ECLI:NL:RBMNE:2015:5541

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
24 juli 2015
Zaaknummer
16-661204-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van zware mishandeling met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd in een forensisch behandelcentrum, werd beschuldigd van het samen met een ander plegen van geweld tegen een slachtoffer op 22 februari 2015 in Doorn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer zwaar hebben mishandeld, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder een gebroken oogkas en neus, en een hersenschudding. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit onderdeel van de aanklacht, omdat niet bewezen kon worden dat het geweld met het oogmerk van diefstal was gepleegd.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen in overweging genomen, evenals het DNA-onderzoek dat een sterke link tussen de verdachte en het misdrijf aantoonde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling in vereniging, en heeft de toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd op basis van de psychologische rapporten die wezen op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die als gevolg van de mishandeling schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van een bedrag van € 4.794,60, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661204-15 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 juli 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
thans gedetineerd in Amsterbaken , forensisch behandelcentrum te Amsterdam .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J. Bredius, advocaat te Zeist.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 22 februari 2015 te Doorn samen met een ander zich gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, welk geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
subsidiair: op 22 februari 2015 te Doorn samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en/of diefstal.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte of de medeverdachte het geweld heeft toegepast met het oogmerk om een diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem hiervan dan ook vrijspreken.
Bewijsmiddelen voor het subsidiair ten laste gelegde
Op 23 februari 2015 heeft [slachtoffer] aangifte [1] gedaan van diefstal met geweld in zijn woning in Doorn tussen 22 februari 2015 te 00:00 uur en 22 februari 2015 te 01:00 uur.
Aangever heeft verklaard dat er op 21 februari 2015 omstreeks 24:00 uur werd aangebeld en dat hij twee jongens voor de deur zag staan, te weten [verdachte] en een blanke jongen. Na ongeveer drie kwartier gingen de jongens weer weg. Bij de deur aangekomen, zag aangever dat [verdachte] donkere handschoenen aan had en dat [verdachte] toen zonder enige aanleiding aangever een vuistslag in zijn gezicht gaf. Aangever voelde pijn in zijn gezicht en is teruggehold naar zijn woonkamer. De jongens zijn achter aangever aangekomen en in de woonkamer gaven de jongens meerdere klappen op het gezicht en het bovenlichaam van aangever. Aangever is op de grond gevallen en toen hebben beide jongens aangever geschopt. Aangever voelde overal pijn. Op enig moment is aangever buiten bewustzijn geraakt.
Na enige tijd kwam aangever weer een beetje bij bewustzijn. Hij voelde overal pijn in zijn lichaam. Aangever heeft voorts verklaard dat hij [verdachte] kent via [A] , dat [verdachte] de vriend is van [A] , dat [verdachte] een Marokkaanse jongen is van ongeveer 20 jaar oud en dat [verdachte] woont op de [straatnaam] te [woonplaats] .
[verdachte] was, aldus aangever, gekleed in een zwarte trainingsbroek en een donkere jas, mogelijk donkergroen, met een capuchon.
Ten gevolge van het gebruikte geweld heeft aangever het volgende letsel opgelopen: een gebroken linker oogkas, een gebroken neus, een gebroken bovenkaak, gekneusde long(en) en een hersenschudding.
De op 23 februari 2015 opgemaakte geneeskundige verklaring [2] vermeldt dat bij aangever sprake was van meerdere uitwendige bloedingen in het gelaat met daarbij ook tekenen van breuken in de schedel. Op een CT-scan wordt gezien dat aangever meerdere breuken heeft in de schedel.
De vader van verdachte, [getuige] , heeft naar aanleiding van de vraag welke kleding [verdachte] zaterdag [de rechtbank: bedoeld is zaterdag 21 februari 2015] droeg verklaard [3] dat zijn zoon altijd dezelfde kleding aan heeft, te weten een dondergroene jas met een capuchon.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] , is in de slaapkamer van [verdachte] een groene jas, merk Springfield, in beslag genomen. [4] Aan deze jas in een S(poor) I(denticatie) N(ummer) toegekend, te weten AA1O5291NL. Het op de rechter jaszak aangetroffen bloedspoor is veiliggesteld onder SIN AA105295NL. [5] Van het DNA in de bemonstering van het bloed op de rechter jaszak is een DNA-mengprofiel verkregen. Dit profiel is vergeleken met het DNA-profiel van aangever. Hieruit is gebleken dat het DNA-profiel uit de bemonstering matcht met het DNA-profiel van aangever. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA profiel is kleiner dan één op één miljard. [6]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 6 maart 2015 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij die avond in de woning was dat hij aangever op zijn hoofd en zijn oog sloeg, en dat hij aangever heeft geschopt. [7]
Aangever heeft op 3 maart 2015 bij een meervoudige fotobewijsconfrontatie medeverdachte [medeverdachte] herkend als zijnde de persoon die samen met [verdachte] bij hem in de woning is geweest. [8]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij aangever kent en dat [A] zijn vriendin is.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde zware mishandeling in vereniging van aangever [slachtoffer] .
Met betrekking tot het verweer van verdachte dat het bloed van aangever op zijn jas is gekomen via contact met [medeverdachte] , overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de volgende ochtend medeverdachte [medeverdachte] zag, dat hij toen [medeverdachte] ter begroeting een knuffel heeft gegeven, dat [medeverdachte] allemaal bloed op zijn vest had en dat er toen (kennelijk) bloed op zijn jas is gekomen. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte onaannemelijk. Voor zover deze door verdachte genoemde ontmoeting heeft plaatsgevonden, heeft die uren na het incident plaatsgevonden en zal er toen sprake zijn geweest van opgedroogde bloedsporen.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat het letsel bij aangever niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, overweegt de rechtbank dat artikel 82 een niet-limitatieve omschrijving geeft. Het bij aangever geconstateerde en hiervoor beschreven letsel, waarvoor aangever 12 dagen in het ziekenhuis heeft verbleven en waarvan hij thans nog de gevolgen ondervindt, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende belangrijk om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangeduid.
Van de subsidiair tevens ten laste gelegde diefstal zal de rechtbank verdachte vrijspreken omdat op grond van de stukken niet duidelijk is welke rol verdachte ten aanzien van die diefstal heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Subsidiair
hijop
of omstreeks22 februari 2015 te Doorn,
althans in arrondissement Midden-Nederland
tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen,aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en
/ofeen gebroken neus en
/ofeen gebroken bovenkaak en
/ofeen gekneusde long en
/ofeen hersenschudding, heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk meermalen
, althans éénmaal,(met kracht) (met de vuist) te slaan en/of te stompen op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of bovenlichaam en/of (met kracht) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te
trappen op/tegen het lichaam;
en/of
hij op of omstreeks 22 februari 2015 te Doorn, althans in het arrondissement Midden-Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een horloge en/of sieraden en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
medeplegen van zware mishandeling.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia Rapport d.d. 11 juni 2015, opgemaakt door F.M. van Dorp, GZ-psycholoog onder supervisie van E.J. Muller, klinisch psycholoog.
Het rapport vermeldt - samengevat - dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, die diagnostisch beschreven kan worden als een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en zwakbegaafdheid. Er is bij verdachte sprake van een achterstand in de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. De richting van de ontwikkeling is zorgelijk.
De ontwikkelingsproblematiek geeft aanleiding om toepassing van het jeugdstrafrecht te adviseren.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het Pro Justitia Rapport d.d. 14 juni 2015, opgemaakt door F.J.M. Bruggeman, psychiater.
Samengevat is er volgens deze deskundige sprake van een zwakbegaafde jongeman met een gegeneraliseerde angststoornis, paniekstoornis, gestoorde agressieregulatie en aanwijzingen voor een in ontwikkeling zijnde persoonlijkheidsstoornis. Tevens bestaat er een vermoeden van misbruik van middelen waaronder cannabis en alcohol.
Geadviseerd wordt het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank maakt de conclusies van voornoemde deskundigen tot de hare.
Aangezien er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat op verdachte het jeugdstrafrecht van toepassing zal worden geacht en dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot 10 maanden jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, en tot een voorwaardelijke PIJ (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen door de WSG
(William Schrikker Groep), een meldplicht bij de WSG en een verplichte (ambulante) behandeling bij De Waag, Rentray of een soortgelijke instelling.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit.
Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan is verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdediging acht in dat geval 8 maanden jeugddetentie, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek en met een proeftijd van 3 jaren passend.
De verdediging vindt daarnaast een GBM (gedragsbeïnvloedende maatregel) en reclasseringstoezicht op zijn plaats.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De geraadpleegde deskundige F.M. van Dorp heeft een voorwaardelijke PIJ, met toezicht door de jeugdreclassering geadviseerd. Indien de rechtbank de maatregel van een voorwaardelijke PIJ echter te zwaar acht, zou de geadviseerde behandeling inhoudelijk ook vorm gegeven kunnen worden binnen het juridisch kader van een GBM, eveneens met toezicht door de jeugdreclassering.
De geraadpleegde deskundige F.J.M. Bruggeman heeft eveneens een voorwaardelijke PIJ geadviseerd. Als alternatief heeft deze deskundige de GBM genoemd. Geadviseerd wordt een om verdachte een behandeling bij de Waag of Rentray te laten volgen. Het betrekken van het systeem is hierbij van belang zodat de ouders van verdachte meer inzicht krijgen. Maar ook praktische ondersteuning in de vorm van toeleiding naar werk en het afbetalen van schulden dienen in het behandelplan te worden opgenomen. Dit alles onder toezicht van de reclassering.
Reclassering Nederland heeft in het rapport van 2 juni 2015 geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen, om verdachte een GBM op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich dient te houden aan de afspraken met de WSG, een meldplicht, een (ambulante) behandelverplichting bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg.
Spirit Jeugd & Opvoedhulp heeft in een door de raadsman ter terechtzitting overgelegd rapport van 9 juni 2015 geadviseerd om verdachte cognitieve gedragstherapie aan te bieden. Tevens is het van groot belang dat de medicamenteuze behandeling, die in Amsterbaken reeds is gestart, wordt doorgezet en wordt gecontroleerd en geëvalueerd door een psychiater of een arts. Bijkomend is een goede dagbesteding van belang voor verdachte.
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan zware mishandeling op de wijze zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een oudere man in diens eigen huis geslagen en getrapt, ook toen het slachtoffer al op de grond lag. Het slachtoffer ondervindt hiervan nog dagelijks de gevolgen, zo blijkt uit de slachtofferverklaring van 25 juni 2015. Dat is een ernstig en ook heel gemeen feit.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 2 april 2015 blijkt dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank vindt in de persoonlijkheid van verdachte en in voornoemde adviezen aanleiding recht te doen overeenkomstig de in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht genoemde artikelen van het jeugdstrafrecht.
Overeenkomstig het advies van de geraadpleegde deskundigen is de rechtbank van oordeel dat verdachte langdurige behandeling nodig heeft. Alles overziende acht de rechtbank het opleggen van een GBM niet passend omdat de behandeling van verdachte gelet op de complexiteit en de naaste elkaar voorkomende stoornissen mogelijk langer zal duren dan een jaar. De rechtbank zal de behandeling daarom opleggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank ziet voldoende mogelijkheden voor begeleiding en behandeling van verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden passend en geboden is. Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een straf waarbij verdachte niet in detentie verblijft.
De rechtbank is op grond van het voorgaande voorts van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen indien er geen behandeling of begeleiding van verdachte plaatsvindt. De rechtbank acht het om die reden geboden de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 8.164,60, bestaande uit
€ 2.164,60 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft de volledige hoofdelijk toewijzing van de vordering gevorderd, inclusief rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft - samengevat - betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen, primair omdat de verdediging vrijspraak heeft bepleit, subsidiair omdat de vordering niet is onderbouwd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij opgevoerde materiële kosten die samenhangen met de diefstal, te weten een bedrag van € 270,00, zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
De overige opgevoerde materiële kosten (met uitzondering van de hierna nog te noemen kosten van rechtsbijstand), ten bedrage van € 1.294,60, acht de rechtbank niet onredelijk en voor toewijzing vatbaar.
De immateriële schade wordt door de rechtbank geschat op € 3.500,00. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, een bedrag van € 4.794,60 toewijsbaar. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, met dien verstande dat dit bedrag vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente berekend van 22 februari 2015 tot de dag der algehele voldoening. De vordering zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
De kosten van rechtsbijstand
De kosten van rechtsbijstand zijn op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal deze kosten toewijzen tot een bedrag van € 500,00. De rechtbank heeft voor de hoogte van het bedrag aansluiting gezocht bij het liquidatietarief in kantonzaken (een punt ad € 250,00, waarbij in deze zaak is uitgegaan van twee punten, te weten het opstellen van de vordering en de toelichting ter zitting).
De door de rechtbank toegewezen bedragen, daaronder begrepen de kosten van rechtsbijstand, zullen steeds hoofdelijk worden toegewezen, nu verdachte niet als enige verantwoordelijk is voor de gepleegde zware mishandeling.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 47, 77a, 77c, 77g, 77i, 77l, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van hetgeen hem primair ten laste is gelegd;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen hetgeen verdachte subsidiair ten laste is gelegd, zodanig als hiervoor onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplegen van zware mishandeling

- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een
proeftijd van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- stelt als
algemene voorwaarden:
  • de verdachte zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • de verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de verdachte zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 77aa, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • de verdachte zal tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden naleven;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
 de verdachte moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel
Toezicht en Begeleiding,
worden gegeven door of namens de William Schrikker Groep;
  • de verdachte werkt mee aan de
  • de verdachte zal zich gedurende een door de William Schrikker Groep te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door deze instelling te bepalen tijdstippen melden bij de William Schrikker Groep, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- draagt de reclasseringsinstelling William Schrikker Groep op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijk uitvoerbaar
- verklaart de op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 4.794,60, waarvan
€ 1.294,60 ter zake van materiële schade en € 3.500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend van 22 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 500,00;
- bepaalt dat voor zover deze bedragen door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 4.794,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2015, bij niet betaling te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. R.P. den Otter en V.M.A. Sinnige, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2015.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 22 februari 2015 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen
een horloge en/of sieraden en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- ( meermalen) (met kracht) (met de vuist) op/tegen het gezicht, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- ( meermalen) (met kracht) op/tegen het hoofd en/of (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt
welk geweld en/of bedreiging met geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad, te weten een gebroken oogkas en/of gebroken neus en/of gebroken bovenkaak en/of gekneusde long en/of hersenschudding;
art 312 lid 2 sub 1 en 2 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 februari 2015 te Doorn, althans in arrondissement Midden-Nederland
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken neus en/of een gebroken bovenkaak en/of een gekneusde long en/of een hersenschudding, heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met de vuist) te slaan en/of te stompen op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of bovenlichaam en/of (met kracht) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te
trappen op/tegen het lichaam;
en/of
hij op of omstreeks 22 februari 2015 te Doorn, althans in het arrondissement Midden-Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een horloge en/of sieraden en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 302 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 23 februari 2015, opgenomen op pagina 37-39 van het proces-verbaal dossiernummer 20150226-0846 (pv voorgeleiding), in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 75.
2.De geneeskundige verklaring d.d. 23 februari 2015, opgenomen op pagina 213 van het proces-verbaal dossiernummer 20150308.1548 (pv raadkamer), in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 147 tot en met 217.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 25 februari 2015 met bijlagen, opgenomen op pagina 40-46 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, in het bijzonder pagina 42, alinea 7.
4.Het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 24 februari 2015 met bijlage, opgenomen op pagina 163-168 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal, in het bijzonder pagina 164.
5.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 5 maart 2015, opgenomen op pagina 384-385 van het proces-verbaal dossiernummer 20150316.1621, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 217 tot en met 474, in het bijzonder pagina 385.
6.NFI-rapport d.d. 1 april 2015, opgenomen op pagina 450-453 van het onder voetnoot 5 genoemde proces-verbaal.
7.Het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van [medeverdachte] , pagina 189 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
8.Het proces-verbaal van meervoudige fotobewijsconfrontatie d.d. 4 maart 2015 en het proces-verbaal tonen selectie bij meervoudige fotobewijsconfrontatie d.d. 3 maart 2015, opgenomen op pagina 54-56 respectievelijk pagina 59-61 van het proces-verbaal dossiernummer 20150305.1241 (pv voorgeleiding), in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 71.