4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte of de medeverdachte het geweld heeft toegepast met het oogmerk om een diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem hiervan dan ook vrijspreken.
Bewijsmiddelen voor het subsidiair ten laste gelegde
Op 23 februari 2015 heeft [slachtoffer] aangiftegedaan van diefstal met geweld in zijn woning in Doorn tussen 22 februari 2015 te 00:00 uur en 22 februari 2015 te 01:00 uur.
Aangever heeft verklaard dat er op 21 februari 2015 omstreeks 24:00 uur werd aangebeld en dat hij twee jongens voor de deur zag staan, te weten [verdachte] en een blanke jongen. Na ongeveer drie kwartier gingen de jongens weer weg. Bij de deur aangekomen, zag aangever dat [verdachte] donkere handschoenen aan had en dat [verdachte] toen zonder enige aanleiding aangever een vuistslag in zijn gezicht gaf. Aangever voelde pijn in zijn gezicht en is teruggehold naar zijn woonkamer. De jongens zijn achter aangever aangekomen en in de woonkamer gaven de jongens meerdere klappen op het gezicht en het bovenlichaam van aangever. Aangever is op de grond gevallen en toen hebben beide jongens aangever geschopt. Aangever voelde overal pijn. Op enig moment is aangever buiten bewustzijn geraakt.
Na enige tijd kwam aangever weer een beetje bij bewustzijn. Hij voelde overal pijn in zijn lichaam. Aangever heeft voorts verklaard dat hij [verdachte] kent via [A] , dat [verdachte] de vriend is van [A] , dat [verdachte] een Marokkaanse jongen is van ongeveer 20 jaar oud en dat [verdachte] woont op de [straatnaam] te [woonplaats] .
[verdachte] was, aldus aangever, gekleed in een zwarte trainingsbroek en een donkere jas, mogelijk donkergroen, met een capuchon.
Ten gevolge van het gebruikte geweld heeft aangever het volgende letsel opgelopen: een gebroken linker oogkas, een gebroken neus, een gebroken bovenkaak, gekneusde long(en) en een hersenschudding.
De op 23 februari 2015 opgemaakte geneeskundige verklaringvermeldt dat bij aangever sprake was van meerdere uitwendige bloedingen in het gelaat met daarbij ook tekenen van breuken in de schedel. Op een CT-scan wordt gezien dat aangever meerdere breuken heeft in de schedel.
De vader van verdachte, [getuige] , heeft naar aanleiding van de vraag welke kleding [verdachte] zaterdag [de rechtbank: bedoeld is zaterdag 21 februari 2015] droeg verklaarddat zijn zoon altijd dezelfde kleding aan heeft, te weten een dondergroene jas met een capuchon.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] , is in de slaapkamer van [verdachte] een groene jas, merk Springfield, in beslag genomen.Aan deze jas in een S(poor) I(denticatie) N(ummer) toegekend, te weten AA1O5291NL. Het op de rechter jaszak aangetroffen bloedspoor is veiliggesteld onder SIN AA105295NL.Van het DNA in de bemonstering van het bloed op de rechter jaszak is een DNA-mengprofiel verkregen. Dit profiel is vergeleken met het DNA-profiel van aangever. Hieruit is gebleken dat het DNA-profiel uit de bemonstering matcht met het DNA-profiel van aangever. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA profiel is kleiner dan één op één miljard.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 6 maart 2015 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij die avond in de woning was dat hij aangever op zijn hoofd en zijn oog sloeg, en dat hij aangever heeft geschopt.
Aangever heeft op 3 maart 2015 bij een meervoudige fotobewijsconfrontatie medeverdachte [medeverdachte] herkend als zijnde de persoon die samen met [verdachte] bij hem in de woning is geweest.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij aangever kent en dat [A] zijn vriendin is.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde zware mishandeling in vereniging van aangever [slachtoffer] .
Met betrekking tot het verweer van verdachte dat het bloed van aangever op zijn jas is gekomen via contact met [medeverdachte] , overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de volgende ochtend medeverdachte [medeverdachte] zag, dat hij toen [medeverdachte] ter begroeting een knuffel heeft gegeven, dat [medeverdachte] allemaal bloed op zijn vest had en dat er toen (kennelijk) bloed op zijn jas is gekomen. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte onaannemelijk. Voor zover deze door verdachte genoemde ontmoeting heeft plaatsgevonden, heeft die uren na het incident plaatsgevonden en zal er toen sprake zijn geweest van opgedroogde bloedsporen.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat het letsel bij aangever niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, overweegt de rechtbank dat artikel 82 een niet-limitatieve omschrijving geeft. Het bij aangever geconstateerde en hiervoor beschreven letsel, waarvoor aangever 12 dagen in het ziekenhuis heeft verbleven en waarvan hij thans nog de gevolgen ondervindt, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende belangrijk om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangeduid.
Van de subsidiair tevens ten laste gelegde diefstal zal de rechtbank verdachte vrijspreken omdat op grond van de stukken niet duidelijk is welke rol verdachte ten aanzien van die diefstal heeft gehad.