heeft Partou [eiseres] 100% hersteld gemeld en heeft zij haar bedongen arbeid volledig hervat. Tot 14 december 2014 werkte [eiseres] volledig in haar eigen werk. Alleen in de periode van 15 tot 18 december was zij arbeidsongeschikt, echter vanwege een andere ziekteoorzaak. Voor het overige heeft [eiseres] op 20 november 2014 een halve snipperdag opgenomen en zij heeft van 22 december 2014 tot en met 2 januari 2015 verlof opgenomen. Per 5 januari 2015 heeft [eiseres] zich helaas weer ziek moeten melden, vanwege mentale en fysieke klachten. Partou deelde [eiseres] op 20 april 2015 mee dat zij van mening was dat er per 5 januari 2015 geen nieuw tweejarig ziektetraject in de zin van de Wet Verbetering Poortwachter was begonnen. Zij heeft [eiseres] vervolgens een concept beëindigingsovereenkomst aangeboden, waarmee [eiseres] echter niet akkoord is gegaan. Deze gang van zaken bevreemdt [eiseres] . Zij heeft sinds 27 oktober 2014 meer dan vier weken aaneengesloten haar bedongen werkzaamheden volledig uitgevoerd en zij is sinds 5 januari 2015 een nieuw re-integratietraject gestart. De situatie is thans dat [eiseres] sinds halverwege april 2015 geen loon meer ontvangt. Zij ontvangt ook geen WIA-uitkering (hier loopt een bezwaarprocedure), noch een WW-uitkering, terwijl er ook een ontslagprocedure bij het UWV loopt. Nu Partou, ondanks aanmaning daartoe, niet bereid is om te erkennen en te handelen naar het feit dat er per 5 januari 2015 een nieuwe periode van loondoorbetaling bij ziekte ex artikel 7:629 lid 1 BW is aangevangen, heeft [eiseres] recht op en een spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorzieningen.
Subsidiairheeft [eiseres] nog betoogd dat, voor het geval er geen sprake zou zijn van een tweede periode van loondoorbetalings-verplichting op grond van de wet, het recht op doorbetaling volgt uit de CAO die van toepassing is op de arbeidsovereenkomst.
4. Partou heeft – zakelijk weergeven – het navolgende verweer gevoerd. Partou is de mening toegedaan dat [eiseres] geen beroep op een ‘nieuwe’ periode van loondoorbetaling bij ziekte kan doen. Volgens Partou is er sprake van een doorlopende ziekmelding sinds 29 oktober 2012 en is de verplichting om het loon door te betalen inmiddels geëindigd. Weliswaar is [eiseres] per 27 oktober 2014 weer voor 100% ingezet in haar oude functie – dit was exact 104 weken na haar eerste ziektedag van 29 oktober 2012 – maar zij heeft zich op 20 november 2014 opnieuw ziek gemeld, derhalve binnen vier weken na haar eerdere twee jaar durende ziekte. Immers, [eiseres] heeft die dag in overleg met Partou een halve snipperdag opgenomen, nu het vrij rustig was op de groep en omdat zij zich niet zo lekker voelde. Partou heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van het Europese Hof van Justitie waarin is bepaald dat vakantiedagen door de werknemer ook opgenomen kunnen worden tijdens ziekte. Partou heeft hierbij bovendien de kanttekening geplaatst dat [eiseres] weliswaar voor 100% hersteld is gemeld, maar dat achteraf gesteld kan worden dat zij in feite niet volledig hersteld is geweest. Op grond van het bepaalde in artikel 7:629 lid 10 BW dienen ziekteperioden die elkaar binnen vier weken opvolgen, bij elkaar te worden opgeteld voor de vaststelling van de 104 weken termijn uit dat artikel. Nu 20 november 2014 binnen vier weken
na27 oktober 2014 en
voorde door [eiseres] erkende ziekmelding van 15 december 2014 ligt, en de periode tussen 18 december 2014 en 5 januari 2015 ook minder dan vier weken bedraagt, is er sprake van een doorlopende ziekmelding. Dat de ziekte in december 2014 een andere oorzaak had, doet daar niet aan af. Bovendien is in het kader van deze ziekte van belang dat er per 25 november 2014 geen sprake meer is van een verlengde loondoorbetalingsverplichting. Op 14 juli 2015 heeft het UWV toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen en diezelfde dag heeft Partou de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de opzegtermijn opgezegd. Nu de wachttijd (in het kader van de WIA) is verstreken, betekent dat dat er geen sprake is van een opzegverbod. De vorderingen
in conventiemoeten daarom worden afgewezen, een en ander met een proceskostenveroordeling aan de zijde van [eiseres] . Gelet op het voorgaande heeft Partou
in reconventiede terugbetaling gevorderd van het onverschuldigd betaalde salaris over de perioden 15 tot 18 december 2014 en vervolgens vanaf 5 januari 2015, in totaal een bedrag van € 5.136,08 (bruto).
5. [eiseres] heeft de reconventionele vordering inhoudelijk betwist en tevens heeft zij aangevoerd dat deze vordering in het geheel niet spoedeisend is en reeds daarom moet worden afgewezen.