ECLI:NL:RBMNE:2015:5492

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
C-16-352307 - HA ZA 13-682
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschadezaak met beoordeling van rekenkundige rapportage en matiging van kosten van rechtsbijstand

In deze letselschadezaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2015 uitspraak gedaan. De eiseres, vertegenwoordigd door procesadvocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker, vorderde schadevergoeding van ASR Schadeverzekering N.V., vertegenwoordigd door mr. W.A.M. Rupert. De rechtbank beoordeelde de schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen over de periode van 29 juli 2002 tot 29 juli 2012, waarbij een deskundigenrapport werd ingediend. De rechtbank matigde de gevorderde kosten van rechtsbijstand en oordeelde over de rekenrente die toegepast moest worden bij de berekening van de pensioenschade. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de schade van eiseres als gevolg van verlies aan verdienvermogen € 184.825,00 bedroeg, en de pensioenschade werd vastgesteld op € 56.502,00. Daarnaast werd fiscale schade vastgesteld op € 6.694,00 en wettelijke rente over het verlies aan verdienvermogen op € 53.044,00. De totale schadevergoeding die ASR aan eiseres moest betalen, inclusief medische kosten en kosten van deskundigen, kwam uit op € 370.316,00, minus reeds betaalde voorschotten van € 130.000,00. Uiteindelijk moest ASR nog € 240.316,00 aan eiseres betalen, vermeerderd met wettelijke rente over de kosten van de deskundigen. De rechtbank veroordeelde ASR ook in de proceskosten van eiseres, die op € 7.566,81 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/352307 / HA ZA 13-682
Vonnis van 22 juli 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
procesadvocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
procesadvocaat mr. W.A.M. Rupert.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ASR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • Het vonnis van 24 september 2014,
  • het vonnis van 29 oktober 2014,
  • het deskundigenbericht,
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres] ,
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van ASR.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij akte van 14 mei 2014 heeft [eiseres] haar eis vermeerderd in die zin dat de hoofdvorderingen 1 tot en met 8 van het petitum van de dagvaarding worden vermeerderd met de wettelijke rente, telkens vanaf de dag waarop die wettelijke rente conform de wet verschuldigd is.
ASR heeft hiertegen geen bezwaar ingebracht, zodat de rechtbank bij de verdere beoordeling zal uitgaan van de aldus gewijzigde vordering.
2.2.
In het vonnis van 24 september 2014 heeft rechtbank Het Rekenbureau te Houten (hierna: het rekenbureau) als deskundige benoemd en hem verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
Wilt u de schade als gevolg van verlies aan arbeidsvermogen over de periode 29 juli 2002 tot 29 juli 2012 berekenen? U wordt verzocht daarbij de volgende uitgangspunten in acht te nemen:
Voor het inkomen dat [eiseres] had kunnen verwerven in de hypothetische situatie zonder ongeval moet worden uitgegaan van inkomen dat zij in 2002 verdiende in haar functie bij CGA, zoals genoemd onder punt 3 van het rapport van Expertisebureau [bedrijf 1] (productie 15 bij de dagvaarding). Op dit bedrag dient indexering volgens de CBS-index te worden toegepast en dient rekening te worden gehouden met de ontwikkelingen in de CAO van de schoonmaakbranche.
Voor het inkomen dat [eiseres] in de periode 29 juli 2002 tot en met 29 juli 2012 feitelijk heeft verdiend moet worden uitgegaan van de aan haar verstrekte WAO-uitkering in die periode.
Bij de berekening dient rekening te worden gehouden met de gebruikelijke heffingskortingen (zorg)toeslagen en andere toeslagen
Voorts verzoek ik u de schade te berekenen als gevolg van de eventuele gemiste pensioenopbouw gedurende de looptijd 29 juli 2002 tot en met 29 juli 20012.
Wilt u tevens het bedrag van de verschenen rente voor deze kosten posten berekenen?
2.3.
Op 2 februari 2015 heeft het rekenbureau een rapport uitgebracht. Het rekenbureau komt tot de volgende schadebedragen.
De inkomensschade over de periode 29 juli 2002 tot en met 29 juli 2012 (in het rapport aangeduid als de verschenen schade) bedraagt € 184.825,00.
De pensioenschade (in het rapport aangeduid als de toekomstige schade) heeft het Rekenbureau berekend met toepassing van drie verschillende rekenrentes. Deze berekeningen leiden tot de volgende uitkomsten:
(1) rekenrente 2,2% tot 2035 en 3% vanaf 2035: € 62.553,00,
(2) rekenrente 1% tot 2035 en 2% vanaf 2035: € 74.533,00,
(3) rekenrente 3% gedurende de hele looptijd: € 56.502,00.
De fiscale schade komt volgens het rekenbureau - afhankelijk van de hiervoor genoemde rekenrenten - uit op: (1) € 7.461,00, (2) € 9.336,00 of (3) € 6.694,00.
De wettelijke rente over de inkomensschade bedraagt volgens het reken bureau € 53.044,00. Bij deze berekening is geen rekening gehouden met de door ASR betaalde voorschotten.
2.4.
[eiseres] kan zich met de inhoud van het deskundigenrapport verenigen, met uitzondering van de gehanteerde rekenrente, die volgens haar gelet op de huidige economische situatie op 0% dient te worden gesteld.
2.5.
ASR heeft benadrukt dat zij het niet eens is met de door de rechtbank bepaalde uitgangspunten die in het rapport zijn gehanteerd. Ten aanzien van de inhoud van het rapport heeft ASR naar voren gebracht dat het gaat om een schade met een lange looptijd en dat daarom een rekenrente van 3% aangehouden moet worden. Voorts stelt ASR dat het rekenbureau bij de berekening van de rente ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de reeds door haar betaalde voorschotten van in totaal € 130.000,00. De betaalde bedragen aan voorschotten zijn hoger dan het bedrag aan schade van [eiseres] dat niet bestaat uit het verlies aan verdienvermogen, zodat deze voorschotten deels ook zien op schade vanwege verlies aan verdienvermogen. Het door het rekenbureau berekende bedrag van € 53.044,00 aan wettelijke rente is volgens ASR dus niet integraal toewijsbaar.
De schade
2.6.
Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen de berekening van het verlies aan verdienvermogen. De rechtbank stelt daarom vast dat de schade van [eiseres] vanwege het verlies aan verdienvermogen € 184.825,00 bedraagt.
2.7.
Bij de vaststelling van de pensioenschade gaat het om toekomstige schade waarbij gedurende de gehele - betrekkelijk lange - looptijd rekening moet worden gehouden met fluctuaties in het te behalen rendement en inflatie. De rechtbank ziet in de huidige economische situatie geen reden om af te wijken van het tot op heden algemeen gebruikelijke uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met een rekenrente van 3% (rendement van 6% en een inflatie van 3%). Dat bij kort lopende schades in een enkel geval een lagere rekenrente wordt toegepast, kan daar niet aan afdoen. De rechtbank wil ervoor waken dat op grond van fluctuerende economische omstandigheden voortdurend discussie bestaat over de rekenrente, nu de rendementscomponent in rekenrente niet (alleen) hoeft te slaan op extern te behalen resultaten, maar ook kan zien op een rendement vanwege besparingen, zoals het aflossen van schulden. De rechtbank stelt daarom vast dat de pensioenschade conform de berekening van het rekenbureau € 56.502,00 bedraagt.
2.8.
Gelet op het voorgaande dient ook op de fiscale schade een rekenrente van 3% te worden toegepast. De rechtbank stelt de fiscale schade daarom vast op het door het rekenbureau berekende bedrag van € 6.694,00.
2.9.
In het vonnis van 24 september 2014 heeft de rechtbank het rekenbureau de opdracht gegeven het verlies aan verdienvermogen te berekenen en daarbij verzocht de verschenen rente voor deze kostenpost te berekenen (zie hiervoor in 2.2). Het rekenbureau heeft conform deze opdracht de verschenen rente berekend. In hetgeen ASR thans aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om de rente - rekening houdend met de reeds door ASR verstrekte voorschotten - opnieuw te laten berekenen. Gesteld noch gebleken is dat de voorschotten destijds expliciet zijn verstrekt in verband met de inkomensschade. ASR heeft de berekening van de rente als zodanig niet betwist. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat over de schade wegens verlies aan verdienvermogen een bedrag van € 53.044,00 aan wettelijke rente verschuldigd is. Op de verwerking van de betaalde voorschotten komt de rechtbank hieronder nader terug.
2.10.
[eiseres] vordert voorts een bedrag van € 810,00 voor cranio-sacraal-therapie in 2002 en 2003 en € 10.731,00 voor een behandeling bij het Centrum Integrale Rugzorg (CIR). ASR heeft deze medische kosten niet betwist, maar stelt dat zij deze reeds heeft voldaan, door betaling van een voorschot van € 14.000,00 in 2004. [eiseres] heeft dit niet heeft betwist. De rechtbank stelt daarom vast dat de schade van [eiseres] wegens medische kosten € 11.541,00 bedraagt en dat deze schade door ASR is voldaan door betaling van een bedrag van € 11.500,00 op 17 juli 2014.
De buitengerechtelijke kosten
2.11.
[eiseres] vordert dat de kosten van de door haar geraadpleegde deskundigen worden vergoed, evenals de kosten van de aan haar verleende rechtshulp. Op grond van artikel 6:96 lid 2BW komen de kosten voor het inschakelen van een deskundige en verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking, indien zowel het inroepen daarvan als de daarvoor gemaakte kosten redelijk zijn.
De kosten van de deskundigen
2.12.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de deskundigen bedragen volgens [eiseres] :
  • de kosten van haar medisch adviseur voor een bedrag van € 1.221,73.
  • [bedrijf 1] . (hierna: [bedrijf 1] ), een bedrag van € 4.035,16;
  • [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), een bedrag van € 2.038,11;
  • [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), een bedrag van € 5.536,55.
2.13.
ASR heeft geen bezwaar gemaakt tegen het bedrag van € 1.221,73 als kosten van de medisch adviseur van [eiseres] , zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
2.14.
[bedrijf 1] heeft op 26 mei 2006 op verzoek van [eiseres] een rapport uitgebracht ter berekening van het verlies van verdienvermogen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk dat [eiseres] in het kader van de onderhandelingen eenzijdig een schadeberekening laat maken, ook al bestond er op dat moment nog geen overeenstemming tussen partijen over de te hanteren uitgangspunten. Zij heeft met dit rapport een onderbouwing willen geven van de volgens haar geleden schade. De voor dit rapport gemaakte kosten komen daarom als kosten ter vaststelling van de schade in aanmerking. Nu ASR de hoogte van de kosten voor dit rapport niet heeft betwist en de rechtbank deze kosten niet bovenmatig voorkomen, zal de rechtbank bepalen dat ASR de kosten van deze rapportage ten bedrage van € 4.035,16 dient te vergoeden.
2.15.
Het arbeidskundig advies van [bedrijf 2] dateert van 9 november 2006. [eiseres] heeft dit ingewonnen ter onderbouwing van haar standpunt dat de re-integratie was mislukt en dat zij niet in staat was tot het verrichten van enige arbeid. Het feit dat het rapport van [bedrijf 2] niet voldoet aan de standaardeisen voor een arbeidskundige rapportage is op zich zelf geen reden om te oordelen dat inschakeling van een arbeidskundige in het kader van de te voeren onderhandelingen onredelijk was. Nu ASR de hoogte van de kosten voor dit rapport niet heeft betwist en de rechtbank deze kosten niet bovenmatig voorkomen, zal de rechtbank bepalen dat ASR de kosten van deze rapportage ten bedrage van € 2.038,11 dient te vergoeden.
2.16.
De vordering tot vergoeding van de kosten van het rapport van [bedrijf 3] zal op grond van de volgende overwegingen worden afgewezen. Uit de door [eiseres] overgelegde correspondentie tussen haar (advocaat) en ASR blijkt het volgende. Bij brief van 6 februari 2007 heeft [eiseres] ASR gesommeerd de volgens haar verschuldigde schadevergoeding van in totaal € 426.503,21 te betalen. In een brief van 16 juli 2007 heeft ASR uitvoerig haar standpunt toegelicht dat causaal verband tussen het ongeval en de klachten ontbreekt en een verzoek van [eiseres] tot toekennen van een nader voorschot afgewezen. In antwoord daarop heeft [eiseres] in een brief van 10 oktober 2007 voorgesteld dat zij de kwestie van de arbeidsongeschiktheid opnieuw aan een deskundige op het gebied van whiplash voorlegt, waarbij zij stelt dat ASR gehouden is de kosten van dit onderzoek voor haar rekening te nemen. Na correspondentie over en weer - waaronder een voorstel van ASR met een aantal namen van mediators - verwijst ASR in een faxbericht van 21 november 2007 naar het advies van haar medisch adviseur, waaruit blijkt dat deze een nader onderzoek niet noodzakelijk vindt. Voor het geval [eiseres] van mening is dat een onderzoek wel noodzakelijk zou zijn noemt de medisch adviseur een aantal namen van te benaderen neurologen. Verder wordt duidelijk gemaakt dat bij een dergelijk onderzoek de gebruikelijk IMWD vraagstelling moet worden gehanteerd. In antwoord op dit bericht van ASR deelt [eiseres] in een brief van 6 februari 2008 mee dat zij op 20 en 21 februari 2008 multidisciplinair zal worden onderzocht in “Het [bedrijf 3] ”. In de gegeven omstandigheden moest het voor [eiseres] duidelijk zijn dat het eenzijdig door haar inschakelen van een deskundige door haar op dat moment niet zou bijdragen aan een minnelijke regeling met ASR. Het staat [eiseres] uiteraard vrij om - indien zij dat noodzakelijk acht - een deskundige te benoemen. In aanmerking genomen dat [eiseres] geen reactie heeft gegeven op de door ASR genoemde namen van mogelijk in te schakelen deskundigen en dat zij is voorbijgegaan aan de redelijke eis van ASR om de gebruikelijke IMWD vraagstelling te hanteren, is het in dit geval echter niet redelijk om ASR de kosten van het onderzoek te laten dragen. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om te trachten gezamenlijk een deskundige te benoemen, of indien zij ervan overtuigd was dat partijen op dit punt niet tot overeenstemming zouden kunnen komen, de rechtbank te verzoeken een voorlopig deskundigenbericht te bevelen
De kosten van rechtsbijstand
2.17.
[eiseres] vordert als kosten van rechtsbijstand over de periode
tot 2008een bedrag van € 43.444,16. Voor de periode
vanaf 2008tot heden verzoekt zij de rechtbank deze kosten te begroten uitgaande van 444 uren tegen een uurtarief van gemiddeld € 265,00, dus een bedrag van ongeveer € 117.660,00. De totale vordering van de kosten van rechtsbijstand bedraagt dus ongeveer € 161.104,00.
2.18.
ASR heeft de gevorderde kosten gemotiveerd betwist. Volgens ASR is de tijdsbesteding exorbitant. Zij heeft diverse voorbeelden gegeven van kosten waarvan volgens haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat ASR die voor haar rekening neemt.
2.19.
De rechtbank is van oordeel dat de tijdsbesteding de redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW niet kan doorstaan. Bij dit oordeel is het volgende in aanmerking genomen. Uit de overgelegde specificaties van de tijdsbesteding van de advocaat van [eiseres] blijkt dat gedurende de gehele looptijd van de behandeling van de zaak met grote regelmaat zeer veel tijd is besteed aan “bestudering van het dossier” en “bestudering van jurisprudentie” soms ook verantwoord als “diverse werkzaamheden”. Uit de overgelegde urenstaten vanaf 19 november 2007 blijkt dat het gaat om 348 uren, bijna 80% van de opgevoerde tijdsbesteding. Over de periode tot 19 november 2007 kan de rechtbank dit niet meer nagaan, omdat bij de overgelegde specificaties een tijdsopgave ontbreekt. De rechtbank heeft echter geen aanleiding om te veronderstellen dat dit, gezien de tekstuele specificaties achter de declaraties, significant anders is geweest. [eiseres] heeft geen urenspecificatie over de eerste tijd van behandeling van haar zaak in het geding gebracht, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de hierboven genoemde becijfering niet zou kloppen. Dit had wel op haar weg gelegen, nu zij wist dat ASR grote reserves had ten aanzien van deze post. De rechtbank ziet geen aanleiding om haar in staat te stellen alsnog een verdere specificatie in het geding te brengen.
2.20.
Op grond van de hoogte van de totale declaraties tot 19 november 2007
(€ 43,444,16), het (volgens haar advocaat) in die periode gehanteerde uurtarief (€ 255,00), de toepasselijke BTW en de kantoorkosten (6%) schat de rechtbank dat de tijdsbesteding circa 135 uren is geweest, waarvan de rechtbank eveneens schat dat daarvan circa 100 uren aan studietijd c.a. is berekend. Daarmee komt het totaal aan studietijd c.a. op ongeveer 448 uren tegen een totale tijdsbesteding van (135 + 444 =) 579 uren. De inhoud van het dossier is naar het oordeel van de rechtbank geen rechtvaardiging voor zo’n grote hoeveelheid studietijd.
2.21.
Opgemerkt wordt dat onderhavige zaak een gemiddelde letselschade zaak betreft, waarbij ASR de aansprakelijkheid heeft erkend en het breekpunt in de onderhandelingen tussen partijen werd gevormd door de vraag naar het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van [eiseres] en de daaruit voortvloeiende schade. De looptijd van de zaak is weliswaar lang, maar het gaat hier niet om een zodanig gecompliceerd geschil dat dit - steeds opnieuw - onderzoek door een rechtshulpverlener vereist. Daarbij komt dat de advocaat van [eiseres] gelet op het gehanteerde tarief van een specialist, geacht mag worden voldoende parate kennis te hebben van (de jurisprudentie op het gebied van) letselschade en in staat is de knelpunten in het dossier snel te kunnen doorgronden.
2.22.
Hoewel het begrijpelijk is dat [eiseres] in haar situatie als alleenstaande met een financiële terugval als gevolg van het ongeval, meer zorg en aandacht vergt van een rechtshulpverlener dan een gemiddeld slachtoffer met een sociaal netwerk, rechtvaardigt dit niet de bovenmatige urenbesteding als in dit geval aan de orde is. Over het door in dit verband door [eiseres] genoemde voorbeeld overweegt de rechtbank de kosten van een advocaat die zijn gemaakt voor het “inpraten van oude vrienden” van [eiseres] om hen in staat te stellen een bijdrage aan de besluitvorming te kunnen, niet als redelijk gemaakte kosten kunnen worden aangemerkt. Zoals hiervoor in 2.16 is geoordeeld was het inschakelen van de deskundige [bedrijf 3] in de gegeven omstandigheden niet redelijk. De met deze inschakeling gemoeide advocaatkosten zijn daarom evenmin in redelijkheid gemaakt. Verder is de rechtbank met ASR van oordeel dat de kosten voor de tijdsbesteding voor overleg met de ongevallenverzekeraar en de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiseres] in redelijkheid niet voor rekening van ASR kunnen komen. Hetzelfde geldt voor de tijdsbesteding “in verband met mogelijke aansprakelijkheid mr. [naam] ” en tijdsbesteding aan “overleg met Delta Lloyd in verband met een pensioenregeling”. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat ASR vanwege haar aansprakelijkheid voor het ongeval deze kosten moet dragen. Voorts is onduidelijk om welke reden [eiseres] , [bedrijf 4] heeft benaderd, nadat de gezamenlijke mediation was vastgelopen. De kosten voor overleg met [bedrijf 4] , zijn dus niet in redelijkheid gemaakt en komen niet voor vergoeding in aanmerking.
2.23.
Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de gevorderde kosten voor rechtsbijstand drastisch te matigen. Van de (geschatte) hoeveelheid studietijd zal de rechtbank 85% in mindering brengen. Dat betekent dat het totale tijdsbeslag 200 uren is. (De rechtbank merkt op dat de hoeveelheid studietijd dan nog steeds ongeveer 35% van het totaal vormt. Ten aanzien van het gehanteerde uurtarief heeft ASR gesteld dat uit de website van het kantoor van de advocaat van [eiseres] blijkt dat hij een tarief hanteert van € 200,00. Hierop is [eiseres] niet specifiek ingegaan, maar heeft zij ermee volstaan de door haar advocaat (beweerdelijk) gehanteerde tarieven te noemen, zonder verdere onderbouwing en zonder enig stuk waaruit zou blijken dat dit het tarief is dat met haar zou zijn afgesproken. Dit brengt de rechtbank ertoe een tarief van € 200,00 per uur als uitgangspunt te nemen. Dit brengt het bedrag dat wegens buitengerechtelijke kosten door ASR verschuldigd is, naast de hiervóór besproken externe kosten op 200 x € 200,00 x 106% x 119% = € 50.456,00.
2.24.
De rechtbank ziet geen reden om over dit bedrag wettelijke rente toe te kennen, nu gesteld nog gebleken is dat [eiseres] enig bedrag al aan haar advocaat heeft voldaan en uit de toelichting in de akte van 14 mei 2014 blijkt dat op enig moment haar advocaat is gestopt met het sturen van declaraties.
slotsom
2.25.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat ASR de volgende schadeposten aan [eiseres] moet vergoeden:
schade als gevolg van verlies aan verdiencapaciteit € 184.825,00
pensioenschade 56.502,00
fiscale schade 6.694,00
rente over het verlies aan verdiencapaciteit 53.044,00
medische kosten 11.500,00
kosten van de deskundigen 7.295,00
kosten voor rechtsbijstand
50.456,00
Totaal € 370.316,00
ASR heeft op deze schade de volgende voorschotten betaald:
17 maart 2004: € 2.500,00
7 juli 2004 11.500,00
9 augustus 2004 6.000,00
14 december 2009 5.000,00
22 februari 2010 5.000,00
20 september 2010 15.000,00
12 maart 2012 25.000,00
8 april 2014
50.000,00
Totaal € 130.000,00
2.26.
ASR dient dus nog aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 240.316,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten van de deskundigen ten bedrage van € 7.295,00, met ingang van de datum waarop [eiseres] deze betalingen volgens de facturen verschuldigd was. Over de medische kosten is ASR geen rente verschuldigd, nu zij deze kosten reeds op 17 juli 2014 heeft vergoed.
2.27.
Uit de wet volgt dat de door ASR betaalde voorschotten conform artikel 6:44 lid 1 BW in de eerste plaats in mindering strekken op de kosten, vervolgens in mindering op de verschenen rente en tenslotte in mindering op de hoofdsom. De rechtbank merkt overigens in dit verband op dat de buitengerechtelijke kosten geen kosten zijn zoals bedoeld in dit artikel. De rechtbank zal de toepassing van art. 6:44 BW in het dictum niet apart opnemen, omdat dit geen specifieke verplichting van ASR is, maar één die geldt voor iedere partij die veroordeeld wordt tot betaling van een geldsom.
2.28.
De rechtbank ziet in hetgeen ASR heeft aangevoerd onvoldoende grond om de vordering tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring af te wijzen.
2.29.
ASR zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 92,81
- griffierecht 1.474,00
- salaris advocaat
6.000,00(3 punten × tarief VI € 2.000,00)
Totaal € 7.566,81
2.30.
De kosten van het rekenbureau van zijn reeds voldaan door middel van de voorschotbetalingen door ASR.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt ASR om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 240.316,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten van de deskundigen ten bedrage van € 7.295,00, met ingang van de datum waarop [eiseres] deze betalingen volgens de facturen verschuldigd was,
3.2.
veroordeelt ASR in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 7.566,81,
3.3.
veroordeelt ASR, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op: € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van
€ 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, mr. H.M.M. Steenberghe en mr. J.M. Eelkema, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015. [1]

Voetnoten

1.type: SJ(M