ECLI:NL:RBMNE:2015:5630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
16-652413-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitkeringsfraude door opzettelijk nalaten van benodigde gegevens aan het UWV

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van uitkeringsfraude. De verdachte, geboren in Iran, heeft in de periode van 22 november 2006 tot en met 31 maart 2014 opzettelijk nagelaten om tijdig de benodigde gegevens aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te verstrekken. Dit gebeurde terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eigenaar was van een eenmanszaak en werkzaamheden verrichtte in een horecabedrijf, maar dit niet heeft gemeld aan het UWV. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan de uitvoering is opgeschort, en een taakstraf van 150 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte en de omstandigheden waaronder de fraude heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en de rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk is, gezien de situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/652413-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 17 juni 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [1962] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. van den Berg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 22 november 2006 tot en met 31 maart 2014 uitkeringsfraude heeft gepleegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte niet opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens aan het UWV te verstrekken. Verdachte heeft destijds samen met een vriendin de aanvraagformulieren ingevuld. Vervolgens heeft hij jaarlijks aangifte gedaan bij de belastingdienst en heeft hij volledige openheid van zaken gegeven van zijn inkomsten en uitgaven. Verdachte ging ervan uit dat deze gegevens daarmee ook bekend waren bij het UWV. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens het eerste gesprek met het UWV heeft verteld dat het café [naam] op zijn naam stond.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Het bewijs
De rechtbank acht op grond van de volgende bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Uit een aanvraagformulier WIA-uitkering [2] , op naam van [verdachte] , wonende te [woonplaats] , blijkt dat dit is ondertekend op 25 juli 2006. [3] Bij de vragen “Werkt u op dit moment?” en “Heeft u nog andere functies die u betaald of onbetaald verricht?” is “Nee” ingevuld. [4]
Op 8 november 2006 is door het UWV naar verdachte een brief gestuurd waarin staat vermeld dat hij per 22 november 2006 ingedeeld wordt naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100% en in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WIA. [5]
Op 9 november 2006 is naar verdachte een brief verzonden waarin onder meer het volgende staat vermeld: “U kunt op dit moment niet werken, maar u heeft wel een kans op herstel. (…) Mocht u in de toekomst toch kansen zien om te werken, dan heeft u uiteraard geen toestemming van UWV nodig. Laat het ons wel meteen weten.” [6]
In de periode van 22 november 2006 tot en met 31 maart 2014 heeft verdachte een uitkering op grond van de WIA ontvangen. [7]
Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 27 november 2013 blijkt dat verdachte sinds 31 december 2003 eigenaar is van de eenmanszaak [naam] , aan de [adres] in [vestigingsplaats 1] . [8]
Verdachte heeft verklaard dat zijn broer de vereiste papieren voor het café niet had en dat het café daarom op verdachtes naam is gezet. Verdachte verrichtte werkzaamheden in het café sinds 2004. De broer van verdachte nam het personeel aan, maar verdachte deed dat zelf ook. [9] Verdachte verklaart dat hij het aanvraagformulier WIA heeft ondertekend. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een klein deel van de winst van het café kreeg. [11]
Bewijsoverweging
Dat verdachte tijdens het eerste gesprek met het UWV naar voren heeft gebracht dat er een onderneming op zijn naam stond, is niet aannemelijk geworden. Bovendien is door verdachte geen melding gemaakt van zijn werkzaamheden en inkomsten. Op het aanvraagformulier zijn deze vragen ontkennend beantwoord. Ook in een later stadium heeft verdachte dit niet aan het UWV doorgegeven. Gelet hierop heeft verdachte niet aan zijn informatieplicht voldaan en kan bewezen worden verklaard dat hij heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl hij redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens voor het UWV van belang waren. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat het UWV en de belastingdienst één organisatie was. De rechtbank wijst erop dat op verdachte de verplichting rust informatie met betrekking tot zijn uitkering aan het UWV te verstrekken en niet aan de belastingdienst. Dit is ook aan verdachte meegedeeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 22 november 2006 tot en met 31 maart 2014 te [woonplaats] , in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 27
van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of
tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte (telkens) niet (tijdig) aan het UWV
doorgegeven of kenbaar gemaakt dat
- hij, verdachte, in het register van de Kamer van Koophandel als eigenaar (datum in functie 31-12-2003) van de eenmanszaak [naam] gelegen aan de [adres] , [postcode] te [vestigingsplaats 1] stond geregistreerd en
- hij, verdachte, werkzaamheden verrichtte en/of had verricht voor/in een horecabedrijf genaamd [naam] te [vestigingsplaats 1] en
- hij, verdachte, aldus uit dien hoofde inkomsten had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij redelijkerwijze moest vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijk omstandigheden van verdachte. Omdat verdachte volledig arbeidsongeschikt is, zal een werkstraf niet door hem kunnen worden uitgevoerd. Een gevangenisstraf zal de psychische problemen die verdachte heeft, erger maken. Ook een geldboete is niet haalbaar, nu de maximale afloscapaciteit € 100,- per maand is. Dit bedrag wordt door verdachte al betaald voor de aflossing van het benadelingsbedrag.
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een zeer lange periode schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude, door opzettelijk geen melding te maken van inkomsten en werkzaamheden die hij verrichtte binnen een onderneming die op zijn naam stond. Daarmee heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Misbruik van sociale voorzieningen doet afbreuk aan de solidariteit en ondermijnt het sociale stelsel.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op een Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder heeft de rechtbank gelet op een reclasseringsadvies van 29 mei 2015. In dit advies staat vermeld dat een gevangenisstraf de psychische problematiek van verdachte kan verergeren. De reclassering acht betrokkene niet of nauwelijks in staat een werkstraf uit te voeren. Ook een geldboete kan door hem niet worden betaald. De reclassering adviseert daarom aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen.
Gelet op de aanzienlijke periode van de fraude en de hoogte van het benadelingsbedrag, is het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel geboden. Uit het reclasseringsrapport blijkt echter dat verdachte veel psychische problemen heeft en het opleggen van een gevangenisstraf deze problematiek kan verergeren. Er is geen onderzoek gedaan naar de detentiegeschiktheid van verdachte. Om die reden acht de rechtbank het niet wenselijk aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank zal aan verdachte wel een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 3 maanden. Als verdachte binnen de proeftijd een strafbaar feit pleegt en de officier van justitie het voornemen heeft om tenuitvoerlegging van de straf te vorderen, zal zo nodig onderzocht kunnen of verdachte detentiegeschikt is. In het geval verdachte detentieongeschikt is, staat de mogelijkheid open om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden. Anders dan de reclassering, ziet de rechtbank wel de mogelijkheid dat verdachte een taakstraf uitvoert. Dat verdachte arbeidsongeschikt is verklaard, betekent niet dat hij geen enkele werkzaamheden kan uitvoeren. Uit het dossier -en ook uit de verklaring van verdachte zelf- blijkt bovendien dat hij de afgelopen jaren diverse werkzaamheden heeft verricht in het café [naam] . Bij het bepalen van de omvang van de taakstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte kampt met gezondheidsproblemen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij redelijkerwijze moest vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
150 (honderdvijftig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juni 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt tenlastegelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 22 november 2006 tot en met 31 maart 2014
te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of
krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 27
van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), opzettelijk heeft
nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), zulks terwijl dit feit kon
strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist,
althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor
de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of
tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of
tegemoetkoming, immers heeft verdachte (telkens) niet (tijdig) aan het UWV
doorgegeven of kenbaar gemaakt dat
- hij, verdachte, in het register van de Kamer van Koophandel als eigenaar
(datum in functie 31-12-2003) van de eenmanszaak [naam] gelegen aan de
[adres] , [postcode] te [vestigingsplaats 1] stond geregistreerd en/of
- hij, verdachte, werkzaamheden verrichtte en/of had verricht voor/in een
horecabedrijf/gelegenheid genaamd [naam] gelegen aan de
[adres] te [vestigingsplaats 1] en/of [naam] gelegen
aan [adres] , [postcode] te [vestigingsplaats 1] , althans voor/in een of meerdere
horecagelegenhe(i)d(en) te [vestigingsplaats 1] en/of
- hij, verdachte, (aldus uit dien hoofde) inkomsten had en/of te goed had;
art 227b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 1598362 en het aanvullende proces-verbaal werknemersfraude, d.d. 12 september 2014, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 100). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, te weten een Aanvraag WIA-uitkering, p. 18.
3.Een geschrift, te weten een Aanvraag WIA-uitkering, p. 22.
4.Een geschrift, te weten een Aanvraag WIA-uitkering, p. 21.
5.Een geschrift, te weten een brief van het UWV, d.d. 8-11-2006, p. 23.
6.Een geschrift, te weten een brief van het UWV, d.d. 9-11-2006, p. 25.
7.Het proces-verbaal van relaas, d.d. 6 mei 2014, p. 8 en 9.
8.Een geschrift, te weten een “Online inzage uittreksel”, d.d. 27-11-2013, p. 34.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 5 mei 2014, p. 75.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 5 mei 2014, p. 76.
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juni 2015.