ECLI:NL:RBMNE:2015:5694

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
16/661155-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit in Utrecht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2015, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1962, was in de periode van 6 oktober 2014 tot en met 12 januari 2015 betrokken bij het opzettelijk aanwezig hebben van een hennepkwekerij in haar woning in Utrecht, waar 684 hennepplanten werden aangetroffen. Daarnaast werd haar verweten dat zij elektriciteit had gestolen, die nodig was voor de hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte slechts medeplichtig was aan de feiten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de hennepkwekerij door haar woning ter beschikking te stellen en financieel profijt te trekken van de kwekerij. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat er sprake was van medeplegen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, diefstal van elektriciteit en het aanwezig hebben van harddrugs (cocaïne en amfetamine). De rechtbank legde een werkstraf op van 150 uur en veroordeelde de verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, Stedin Netbeheer B.V., voor de diefstal van elektriciteit. De rechtbank verklaarde ook een geldbedrag van € 3.720, dat onder verdachte in beslag was genomen, verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661155-15
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 juni 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1962] in [geboorteplaats] ,
laatst opgegeven adres: [adres] , [postcode] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.A.C. van Vuuren, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zich op 12 januari 2015 te Utrecht al dan niet samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen, bereiden, bewerken en/of verwerken van hennep, in elk geval aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep;
zich in de periode van 6 oktober 2014 tot en met 12 januari 2015 te Utrecht al dan niet samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit;
op 12 januari 2015 te Utrecht opzettelijk 2,11 gram cocaïne en 0,41 gram amfetamine aanwezig heeft gehad.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bepleit. Daartoe is gesteld dat verdachte de kwekerij niet zelf heeft opgezet en hierin ook geen werkzaamheden heeft verricht. Zij heeft alleen haar woning beschikbaar gesteld voor het bouwen van een hennepkwekerij. Mede gelet op de aangescherpte eisen die de Hoge Raad heeft gesteld aan het medeplegen, kan het handelen van verdachte niet als medeplegen worden aangemerkt, nu de kern van het verwijt dat haar kan worden gemaakt is dat zij de dader(s) in de gelegenheid heeft gesteld strafbare feiten te plegen, of daarbij behulpzaam is geweest. Dat betekent dat sprake is van medeplichtigheid. Nu dit onder de feiten 1 en 2 niet ten laste is gelegd, dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van het derde ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen zullen - in geval van hoger beroep - in een op te maken aanvulling op dit vonnis worden opgenomen.
4.3.1.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de door verdachte gehuurde woning aan de [adres] te [woonplaats] op 12 januari 2015 een in werking zijnde hennepkwekerij met in totaal 684 hennepplanten is aangetroffen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep, gelet op haar verklaring dat zij daar geen enkele bemoeienis mee heeft gehad. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte bij het aanwezig hebben van deze kwekerij een zodanige rol heeft gespeeld dat sprake is van medeplegen. Bij dit oordeel is het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft niet alleen haar woning ter beschikking gesteld voor het vestigen van een hennepkwekerij, maar heeft blijkens haar verklaring ter terechtzitting daartoe uit financiële overwegingen – zij wilde stoppen met prostitutiewerkzaamheden en moest daarom op een andere manier aan geld komen - zelf het initiatief genomen, door hierover contact te zoeken met personen in haar netwerk. Zij is na de vestiging van de kwekerij in de woning blijven wonen - en werd met de aanwezigheid hiervan dagelijks geconfronteerd doordat zij een groot deel van de eerste en tweede verdieping niet kon gebruiken, wist wanneer er werkzaamheden in de kwekerij werden uitgevoerd door daar steeds afspraken over te maken en paste hierop haar gedrag aan door op die tijdstippen de woning te verlaten. Verder heeft verdachte blijkens haar verklaring ter terechtzitting voor het aanwezig hebben van deze kwekerij een maandelijkse vergoeding van € 3.720,-- ontvangen. Gelet op het voorgaande is de rol die verdachte heeft gespeeld een zodanige dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer onbekend gebleven derden. Het verweer van de verdediging dat slechts sprake was van (niet ten laste gelegde) medeplichtigheid wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van feit 2
Ook met betrekking tot dit feit is de rechtbank van oordeel dat verdachte een zodanig rol heeft gespeeld dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking bij de totstandkoming van het strafbare feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat de voor een hennepkwekerij benodigde elektriciteit vaak illegaal wordt afgenomen. Dat verdachte wist dat dit in het onderhavige geval ook zo was, leidt de rechtbank af uit het navolgende. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ze wist dat er met de elektriciteit was gerommeld - zo liep er een warmte-uitstralende elektriciteitskabel door haar slaapkamer - en dat zij ook wist dat het maandelijkse bedrag dat ze voor elektriciteit betaalde niet ook betrekking had op de elektriciteit die voor de kwekerij werd gebruikt. Dit in samenhang bezien met de omstandigheid dat verdachte zelf het initiatief heeft genomen om een hennepkwekerij in haar woning te huisvesten en profijt heeft getrokken van die kwekerij, in die zin dat zij maandelijks een bedrag van € 3.720,-- ontving, is de rechtbank van oordeel dat haar rol zodanig was dat zij als medepleger kan worden aangemerkt. Het verweer van de verdediging dat slechts sprake was van medeplichtigheid wordt dan ook verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. op 12 januari 2015 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van 21 gram hennep en 684 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. in de periode van 6 oktober 2014 tot en met 12 januari 2015 te [woonplaats] tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in/ uit een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
3. op 12 januari 2015 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,11 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 0,41 gram vaneen materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumweg gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het opleggen van een lagere straf bepleit.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een hennepkwekerij in haar woning. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van elektriciteit en aan het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs.
De rechtbank heeft gelet op een Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 15 april 2015, waaruit blijkt zij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten als thans bewezen zijn verklaard.
De rechtbank heeft verder gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Gelet op de omstandigheid dat verdachte alleen is veroordeeld voor het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep en haar blanco strafblad op het gebied van Opiumwetzaken, zal de rechtbank in het voordeel van verdachte van deze oriëntatiepunten afwijken en haar veroordelen tot een werkstraf van 150 uur, conform de eis van de officier van justitie.

9.De benadeelde partij

9.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij Stedin Netbeheer BV vordert ter zake van feit 2 een schadevergoeding van € 4.028,59, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
9.2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen. De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde, niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij bepleit.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen voor een bedrag van € 4.028,59, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 12 januari 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
10 Beslag
Onder verdachte is een geldbedrag van € 3.720,-- in beslag genomen, dat blijkens haar verklaring aan haar toebehoort.
Nu dit geldbedrag geheel uit de baten van het onder 5 bewezen geachte is verkregen, wordt dit geldbedrag verbeurd verklaard.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumweg gegeven verbod;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 150
uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast
van 75 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Stedin Netbeheer B.V. van
€ 4.028,59 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Stedin Netbeheer B.V., € 4.028,59 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 50 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd een geldbedrag van € 3.720,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
1.
zij op of omstreeks 12 januari 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
bedrijfsmatig/beroepsmatig opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de
[adres] ) een grote hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 21 gram hennep en/of ongeveer 684 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 11 lid 3 Opiumwet
art 11 lid 5 Opiumwet
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 11 lid 2 Opiumwet
2.
zij in of omstreeks de periode van 6 oktober 2014 tot en met 12 januari 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of haar mededader(s),
waarbij verdachte en / of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder haar / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 12 januari 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,11 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 0,41 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet.