ECLI:NL:RBMNE:2015:5628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
16-660113-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennepkwekerij met vrijspraak voor diefstal van elektriciteit

Op 28 april 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennepplanten en het stelen van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 april 2014 in zijn woning 302 hennepplanten heeft geteeld, wat hem werd aangerekend als medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte had zijn woning ter beschikking gesteld aan anderen voor de hennepteelt en verzorgde de planten door ze water te geven. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, waardoor de verdachte niet als medeplichtige, maar als medepleger werd aangemerkt.

Wat betreft de beschuldiging van diefstal van elektriciteit, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte daadwerkelijk elektriciteit had gestolen, omdat onduidelijk was of het telwerk van de elektriciteitsmeter was teruggedraaid en of de verdachte op het moment van afname van de elektriciteit het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had. De rechtbank concludeerde dat het enkele terugdraaien van de teller niet als diefstal kon worden gekwalificeerd.

De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 120 uren. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het bewezen geachte feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, waarbij de rechtbank rekening hield met het feit dat de verdachte een blanco strafblad had.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/660113-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 28 april 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1968] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn advocaat, mr. F. Tosun, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
primair: samen met een ander of anderen 302 hennepplanten heeft geteeld;
subsidiair: medeplichtig is geweest aan het telen van 302 hennepplanten door zijn woning voor deze hennepteelt ter beschikking te stellen;
Feit 2: samen met een ander of anderen een hoeveelheid elektriciteit heeft gestolen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte zonder hulp van derden de hennepkwekerij heeft opgezet, zodat geen sprake is van medeplegen. De verklaring van verdachte dat hij maar € 2.000,- per oogst kreeg acht de officier van justitie niet geloofwaardig, gelet op de grote overlast die verdachte in zijn woning van de kwekerij ondervond. Daarnaast wordt de verklaring van verdachte weersproken door de MMA-meldingen die zijn gedaan. Uit deze meldingen blijkt dat verdachte ’s nachts wel eens rommelde met dozen en dat er hennepafval werd aangetroffen tussen zijn woning en zijn auto.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft slechts zijn woning ter beschikking gesteld. Niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen en een significante bijdrage van verdachte aan de hennepteelt.
De raadsvrouw heeft zich wat betreft feit 1 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Van feit 2 dient verdachte, volgens de raadsvrouw, te worden vrijgesproken, omdat uit het dossier niet blijkt dat er daadwerkelijk elektriciteit is gestolen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 2
Volgens de aangifte van Liander is het zegeldraad van de ijkzegels van de elektriciteitsmeter verbroken. Daardoor is het mogelijk het telwerk van de elektriciteitsmeter terug te draaien, waardoor eerder afgenomen elektriciteit niet meer door de meter is geregistreerd. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt echter niet of, door wie en wanneer het telwerk is teruggedraaid. Reeds daarom kan het ten laste gelegde niet bewezen worden.
Daarnaast levert het enkele terugdraaien van de teller geen diefstal op. Het ‘wegnemen’ in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht bestaat in dit geval uit het afnemen/verbruiken van elektrische stroom. Van wederrechtelijk toe-eigenen is sprake wanneer de dader elektriciteit afneemt zonder voor die elektriciteit te (willen) betalen aan de leverancier. Dat oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening moet bestaan op het moment van het wegnemen.
De elektriciteit die na het terugdraaien van de meter wordt afgenomen, wordt door de elektriciteitsmeter geregistreerd, zodat voor deze afgenomen elektriciteit geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bewezen kan worden.
Elektriciteit die vóór het terugdraaien van de teller is afgenomen, wordt door het terugdraaien van de teller verhuld. Niet kan worden bewezen dat op het moment dat deze elektriciteit werd afgenomen het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening al aanwezig was.
Het bewijs voor feit 1 primair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Op 17 april 2014 is door de politie binnengetreden in de woning aan de [adres] te [woonplaats] . [2] Deze woning werd per 1 augustus 1993 verhuurd aan verdachte. Op de eerste verdieping van de woning werd een slaapkamer aangetroffen die geheel was ingericht voor de kweek van hennepplanten. In totaal stonden er 302 hennepplanten. In een andere slaapkamer werd onder andere een droogrek met hennepresten aangetroffen. [3] Van een hennepplant is een representatieve bemonstering veilig gesteld. Ook is een monster genomen van een aangetroffen droogrek. De test van deze monsters gaf een positieve reactie, indicatief voor hennep of THC, de werkzame stof van hennep. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn woning aan twee mannen ter beschikking heeft gesteld voor het opzetten van een hennepkwekerij. Verdachte deed dit omdat hij financiële problemen had. Per oogst kreeg verdachte een geldbedrag van deze mannen. Verdachte gaf de planten zelf water. Dat deed hij om de drie dagen. [5]
Bewijsoverweging feit 1 primair
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte de hennepkwekerij zelf heeft opgezet en dat zijn verklaring over zijn mededaders niet geloofwaardig is.
De rechtbank volgt dit standpunt van de officier van justitie niet. Uit de verklaring van verdachte bij de politie en ter zitting blijkt dat hij, ook in de periode waarin hij een hennepkwekerij had, diverse schulden en de financiële lasten van een koopwoning had. Deze omstandigheden zijn door de officier van justitie niet ter discussie gesteld. Gelet op deze financiële positie van verdachte acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat verdachte in staat was zelf de goederen aan te schaffen die nodig waren voor het opzetten van een hennepkwekerij. De rechtbank gaat er om die reden van uit dat verdachte deze hennepkwekerij samen met anderen heeft opgezet.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn woning ter beschikking heeft gesteld en hiervoor van twee mannen een vergoeding ontving. Daarnaast verzorgde verdachte de planten door ze eens per drie dagen water te geven. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet hierop sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. Ook heeft verdachte door de hiervoor genoemde handelingen -waarmee hij vrijwel continu bij de uitvoering van het misdrijf betrokken was- een wezenlijk bijdrage geleverd aan de hennepteelt. De uitvoeringshandelingen van verdachte kunnen daarom worden gekwalificeerd als medeplegen. Het standpunt van de raadsvrouw dat sprake is van medeplichtigheid wordt door de rechtbank niet gevolgd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Primair
omstreeks 17 april 2014 in de gemeente [woonplaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt (in een pand aan
de [adres] ) een hoeveelheid van 302 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de door de officier van justitie geëiste werkstraf te matigen tot een werkstraf van 80 uren. Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf is weinig zinvol, gelet op het feit dat verdachte een vrijwel blanco strafblad heeft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten. Hennepteelt is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Verder levert een hennepkwekerij, waarbij grote hoeveelheden stroom worden afgenomen en de elektriciteit niet deskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft hier onvoldoende bij stilgestaan en heeft zich laten leiden door het financiële voordeel dat dit hem zou opleveren.
Uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 24 maart 2015 volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Hoewel de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, ziet zij geen reden af te wijken van de strafrichtlijnen voor hennepteelt, zoals die zijn opgenomen in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Gelet op deze oriëntatiepunten, waarin de diefstal van elektriciteit niet is meegenomen, zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een werkstraf voor de duur van 120 uren worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid,
van 120 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 april 2015.
Mr. Van Ommeren is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
(de wijziging tenlastelegging op de zitting van 14 april 2015 staat vet en cursief gedrukt)
Aan [verdachte] wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 17 april 2014 in de gemeente [woonplaats] , althans in het
arrondissement Midden-Nederland tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan
de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 302 hennepplanten
en/of delen daarvan ongeveer, althans een groot aantal hennepplanten en/of
delen daarvan,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven persoon/personen op of omstreeks
17 april 2014 in de gemeente [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben
gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer 302 hennepplanten en/of delen daarvan, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of
omstreeks 17 april 2014 in de gemeente [woonplaats] , in elk geval in
Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is
geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor
de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen), gelegen in de periode van 01 augustus
2012 tot 17 april 2014 in de gemeente [woonplaats] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 2014026449, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 144). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij [adres] te [woonplaats] , d.d. 7 mei 2014, p. 13.
3.Het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij [adres] te [woonplaats] , d.d. 7 mei 2014, p. 14.
4.Het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij [adres] te [woonplaats] , d.d. 7 mei 2014, p. 14.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 april 2015.