ECLI:NL:RBMNE:2015:5515

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
C-16-389622 - JE RK 15-594
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezoekregeling en ondertoezichtstelling van minderjarige in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 mei 2015 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende de minderjarige [minderjarige]. De moeder, hierna te noemen verzoekster, heeft verzocht om de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door de gecertificeerde instelling (GI) was gegeven. De GI had op 11 maart 2015 een aanwijzing gegeven die de omgangsregeling met de minderjarige beperkte, omdat de eerdere regeling als te belastend werd ervaren. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de moeder was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. drs. M. Erkens. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI de moeder niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar zienswijze te geven over de voorgenomen aanwijzing, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Echter, de kinderrechter heeft besloten om de aanwijzing niet te vernietigen, omdat de moeder niet in haar belangen is geschaad. De kinderrechter heeft overwogen dat de GI voldoende onderbouwd heeft dat de eerdere bezoekregeling te belastend was voor de minderjarige, die na elk bezoekmoment onrust ervoer. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing te vervallen te verklaren afgewezen, omdat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn om de schriftelijke aanwijzing te vernietigen en heeft de zaak in het belang van de minderjarige beslist.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
zaakgegevens : C/16/389622 / JE RK 15-594
datum uitspraak: 21 mei 2015

beschikking schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[verzoekster] , hierna te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
met advocaat mr. drs. M. Erkens
verzoekster
betreffende

[minderjarige] , geboren op [2005] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

De William Schrikker Jeugdbescherming, hierna te noemen: de GI,

gevestigd te Amsterdam-Zuidoost,
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING MIDDEN NEDERLAND, locatie Utrecht,hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Utrecht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 24 maart 2015, ingekomen bij de griffie op 26 maart 2015.
Op 21 mei 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, met haar advocaat, mr. Erkens,
- mevrouw [A] , vertegenwoordigster van de GI,
- de heer [B] , vertegenwoordiger van de Raad.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang tot de zitting verleend aan de heer [C] , partner van moeder.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 5 maart 2015 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 13 maart 2016.
De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft op 11 maart 2015 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de omgangsregeling met [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
“De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering stelt de volgende omgangsregeling vast:
- woensdag 1 april om 14:45 – 15:45 uur
- woensdag 29 april om 14:45 – 15:45 uur
- woensdag 27 mei om 14:45 – 15:45 uur,
Hierna zal een evaluatiegesprek plaatsvinden en in overleg met de Rading een passende bezoekregeling opgesteld worden. Deze bezoekregeling zal dan aan de kinderrechter voorgelegd worden zodat deze vastgesteld kan worden.
Twee keer per maand mag u een brief/kaart/foto sturen naar de WSG voor [minderjarige] . (…) De gezinsvoogd zal deze dan aan [minderjarige] geven en haar vragen wat terug te sturen”

Het verzoek

De moeder heeft ter zitting, (mede) middels haar advocaat, het verzoek mondeling nader toegelicht en daarbij voorts het volgende naar voren gebracht. De schriftelijke aanwijzing is onvoldoende besproken met de moeder, zij is nooit gevraagd naar haar mening.
De advocaat van moeder heeft vervolgens ter zitting het verzoek bepleit, (mede) aan de hand van een pleitnota, welke aan het dossier is toegevoegd. Het verzoek van de moeder komt er op neer dat zij vindt dat de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig is voorbereid, omdat deze zonder overleg met de moeder tot stand is gekomen. Daarnaast is er een onevenredige belangenafweging, is de aanwijzing onvoldoende gemotiveerd en is de omgang te veel beperkt. De advocaat van moeder heeft voorts naar voren gebracht dat een beperking van de omgang noodzakelijk moet zijn in het kader van de uithuisplaatsing. Dat is bij [minderjarige] niet het geval, aangezien de video-interactie-begeleiding (VIB) net ingezet is en de uitkomst daarvan onzeker is. De VIB had immers ook kunnen plaatsvinden met voortzetting van de omgangsregeling zoals die bestond. [minderjarige] geeft aan dat zij het leuk vindt om de moeder te zien. [minderjarige] ervaart positieve spanningen voor deze bezoeken. Daaruit valt niet de conclusie te rechtvaardigen dat de bezoekregeling voor [minderjarige] te intensief is.
De moeder persisteert in haar verzoek en concludeert tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 11 maart 2015.

Het standpunt van de andere belanghebbenden

Mevrouw [A] heeft ter zitting, namens de GI, verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder en daarbij het volgende naar voren gebracht. De GI heeft besloten de omgang te verminderen omdat de onbegeleide en frequente bezoeken te belastend waren voor [minderjarige] . De GI heeft besloten de omgangsfrequentie te veranderen naar een keer per maand, begeleide omgang. Tijdens die omgangsmomenten vindt VIB bij de Rading plaats, om te beoordelen hoe een aansluitende omgangsregeling vorm gegeven zou moeten worden. Uit de voorgeschiedenis is het standpunt van de moeder over de omgangsregeling(en) duidelijk. De moeder is het niet eens met de GI, wat voor de GI reden is geweest een schriftelijke aanwijzing te geven. De moeder is voorafgaand daaraan meerdere malen uitgenodigd om in gesprek te gaan, maar heeft daar geen gebruik van willen maken. Zij wil geen rechtstreeks contact met de gezinsvoogd hebben. Daarom is de moeder niet meer in de gelegenheid gesteld om te reageren op de voorgenomen schriftelijke aanwijzing, maar is meteen een schriftelijke aanwijzing gegeven. Afhankelijk van de uitkomst van de VIB en de adviezen van de Rading zal een omgangsregeling worden bepaald die het meest in het belang van [minderjarige] is. Niet uitgesloten is dat de oude omgangsregeling op termijn hervat wordt, maar mevrouw [A] heeft benadrukt dat het afhangt van de VIB.
De heer [B] heeft ter zitting, namens de Raad, geadviseerd omtrent het voorliggende verzoek van de moeder. Daarbij heeft hij het volgende naar voren gebracht. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat er duidelijkheid komt over de omgangsregeling, zodat zij weet waar zij aan toe is. Het is momenteel van belang dat eerst de kwaliteit van de omgangsmomenten goed is, waarna mogelijk ook de kwantiteit uitgebreid kan worden. De VIB strekt ertoe de kwaliteit te beoordelen en is dan ook belangrijk. Als de kwaliteit voldoende gewaarborgd is, is niet uitgesloten dat er toegewerkt wordt naar het hervatten van de omgangsregeling zoals die bestond, drie weekenden per maand. De VIB is noodzakelijk en er moet bekeken worden wat voor effect de omgang heeft op [minderjarige] . De Raad adviseert de schriftelijke aanwijzing in stand te laten en het verzoek van de moeder af te wijzen.

De beoordeling

De GI kan ter uitvoering van haar taak op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW), eerste en tweede lid, dwingende schriftelijke aanwijzingen geven aan de gezag dragende ouder betreffende de opvoeding en verzorging van minderjarigen. Bij de beoordeling van de noodzaak tot het geven van een schriftelijke aanwijzing komt aan GI een zekere beleidsvrijheid toe.
Ingevolge artikel 1:265f, eerste lid, BW kan de GI als gezinsvoogdijinstelling, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Een dergelijke beslissing geldt op grond van het tweede lid van dit artikel als een aanwijzing, zodat de met het gezag belaste ouders de kinderrechter op de voet van artikel 1:264, eerste lid, BW kunnen verzoeken de aanwijzing vervallen te verklaren.
Gelet op de formulering van artikel 1:263 BW heeft de GI een discretionaire bevoegdheid bij het geven van de daar bedoelde aanwijzingen. Het geven van dergelijke aanwijzingen vindt zijn begrenzing in een ieder verbindende verdragsbepalingen, de in de Awb neergelegde alsook de ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur.
De schriftelijke aanwijzing van de GI van 11 maart 2015 wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek tot vervallen verklaring is op 23 maart 2015 binnengekomen bij de rechtbank, aldus binnen veertien dagen na de dag waarop de aanwijzing is verstuurd. De moeder is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
De vraag ligt voor of de aanwijzing gegeven door de GI geheel dan wel gedeeltelijk vervallen dient te worden verklaard.
Het geven van een aanwijzing is een vrij ingrijpende beslissing waartoe pas dient te worden overgegaan als de gewenste medewerking van de ouders niet door overleg en overreding kan worden bereikt. De aanwijzing moet in elk geval het doel van de ondertoezichtstelling dienen en mag niet in strijd komen met het recht. Daarvoor dient beoordeeld te worden of het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Dit betreft een ex-nunc beoordeling waarbij de rechter rekening kan houden met gewijzigde omstandigheden.
De kinderrechter overweegt het volgende.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat de GI de moeder niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de voorgenomen schriftelijke aanwijzing. Daarmee heeft de GI in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 4:8 Awb.
De kinderrechter ziet echter aanleiding om – met toepassing van artikel 6:22 Awb – het besluit niet te vernietigen om die reden, nu de moeder naar het oordeel van de kinderrechter door de geconstateerde schending niet in haar belangen is geschaad. Daarbij neemt de kinderrechter in aanmerking dat de relatie tussen de moeder en de GI al lange tijd bestaat, dat zij in het kader van de ondertoezichtstelling al vele malen met elkaar hebben gesproken over wat zij van elkaar verwachten en wat zij willen en dat de standpunten van de moeder en de GI over de uithuisplaatsing en de bezoekregeling over en weer inmiddels genoegzaam bekend waren bij de GI. De kinderrechter gaat er daarom vanuit dat de GI de visie van de moeder kende en deze in de besluitvorming heeft betrokken. Daar komt bij dat de moeder zelf geen direct contact meer wil met de GI, waardoor een zinvol overleg over de visie van de moeder bemoeilijkt wordt.
De kinderrechter kan de moeder voorts evenmin volgen in haar standpunt dat de aanwijzing anderszins in strijd komt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het besluit is naar het oordeel van de kinderrechter voldoende gemotiveerd en de motivering kan het besluit ook dragen. De aanpassing van de bezoekregeling, hoe ingrijpend ook, is ingegeven door de verandering van het perspectief van [minderjarige] naar het gezin van pleegmoeder enerzijds en de negatieve gevolgen van de bezoekregeling voor [minderjarige] anderzijds. De kinderrechter acht voldoende onderbouwd door de GI dat de bezoekregeling zoals die was voor [minderjarige] te belastend was. Hetgeen de moeder daarover stelt, namelijk dat [minderjarige] de bezoeken spannend maar wel erg leuk vond en dat de zorgen die de school, de pleegmoeder en de GI benoemen niet geloofwaardig zijn, kan de rechtbank onvoldoende overtuigen. De GI heeft geconstateerd dat bij [minderjarige] na elk bezoekmoment sprake was van 4 tot 6 dagen onrust, waardoor zij niet aan haar eigen ontwikkeling toekwam. Met de nieuwe bezoekregeling gaat volgens de GI het beter met [minderjarige] en [minderjarige] vindt het ook fijn dat de bezoeken nu begeleid zijn. Daarbij merkt de kinderrechter op dat zij geen reden heeft om de mededelingen die door de GI worden gedaan in twijfel te trekken. Anders dan de moeder ziet de kinderrechter de GI nog steeds als een neutrale, onafhankelijke uitvoerder van de ondertoezichtstelling, die het belang van [minderjarige] behartigt. De advocaat van de moeder heeft nog gesteld dat het wetenschappelijk bewezen is dat onrust rondom omgang geen effect heeft de ontwikkeling en dus ook niet hoeft te leiden tot aanpassing. De kinderrechter acht dit echter een te algemene bewering. Immers, elke situatie en elk kind is anders, zodat per geval moet worden bekeken wat een onrustige omgang met een kind doet. In het geval van [minderjarige] is het naar het oordeel van de kinderrechter duidelijk dat zij bij een zo lang aanhoudende onrust na een bezoekmoment, minder ruimte zal hebben voor de leeftijdseigen taken. Nu voorts niet meer gewerkt moet worden aan een terugkeer van [minderjarige] naar de moeder, is een uitgebreide bezoekregeling, met alle onrust van dien, dan ook niet meer in haar belang. De huidige bezoekregeling is dat vooralsnog wel. Uit de VIB kan blijken of en zo ja, hoeveel ruimte er is voor een uitbreiding van de omgang in de toekomst.
Het voorgaande, de voorgeschiedenis, de stukken en het verhandelde ter zitting in aanmerking genomen is de kinderrechter dan ook van oordeel dat er geen gronden zijn om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren.

De beslissing

De kinderrechter wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.C. Stijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van J. Maalderink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2015.