ECLI:NL:RBMNE:2015:5641

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
16-659878-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van financieel voordeel uit hennepteelt

Op 15 juli 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak onder parketnummer 16/659878-14. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend van € 64.248,75, gebaseerd op de veroordeling van de veroordeelde voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de zitting werd de veroordeelde, geboren in Spanje, en haar raadsman, mr. B.J. Tieman, gehoord. De verdediging betoogde dat er geen bewijs was dat de veroordeelde betrokken was bij de hennepteelt en dat de ontnemingsvordering daarom afgewezen diende te worden.

De rechtbank beoordeelde de ontnemingsvordering aan de hand van het eerder bewezen verklaarde strafbare feit, namelijk het aanwezig hebben van 153 hennepplanten. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de veroordeelde op de hoogte was van de hennepplanten in haar woning, er geen bewijs was dat zij een aandeel had in de hennepteelt of dat zij financieel voordeel had genoten van de hennepteelt of soortgelijke strafbare feiten. Daarom werd de ontnemingsvordering afgewezen.

De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. O.P. van Tricht als voorzitter, en mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en N.E.M. Kranenbroek als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M.C. van Reenen. De uitspraak werd gedaan op de openbare terechtzitting van 15 juli 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Afdeling Strafrecht
Parketnummer: 16/659878-14 (ontneming)
Vonnis van de rechtbank d.d. 15 juli 2015
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [veroordeelde] (Spanje) op [1982],
wonende te [adres], [adres],
hierna aan te duiden als: veroordeelde.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/659879-14, waaruit blijkt dat veroordeelde op 15 juli 2015 door de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900 2014002626 (pagina 1 tot en met 137);
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens zijn veroordeelde en haar raadsman, mr. B.J. Tieman, gehoord.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de ontnemingsvordering van € 64.248,75. De officier van justitie heeft deze vordering gebaseerd op zijn vordering in de strafzaak, waar hij heeft gevorderd dat het -kort gezegd- medeplegen van hennepteelt bewezen kan worden verklaard.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, omdat niet blijkt dat veroordeelde iets te maken heeft gehad met de hennepteelt.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ontnemingsvordering uit van het in het vonnis bewezen verklaarde strafbare feit, te weten -kort gezegd- het aanwezig hebben van 153 hennepplanten. Hieruit volgt dat veroordeelde bekend was met de aanwezigheid van de hennepplanten in de woning. Uit het dossier blijkt echter niet dat zij een aandeel heeft gehad in de hennepteelt in of vóór de bewezenverklaarde periode. Eveneens kan uit het dossier niet worden afgeleid, dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde feit of uit soortgelijke strafbare feiten voordeel heeft getrokken. Gelet hierop zal de rechtbank de ontnemingsvordering afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst afde vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en N.E.M. Kranenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2015.