ECLI:NL:RBMNE:2015:5689

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
661886-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in relatie tot verkrachting

Op 20 januari 2015 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 september 2014 te Amersfoort, waarbij de verdachte de aangeefster zou hebben verkracht of bedreigd. Tijdens de zitting op 6 januari 2015 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. Z. Nahar. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De tenlastelegging is als bijlage aan het vonnis gehecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte het primair ten laste gelegde, de verkrachting, wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte beoordeeld. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar op bed had geduwd en tegen haar wil seks met haar had gehad. De verdachte ontkende dit en stelde dat er geen seksueel contact had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende was om tot een veroordeling te komen, mede omdat er geen ander bewijs was dat de verklaring ondersteunde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de verkrachting, maar achtte de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangeefster had bedreigd met de woorden 'ik ga je hoofd blazen', wat door getuigen werd bevestigd.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van een week op voor de bewezen bedreiging, met een contactverbod van twee jaar met de aangeefster. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de aangeefster. De rechtbank motiveerde de strafoplegging door te verwijzen naar de ernst van de bedreiging en de impact daarvan op de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661886-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 20 januari 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1963]
wonende aan de [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. Z. Nahar, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
-
(primair) op 29 september 2014 te Amersfoort [aangeefster] heeft verkracht dan wel (subsidiair) op voornoemde datum die [aangeefster] heeft bedreigd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit en heeft daartoe gesteld dat op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen niet geoordeeld kan worden dat verdachte zich aan het laste gelegde schuldig heeft gemaakt. Hetgeen aangeefster heeft verklaard wordt ontkend door verdachte en wordt niet ondersteund door ander bewijs. Ook op basis van het aanvullende NFI-rapport van 5 januari 2015 kan, aldus de verdediging, niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit en gesteld dat de twee verklaringen waaruit naar voren komt dat verdachte aangeefster zou hebben bedreigd -de verklaring van aangeefster en de verklaring van getuige [getuige] - niet betrouwbaar zijn omdat zij de gelegenheid hebben gehad om hun verklaringen op elkaar af te stemmen. Bovendien wijken deze verklaringen van elkaar af wat betreft de bewoordingen die verdachte zou hebben gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Verdachte en aangeefster hebben sinds 2010 tot in ieder geval twee weken voor 29 september 2014, mogelijk met een aantal kortdurende onderbrekingen, een relatie met elkaar gehad. Op 29 september 2014 kort na middernacht liep aangeefster samen met een vriend, [getuige] , over de galerij naar haar woning. Op deze galerij zijn zij verdachte tegenkomen, die op aangeefster stond te wachten. Er ontstond een ruzieachtige, dreigende sfeer en aangeefster heeft aan [getuige] gevraagd om de politie te bellen. Tijdens de ontstane ruzie zijn de hengsels van de tas van aangeefster getrokken. [getuige] is vervolgens weggegaan en aangeefster is samen met verdachte haar woning ingegaan.
Over wat er zich in de woning van aangeefster heeft afgespeeld, lopen de verklaringen uiteen. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar op bed heeft geduwd, haar heeft vastgehouden, haar broek heeft uitgedaan en tegen haar wil seks met haar heeft gehad. Verdachte heeft verklaard dat de ruzie tussen hem en aangeefster zich in de woning van aangeefster heeft voortgezet, dat aangeefster huilde en dat hij heeft geprobeerd om haar te kalmeren. Dat hij vervolgens wilde gaan slapen en zich heeft uitgekleed -omdat hij slaapt in onderbroek en T-shirt-, aan aangeefster heeft gevraagd om ook te gaan slapen en haar heeft geholpen met het uittrekken van haar legging. Hij ontkent dat hij op 29 september 2014 seks met aangeefster heeft gehad en heeft verklaard dat hij twee weken voor 29 september 2014 voor de laatste keer seks met aangeefster heeft gehad.
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat -voordat verdachte en aangeefster haar woning ingingen- er sprake was van een ruzieachtige, dreigende sfeer en dat deze ruzie is doorgegaan in de woning van aangeefster.
Dat verdachte aangeefster onder voornoemde omstandigheden zou hebben verkracht in haar woning, zoals primair ten laste is gelegd, is echter uitsluitend gebaseerd op de verklaring van aangeefster. Verdachte heeft zoals hiervoor aangegeven ontkennend verklaard en er waren geen andere personen dan aangeefster en verdachte in de woning aanwezig.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van alleen de verklaring van aangeefster niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte het primair ten last gelegde heeft begaan. De rechtbank wijst er hierbij nog op dat uit het NFI-rapport van 9 december 2014 volgt dat er in de bemonsteringen in en rondom de vagina van aangeefster geen sperma en/of spermavloeistof is aangetroffen. Op basis van het aanvullende NFI rapport van 5 januari 2015 -waarin voornoemde bemonsteringen zijn onderworpen aan een Y‑chromosaal DNA-onderzoek- kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat tussen verdachte en aangeefster op 29 september 2014 sprake is geweest van seksueel contact . De enkele omstandigheid dat blijkens dit onderzoek in deze bemonsteringen een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte (kans van 1 op 10.000-1.000.000), is hiertoe onvoldoende, nu niet is onderzocht wanneer en op welke wijze dit materiaal op voornoemde plek bij aangeefster terecht kan zijn gekomen. Op basis van het huidige dossier kan niet worden uitgesloten dat dit is gebeurd tijdens een eerder (seksueel) contact.
De rechtbank heeft om voorgaande redenen niet de overtuiging dat het primair ten laste gelegde door verdachte is gedaan. Gelet hierop zal zij verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Het bewijs [1] ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat, toen zij op 29 september 2014 te Amersfoort [2] samen met [getuige] naar haar woning liep, verdachte naar haar toekwam en zei dat hij met haar wilde praten. Vervolgens verklaart zij als volgt:
“Ik zei tegen [verdachte] dat ik niet met hem wilde praten. (..) Hij zei: “Wil je niet met me praten?” (..) “anders blaas ik je op”(..) In het Papiamento zei hij “Mi ta blaas Bo”. Ik zei “niet doen, niet doen”. [3]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 29 september 2014 samen met aangeefster naar haar woning liep. Hij verklaart vervolgens als volgt:

Hij bedreigde [aangeefster] [hiermee wordt aangeefster bedoeld, rechtbank]. Ik hoorde dat hij in het Papiaments zei dat hij haar hoofd ging blazen. Hij bedoelde daarmee dat hij haar ging schieten. [aangeefster] was heel bang. (…) [aangeefster] fluisterde tegen mij dat ik de politie moest bellen.” [4]
Bewijsoverweging
Gelet op voornoemde verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster en de getuige met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde betrouwbaar, waarbij ook niet aannemelijk is geworden dat deze verklaringen op elkaar zouden zijn afgestemd. Dat beiden iets andere bewoordingen hebben gebruikt voor hetgeen verdachte heeft gezegd, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu de door aangeefster en getuige [getuige] gebruikte bewoordingen dezelfde (dreigende) strekking hebben en mogelijk door beide personen op iets andere wijze uit het Papiamento zijn vertaald.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 29 september 2014 te Amersfoort [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangeefster] dreigend de woorden toegevoegd: “ik ga je hoofd blazen” (uitgesproken in het Papiamento) of woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
Verdachte is in opdracht van de officier van justitie onderzocht door GZ-psycholoog dr. D.J. Bruck, ter beantwoording van vragen over zijn geestvermogens, de toerekeningsvatbaarheid, gevaar voor recidive en de aan te bevelen straf en/of maatregel. Naar aanleiding van dit onderzoek kon echter geen diagnose worden gesteld en konden voornoemde vragen niet worden beantwoord, omdat verdachte -blijkens het door deze psycholoog op 5 december 2014 uitgebrachte rapport- slechts beperkt te onderzoeken was en niet toestond om informatie bij derden in te winnen. Door de psychoog worden aanwijzingen gezien voor cognitieve problemen bij verdachte, die echter evenmin nader konden worden geobjectiveerd en beoordeeld.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, voor het door hem bewezen geachte, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van voorarrest, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met reclasseringstoezicht zoals door de reclassering is geadviseerd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft -mocht verdachte niet worden vrijgesproken- bepleit om te volstaan met een straf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijk strafdeel. De verdediging heeft verzocht om verdachte niet terug te sturen naar de gevangenis en daarbij gewezen op het belang van verdachte om zijn woning en werk te kunnen behouden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [aangeefster] , zijn toenmalige vriendin, toen zij niet met hem wilde praten. Verdachte is hier kennelijk kwaad om geworden en heeft aangeefster bedreigd. Deze bedreiging was dusdanig dat aangeefster de vriend die bij haar was heeft gevraagd de politie te bellen. Dat dit handelen van verdachte bij aangeefster gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht, blijkt ook uit de toelichting op de door haar als benadeelde partij ingediende vordering tot immateriële schadevergoeding. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat, nu zij het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen acht, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal voor het door haar bewezen geachte subsidiair ten laste gelegde een gevangenisstraf van een week opleggen, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast acht de rechtbank het, gelet op de dreigende houding van verdachte jegens aangeefster en de uit het dossier naar voren komende turbulente relationele context, aangewezen om aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Deze maatregel behelst een contactverbod voor de duur van twee jaar met aangeefster [aangeefster] . Met dit verbod beoogt de rechtbank dat aangeefster rust in haar leven krijgt en de kans op recidive door verdachte wordt verminderd. Voor iedere keer dat verdachte dit verbod overtreedt, zal een vervangende hechtenis van 3 dagen worden opgelegd. De rechtbank kiest er ambtshalve in de onderhavige zaak niet voor dit verbod op te leggen in de vorm van een bijzondere voorwaarde, zoals door de reclassering is geadviseerd aangezien de rechtbank het noodzakelijk acht dat de voorwaarde dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Mede gelet op de complexe relationele context, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens aangeefster.

9.Het beslag

9.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij

10.1
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster] en de standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De benadeelde partij [aangeefster] heeft voor wat betreft het primair ten laste gelegde een immateriële schadevergoeding van € 1.000,-- gevorderd en ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde een materiële schadevergoeding van € 50,-- voor het vernielen van haar tas en een immateriële schadevergoeding van € 250,--, alle bedragen te verhogen met de wettelijke rente.
De officier van justitie is van mening dat deze vordering geheel kan worden toegewezen. De verdediging is primair van mening dat deze vordering geheel dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding dient te worden afgewezen, nu deze in te ver verwijderd verband staat van het ten laste gelegde. De gevorderde immateriële schadevergoeding dient bij een bewezenverklaring, aldus de verdediging, gematigd te worden toegewezen.
10.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat, zoals hiervoor is overwogen, verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De gevorderde immateriële schadevergoeding ter hoogte van
€ 1.000,--, die op het primair ten laste gelegde betrekking heeft, zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 250,-- betreffende het subsidiair ten laste gelegd, is de rechtbank van oordeel dat -gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen- deze vordering geheel kan worden toegewezen. De rechtbank acht deze schade een rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde bedreiging en acht verdachte aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde van € 50,-- -betrekking hebbend op schade aan een tas- in te ver verwijderd verband staan van de ten laste gelegde bedreiging. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de toegekende immateriële schadevergoeding zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen en de wettelijke rente toewijzen vanaf 29 september 2014.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c, 36f, 38v en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op
Subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte ter zake van het bewezenverklaarde
tot een gevangenisstraf voor de duur van een week;
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering wordt gebracht;
Maatregel ex artikel 38v Sr
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , woonachtig aan de [adres] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor iedere keer dat door veroordeelde niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenisbedraagt drie dagen voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 1 maand (30 dagen).
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens [aangeefster] , beveelt de rechtbank dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster]van € 250,-- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster], € 250 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsver-plichting niet opheft;
Het beslag
- gelast de teruggave aan [aangeefster] van de volgende goederen:
- twee kussenslopen;
- een handdoek;
- een laken;
- een dekbedovertrek
- gelast de teruggave aan verdachte van een onderbroek.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 januari 2015.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Primair
Hij op of omstreeks 29 september 2014 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld
en/of een andere feitelijkheid, [aangeefster] heeft gedwongen tot het
ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit
het seksueel binnendringen van het lichaam
immers heeft hij, verdachte, zijn penis en/of zijn vinger(s) (met kracht) in
de vagina van die [aangeefster] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of
(vervolgens) (heen en weer) bewogen
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte, die
[aangeefster] de woorden 'Ik schiet je overhoop' (uitgesproken in het papiamento) en/of
'anders blaas ik je op', althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
heeft toegevoegd en/of
- bij haar arm vast heeft gepakt/gegrepen en/of haar (vervolgens) op bed heeft
gelegd en/of
- op haar buik op bed heeft gelegd met haar handen op haar rug en/of
(vervolgens) heeft geduwd en/of dat hij, verdachte (vervolgens) op haar rug is
gaan liggen en/of (ondertussen) aan/bij beide handen heeft vastgehouden;
art 242 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2014 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, [aangeefster] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte opzettelijk voornoemde [aangeefster] dreigend de woorden toegevoegd :"ik
ga je hoofd blazen en/of ik schiet je overhoop en/of anders blaas ik je op
(uitgesproken in het papiamento)", althans woorden van gelijke dreigende aard
of strekking;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit de paginanummers van het processen-verbaal van politie Regio Utrecht, met dossiernummers PL0900-2014273711-7, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 104.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 38
3.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 40.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 78