Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing
€ 2.225,00;
€ 2.225,00ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2015 uitspraak gedaan tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in softdrugs. De veroordeelde, geboren in Israël in 1995, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie heeft een ontnemingsvordering ingediend, waarbij een bedrag van € 2.225,- werd geëist, gebaseerd op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de drugshandel. Tijdens de zitting op 1 april 2015 heeft de officier van justitie de vordering aangepast, waarbij het bedrag werd vastgesteld op basis van de gemiddelde omzet en kosten van de drugshandel van de veroordeelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een periode van drie maanden gemiddeld vijf transacties per dag heeft uitgevoerd, met een gemiddelde omzet van € 10,- per transactie. De totale omzet werd berekend op € 4.500,-, terwijl de kosten, inclusief inkoop van hennep en zakjes, op € 2.275,- werden geschat. Dit leidde tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 2.225,- bedroeg. De rechtbank heeft vervolgens de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de staat te betalen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken. De beslissing is genomen in het kader van de strafrechtelijke procedure en de ontnemingswetgeving, waarbij de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig heeft gewogen.