ECLI:NL:RBMNE:2015:5513

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
C-16-395903 - JE RK 15-1190
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en wijziging omgang in een zaak van ouderlijk gezag en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de GI, Samen Veilig Midden-Nederland, van 11 juni 2015 te vervallen. De kinderrechter oordeelt dat de omgang van de moeder met haar minderjarige kind op dat moment schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind. De moeder had eerder een begeleide omgang van één keer per maand, maar deze werd als belastend ervaren voor het kind. De GI had de omgang stopgezet omdat de moeder niet in staat bleek om zich aan de instructies te houden en de omgang negatief beïnvloedde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI een discretionaire bevoegdheid heeft om aanwijzingen te geven en dat deze aanwijzing zorgvuldig was voorbereid. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder om de aanwijzing te vervallen te verklaren afgewezen, en ook het verzoek om de omgangsregeling te wijzigen werd afgewezen. De kinderrechter benadrukte het belang van de rol van de moeder in het leven van het kind, maar concludeerde dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van het kind was.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
zaakgegevens : C/16/396319 / JE RK 15-1260
datum uitspraak: 16 juni 2015

beschikking vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en wijziging omgang

in de zaak van

[de moeder ] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] .
betreffende

[het minderjarige kind] , geboren op [2009] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [het minderjarige kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] , hierna te noemen: de vader,

wonende in de Verenigde Staten van Amerika,

Samen Veilig Midden-Nederland, hierna te noemen: de GI,

gevestigd te Utrecht,

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING MIDDEN NEDERLAND, locatie Utrecht,

hierna te noemen: de Raad,
wonende te Utrecht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- een verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 25 juni 2015, ingekomen bij de griffie op 25 juni 2015, ingediend door mr. J. Breeveld.
Op 15 juli 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord is:
- de moeder, met haar advocaat, mr. J. Breeveld,
- de heer [B] , vertegenwoordiger van de Raad,
- mevrouw [C] , vertegenwoordiger van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [het minderjarige kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 10 februari 2015 is [het minderjarige kind] onder toezicht gesteld tot 15 februari 2016. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [het minderjarige kind] voor de duur van de ondertoezichtstelling in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs.
De GI heeft op 11 juni 2015 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [het minderjarige kind] . Hierin is (onder meer) het volgende opgenomen:
“Gezien bovenstaande omschrijving van omgang van mevrouw [de moeder ] met haar zoon [het minderjarige kind] ziet Samen Veilig Midden-Nederland geen andere mogelijkheid om de omgang tussen genoemde personnen stop te zetten. Samen Veilig Midden-Nederland kan niet anders constateren dat de bezoeken schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [het minderjarige kind] . [het minderjarige kind] is gebaat bij voorspelbare duidelijke veilige situaties gezien zijn persoonlijke problematiek. Helaas kan deze niet worden geboden in de omgang met moeder, mevrouw [de moeder ] .
(…)
Besluit:
De omgang van [het minderjarige kind] met zijn moeder, mevrouw [de moeder ] wordt met ingang van heden stopgezet.”

Het verzoek

De moeder verzoekt de rechtbank de schriftelijke aanwijzing van SAVE van 11 juni 2015 vervallen te verklaren. Zij voert daartoe – samengevat en zakelijk weergegeven, (mede) middels haar advocaat – aan dat zij op grond van haar rol als ouder met gezag recht heeft op omgang met [het minderjarige kind] . Dit volgt ook uit (onder meer) artikel 8 EVRM en artikel 3, 8 en 9 Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Alleen zeer zwaarwegende belangen kunnen het fundamentele recht op omgang beperken. Door de GI zijn geen ernstige bezwaren aangevoerd op grond waarvan voortzetting van de bestaande omgangsregeling in het nadeel van [het minderjarige kind] zou zijn. Dit volgt ook uit rapportages van de omgangsmomenten. Er is bovendien onvoldoende aangetoond dat de omgangsregeling schadelijk is voor de ontwikkeling van [het minderjarige kind] . De moeder is juist de enige constante factor voor [het minderjarige kind] , wat hem met de schriftelijke aanwijzing ontnomen wordt. Stopzetting van de omgang zou dan ook schadelijk(er) zijn voor [het minderjarige kind] . Namens de moeder is verder naar voren gebracht dat de rapportage(s) van de GI niet goed tot stand zijn gekomen en onjuistheden bevatten. De moeder is wel degelijk bereid instructies op te volgen en doet dat ook.
De advocaat van de moeder concludeert tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van SAVE van 11 juni 2015. De moeder verzoekt daarnaast de (gefaseerde) uitbreiding van de contactregeling met [het minderjarige kind] , subsidiair te gelasten dat de Raad onderzoekt of – en zo ja welke – contactregeling het meest in het belang van [het minderjarige kind] is.

Standpunt van belanghebbenden

Het standpunt van de GI
Mevrouw [C] heeft namens de GI ter terechtzitting verweer gevoerd en daarbij het volgende naar voren gebracht. De contactregeling was 1 keer per maand 1 uur begeleid contact tussen moeder en [het minderjarige kind] . Deze contactmomenten zijn te belastend voor [het minderjarige kind] . Ook in juni 2014 heeft de GI al een aanwijzing aan de moeder gegeven, waarin de moeder (onder meer) geïnstrueerd wordt geen belastende zaken met [het minderjarige kind] te bespreken. Het lukt de moeder niet om zich aan de instructies van de GI te houden. De moeder is niet aan te sturen en denkt onvoldoende in het belang van [het minderjarige kind] . [het minderjarige kind] is na de contactmomenten met de moeder steeds erg ontdaan en vertoont gedurende de week erop hevige gedragsproblemen. Hoewel het in stand houden van omgangsmomenten tussen [het minderjarige kind] en de moeder altijd het streven is geweest, staat het belang van [het minderjarige kind] voorop. Gelet op de voorgeschiedenis en het gegeven dat het moeder niet lukt op neutrale wijze vorm te geven aan de contactmomenten is de GI van oordeel dat de veiligheid van [het minderjarige kind] niet gegarandeerd kan worden bij voortzetting van de omgangsregeling. Desgevraagd is namens de GI medegedeeld dat voor de moeder een rol van ouder op afstand voor de hand ligt en dat de komende tijd beoordeeld zal moeten worden hoe deze rol ingericht kan worden.
Het advies van de Raad
De heer [B] heeft ter zitting namens de Raad verklaard dat het onderzoek door de Raad naar een gezagsbeëindigende maatregel nog loopt. Voorts is namens de Raad geadviseerd over het verzoek van de moeder. De heer [B] heeft daarbij medegedeeld dat er veel problematiek speelt bij [het minderjarige kind] , waaronder verlatingsangst. Het stopzetten van de contactregeling met de moeder zou door [het minderjarige kind] als wederom een verlating kunnen worden gezien. Het is daarom van belang dat [het minderjarige kind] goed begeleid wordt in het stopzetten van de contactregeling. Het traject
Ouder op afstandis daarom aanbevolen, om zowel de moeder als [het minderjarige kind] te begeleiden in de gewijzigde rol van moeder. Namens de Raad is benadrukt dat het in ieder geval van belang is dat de moeder een rol blijft houden in het leven van [het minderjarige kind] .

De beoordeling

De vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing
De GI kan ter uitvoering van haar taak op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW), eerste en tweede lid, dwingende schriftelijke aanwijzingen geven aan de gezag dragende ouder betreffende de opvoeding en verzorging van minderjarigen. Bij de beoordeling van de noodzaak tot het geven van een schriftelijke aanwijzing komt aan de GI een zekere beleidsvrijheid toe.
Ingevolge artikel 1:265f, eerste lid, BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Een dergelijke beslissing geldt op grond van het tweede lid van dit artikel als een aanwijzing, zodat de met het gezag belaste ouders de kinderrechter op de voet van artikel 1:264, eerste lid, BW kunnen verzoeken de aanwijzing vervallen te verklaren.
Gelet op de formulering van artikel 1:263 en 1:265f BW heeft de GI een discretionaire bevoegdheid bij het geven van de daar bedoelde aanwijzingen. Het geven van dergelijke aanwijzingen vindt zijn begrenzing in een ieder verbindende verdragsbepalingen, de in de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) neergelegde alsook de ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur.
De schriftelijke aanwijzing van de GI van 11 juni 2015 wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 lid 2 van de Awb.
Het verzoekschrift strekkende tot vervallen verklaring is op 2 juli 2015 binnengekomen bij de rechtbank, aldus
nietbinnen veertien dagen na de dag waarop de aanwijzing is verstuurd. Door advocaat mr. I. Wagenaar is echter namens de moeder reeds op 23 juni 2015 een verzoek ingediend, strekkende tot vervallenverklaring van dezelfde schriftelijke aanwijzing. Hoewel dit verzoek nadien is ingetrokken, maakt de kinderrechter hieruit op dat de moeder haar (voorgenomen) bezwaren tegen de schriftelijke aanwijzing tijdig kenbaar heeft gemaakt en dat zij om die reden niet redelijkerwijs geoordeeld kan worden in verzuim te zijn geweest als bedoeld in artikel 1:264 lid 4 BW. De moeder is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
De vraag ligt voor of de aanwijzing gegeven door de GI geheel dan wel gedeeltelijk vervallen dient te worden verklaard.
Het geven van een aanwijzing is een vrij ingrijpende beslissing waartoe pas dient te worden overgegaan als de gewenste medewerking van de ouders niet door overleg en overreding kan worden bereikt. De aanwijzing moet in elk geval het doel van de ondertoezichtstelling dienen en mag niet in strijd komen met het recht. Daarvoor dient beoordeeld te worden of het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Dit betreft een ex-nunc beoordeling waarbij de rechter rekening kan houden met gewijzigde omstandigheden.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat [het minderjarige kind] sinds begin 2011 uit huis is geplaatst. De moeder had – tot de schriftelijke aanwijzing werd gegeven – één keer per maand een uur begeleid omgang met [het minderjarige kind] . Uit de schriftelijke aanwijzing volgt dat de moeder [het minderjarige kind] belast met haar negatieve gevoelens omtrent zijn opvoedingssituatie en voorts niet in staat is gebleken haar afkeuring bij hem weg te houden. De moeder staat beperkt open voor kritiek en instructies worden niet, althans niet goed, opgevolgd. Dit is namens de GI in mei 2015 besproken met de moeder, waarna wederom bleek dat de moeder niet open stond voor instructies en niet is aan te sturen tijdens de begeleide omgangsmomenten. Namens de GI is meerdere malen aan de moeder medegedeeld dat zij zich aan afspraken en aanwijzingen dient te houden omtrent de omgang met [het minderjarige kind] . De GI geeft in de schriftelijke aanwijzing aan dat de moeder de afspraken desalniettemin blijft negeren. Door de GI is bovendien meerdere malen aan de moeder medegedeeld dat de wijze waarop moeder de omgang invult zeer schadelijk is voor [het minderjarige kind] , hetgeen mede komt doordat de moeder de aanwijzingen niet (goed) opvolgt. [het minderjarige kind] is in de dagen na de omgang met de moeder zeer van streek en het duurt enkele dagen voor hij weer in zijn normale doen is. Omdat de moeder niet aan blijkt te sturen, zij onvoldoende leerbaar is gebleken en de huidige omgangsvorm daardoor (te) inspannend is voor [het minderjarige kind] , heeft de GI bij schriftelijke aanwijzing van 11 juni 2015 besloten de omgang met de moeder stop te zetten.
De kinderrechter is met de GI van oordeel dat de omgang van de moeder met [het minderjarige kind] op dit moment dusdanig belastend en schadelijk voor de ontwikkeling van [het minderjarige kind] is, dat de GI bij afweging van alle belangen in redelijkheid heeft kunnen komen tot de schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter zal de schriftelijke aanwijzing dan ook in stand laten.
De kinderrechter merkt ten overvloede op dat het evenwel van belang is dat de GI zo spoedig mogelijk met de moeder in gesprek zal gaan omtrent de wijze waarop de rol van de moeder ingevuld gaat worden en de eventuele voorwaarden die daaraan in het belang van [het minderjarige kind] gesteld moeten worden. Mocht dit overleg niet tot overeenstemming leiden, dan staat het de GI vrij om indien noodzakelijk opnieuw een schriftelijke aanwijzing te geven. De kinderrechter benadrukt nog dat het in het belang van [het minderjarige kind] is dat moeder niet uit zijn beeld verdwijnt.
Wijziging omgangsregeling
De moeder heeft in haar verzoekschrift tevens (zelfstandig) verzocht te bepalen dat de omgang met [het minderjarige kind] (gefaseerd) uitgebreid wordt. Subsidiair verzoekt de moeder de Raad te gelasten een onderzoek naar een passende omgangsregeling te houden, althans daartoe een onderzoeksopdracht vast te stellen. In het licht van de voorgaande overwegingen die de kinderrechter aan het oordeel met betrekking tot het verzoek tot de vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing ten grondslag heeft gelegd, ziet de kinderrechter onvoldoende aanleiding om deze verzoeken toe te wijzen. De kinderrechter zal in dit kader beslissen zoals onder de beslissing is aangegeven.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek strekkende tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van Samen Veilig Midden-Nederland d.d. 11 juni 2015;
wijst eveneens af hetgeen meer of anders verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.G. van Doorn, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.T. Maalderink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2015.