ECLI:NL:RBMNE:2015:5582

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
C/16/394079 / JE RK 15-1093
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.W.G. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervallen verklaring van schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter uitspraak gedaan op het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te laten vervallen. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat de omgangsregeling die in de schriftelijke aanwijzing was vastgelegd inmiddels was verlopen, maar feitelijk nog steeds doorging. De kinderrechter heeft het belang van de minderjarige vooropgesteld en besloten dat er een onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) om te bepalen of de omgang met de moeder kan worden uitgebreid en of een thuisplaatsing van de minderjarige mogelijk is. De kinderrechter heeft tevens bepaald dat de GI het onderzoek moet aanvragen en dat de Staat het onderzoek zal voorfinancieren totdat de gemeente het geld heeft goedgekeurd. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er op dit moment onvoldoende informatie is om de omgang uit te breiden en dat het onderzoek van het NIFP moet worden afgewacht voordat er verdere beslissingen kunnen worden genomen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
zaakgegevens: C/16/394079 / JE RK 15-1093
datum uitspraak: 21 juli 2015

beschikking vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[verzoekster] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] .
betreffende
[minderjarige], geboren op [2012] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
William Schrikker Jeugdbescherming,hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam-Zuidoost,

R.V.D.K. MIDDEN NEDERLAND, locatie Utrecht, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Utrecht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de advocaat van de moeder van 5 juni 2015, ingekomen bij de griffie op 5 juni 2015.
Op 2 juli 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- mr.drs. M. Erkens, de advocaat van de moeder,
- de heer [A] , namens de Raad,
- mevrouw [B] en de heer [C] , namens de GI,
De heer [D] van Plushome heeft als toehoorder de zitting bijgewoond.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 8 april 2015 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 5 april 2016.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 8 april 2015 tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 5 oktober 2015.
De GI heeft op 22 mei 2015 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is kort gezegd het volgende opgenomen:
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en de Jeugdreclassering stelt een omgangsregeling vast van een wekelijks begeleid contact tussen de moeder en [minderjarige] . Daaraan is een aantal voorwaarden en regels verbonden.
De GI heeft de beslissing als volgt gemotiveerd. Op 15 april 2015 kwam de gezinsvoogd onaangekondigd op bezoek bij de moeder. Zij had op dat moment onbegeleide omgang met [minderjarige] . De begeleiding van Plushome bleek niet aanwezig te zijn, terwijl dat wel hoort.

Het verzoek en het verweer

De moeder heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren. Duidelijk is dat de schriftelijke aanwijzing ten tijde van de zitting is verlopen, maar dat in werkelijkheid de omgang doorgaat zoals die was vastgesteld in de schriftelijke aanwijzing. De moeder verzoekt de kinderrechter, mede met een beroep op de AWB, de omgang uit te breiden. De moeder stelt in het verzoekschrift dat een beperking van de omgang tot eens in de week zonder duidelijke doelen met duidelijke blokkades wat betreft uitbreiding geen uitvoering is van de ondertoezichtstelling in het belang van [minderjarige] of een beperking die noodzakelijk is voor de uithuisplaatsing. In het plan van aanpak stonden verschillende werkdoelen genoemd. De moeder stelt zich overal aan te houden en doet alles wat ze zou moeten doen. Zo loopt de moeder bij een psycholoog, werkt de moeder aan haar opvoedvaardigheden, heeft ze een zinvolle dagbesteding en houdt ze zich aan de afspraken.
De moeder geeft ter zitting aan dat de omgang tevens goed verloopt en vraagt zich dan ook af waarom een uitbreiding van de omgang niet mogelijk is. Hoe goed de moeder het ook doet, het lijkt wel of de GI een thuisplaatsing wil tegenhouden.
De GI heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De GI is op dit moment van mening dat terugplaatsing niet in het belang van [minderjarige] is ook al wil moeder dat heel graag. De GI heeft de laatste beschikking van de kinderrechter opgevat als een opdracht om toch te onderzoeken of [minderjarige] eventueel zou kunnen worden teruggeplaatst. De GI benadrukt dat zij slechts in het belang van [minderjarige] handelt en op dit moment dan ook niet bezig is met de wensen van de moeder. Er is sprake van hechtingsontwikkelingen aan de kant van [minderjarige] en er is geen nieuwe stand van zaken omtrent de beperkingen die de moeder heeft. De GI stelt dat het niet verantwoord is om de omgang uit te breiden, althans niet zonder iemand die mee kan kijken. De GI heeft de moeder gevraagd om een persoon in het netwerk te vinden waar ze samen met [minderjarige] kan logeren. Het wordt dan duidelijk hoe de moeder hiermee omgaat en daarna kan worden gekeken naar andere opvoedtaken. Uiteindelijk is dit niet van de grond gekomen en is het voor de GI reden geweest om te kijken of er een neutraal onderzoek kan komen dat duidelijkheid zal verschaffen of het in het belang van [minderjarige] is om nog voor een thuisplaatsing te gaan.

De beoordeling

Vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing
De moeder heeft geen belang meer bij haar verzoek om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren, omdat de omgangsregeling met de bijbehorende data zoals is vastgesteld in de schriftelijke aanwijzing ten tijde van de zitting reeds is verlopen. Aangezien de omgangsregeling feitelijk wel doorloopt, zal de kinderrechter wel ingaan op de omgangsregeling. Ten eerste zal de kinderrechter in dat licht bepalen wie het onderzoek kan verrichten om te bepalen of het in het belang is van [minderjarige] om nog toe te werken naar een thuisplaatsing. De kinderrechter zal ten aanzien van het onderzoek tevens een beslissing nemen over de financiering hiervan. Tenslotte zal de kinderrechter oordelen of de omgangsregeling uitgebreid kan worden.
Onderzoek naar de mogelijkheid tot thuisplaatsing
Na een korte schorsing van de zitting zijn de partijen het eens geworden over het feit wie het onderzoek zal gaan uitvoeren. Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) is door de partijen naar voren gebracht als uitvoerder van het onderzoek, waarbij de psycholoog van de moeder zal optreden als informant. Opgemerkt dient te worden dat het onderzoek meer zal gaan behelzen dan een korte observatie van de moeder met [minderjarige] . In onderling overleg tussen de partijen zullen de onderzoeksvragen worden opgesteld. De kinderrechter wil graag een advies van het NIFP ontvangen over de vraag of
(1) het in het belang is van [minderjarige] dat de omgang met moeder begeleid dan wel onbegeleid wordt uitgebreid en zo nee waarom niet, zo ja op welke manier die uitbreiding het beste kan worden uitgebreid en (2) het in belang van [minderjarige] is dat de uithuisplaatsing wordt opgeheven en zij terugkeert naar moeder, en zo nee waarom niet, en zo ja op welke wijze dit het beste kan gebeuren en op welke termijn.
Financiering van het onderzoek
Ingevolge artikel 1.2 lid 3 juncto artikel 2.4 lid 2 aanhef en sub b van de Jeugdwet dient de gemeente de jeugdhulp in te zetten die de GI nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel en dient zij derhalve ook bovengenoemd onderzoek te financieren. De GI gaf echter ter zitting aan dat de betrokken gemeente een achterstand heeft en niet snel een beslissing zal nemen. Omdat dit niet in het belang van [minderjarige] is, zal de kinderrechter bepalen dat de GI het onderzoek door het NIFP wel aanvraagt en in gang laat zetten, daartoe de gelden aanvraagt bij de gemeente maar dat de Staat het onderzoek zal voorfinancieren totdat de gemeente het geld heeft toegekend. Indien de gemeente dit heeft gedaan, zal de GI het voorgeschoten bedrag aan de Staat terugbetalen.
Omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige]
De kinderrechter ziet op dit moment geen mogelijkheid om de omgang uit te breiden. Moeder is ongeduldig en meent dat het goed met haar en met de omgang tussen haar en [minderjarige] gaat. Er heerst echter nog teveel onduidelijkheid over de situatie bij de moeder thuis nu er nog geen informatie van de psycholoog van moeder is en er geen neutraal onderzoek is gedaan zoals boven beschreven. De kinderrechter ziet geen gewijzigde omstandigheden die maken dat er zonder risico een uitbreiding van de omgang kan worden bepaald. De kinderrechter is daarom in het belang van [minderjarige] van oordeel dat het onderzoek van het NIFP dient te worden afgewacht voordat er een beslissing kan worden genomen omtrent de uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [minderjarige] .

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart dat de moeder geen belang meer heeft bij haar verzoek en verklaart de moeder derhalve niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het geheel vervallen te verklaren van de schriftelijke aanwijzing,
bepaalt dat het onafhankelijke onderzoek zal worden uitgevoerd door het NIFP, dat uiterlijk 1 december advies uitbrengt zoals boven beschreven,
bepaalt dat het onderzoek uit opdracht van de kinderrechter zal worden gefinancierd door de betreffende gemeente, maar zo nodig zal worden voorgefinancierd uit de Staatskas,
bepaalt dat de omgangsregeling in afwachting van het onderzoek niet door hem wordt uitgebreid.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.G. de Beer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H. Bosma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2015.