ECLI:NL:RBMNE:2015:5474

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
3614591 - AC EXPL 14-5384
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot terugbetaling van studiekosten door werknemer op basis van studiekostenbeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de terugbetaling van studiekosten. De werknemer, [eiser], was in dienst bij de werkgever, [gedaagde], en had een studiekostenovereenkomst getekend waarin was vastgelegd dat hij studiekosten diende terug te betalen indien hij de opleiding niet succesvol afrondde. De werkgever had de werknemer verplicht om de opleiding tot APK keurmeester te volgen, maar de arbeidsovereenkomst werd niet verlengd omdat de werknemer het examen niet had gehaald. De werkgever vorderde terugbetaling van de gemaakte studiekosten, maar de kantonrechter oordeelde dat de eisen van goed werkgeverschap zich verzetten tegen deze terugvordering. De werkgever had de werknemer niet voldoende geïnformeerd over de gevolgen van het niet behalen van het examen en had hem niet schriftelijk gewezen op de hoogte van de studiekosten. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet in staat was gesteld om het examen te halen, omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever niet was verlengd. De vordering van de werkgever werd afgewezen en de werknemer kreeg zijn loon over de maand juni 2014 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 3614591 AC EXPL 14-5384 MS/1270
Vonnis van 29 juli 2015
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders te Assen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E.P.C. Goossens, SRM Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie en (voorwaardelijke) eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie tevens inhoudende wijziging van eis in conventie tevens inhoudende conclusie van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie tevens (voorwaardelijke) repliek in reconventie en repliek in reconventie
- de akte na conclusie van dupliek in conventie tevens inhoudende repliek in reconventie
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 15 juli 2013 in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van monteur op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden gedurende 38 uur per week. Zijn laatstgenoten salaris bedraagt € 1.940,55 bruto te vermeerderen met 8% vakantiebijslag.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is in artikel 11 het volgende bepaald:
“Na schriftelijk akkoord door werkgever kunnen studiekosten bij aanvang van de studie voor vijftig procent worden vergoed, bij afronding van de studie de tweede vijftig procent. Werkgever en werknemer gaan de hiervoor bestemde Studiekosten overeenkomst aan.”
2.3.
In de studiekostenovereenkomst, die door partijen op 15 juli 2013 is getekend, is onder meer het volgende bepaald:
“(…) Werkgever draagt de kosten van werknemer die verbonden zijn aan alle in/externe opleidingen en trainingen; deze kosten omvatten uitsluitend cursusgeld en boekengeld en dit onder de navolgende voorwaarden:
1. (…)
2. De kosten van deze cursus worden onder voorwaarden vergoed door de werkgever. Bij aanvang van de cursus wordt 50% aan werknemer vergoed en bij succesvolle afronding nogmaals 50%.
3. De werknemer bouwt met de kosten die werkgever vergoedt een studieschuld op. Bij verbreking van de arbeidsovereenkomst door één van de partijen zal werknemer een gedeelte van deze studieschuld, volgens de methode genoemd in artikel 3, dienen te voldoen aan werkgever, uiterlijk op de laatste werkdag volgens de arbeidsovereenkomst, hetzij door verrekening met nog tegoed aan salaris.
4. De onder punt 2 genoemde voorwaarden zijn:
  • Indien de werknemer binnen 4 jaar na succesvolle afronding van de cursus uit dienst treedt, vindt terugbetaling van de gehele cursusprijs plaats aan de werkgever. Voor iedere maand die is verstreken na succesvolle afronding van de cursus, wordt 1/48 in mindering gebracht op de terugbetaling.
  • Indien de werknemer uit dienst treedt voordat de cursus is afgerond, de cursus tussentijds staakt of deze niet met succes afrondt, dan komen alle kosten van de cursus voor rekening van werknemer.
  • Ontslag door toedoen van de werknemer komt voor risico van de werknemer.
(…)
7. Afwijkend van voorgaande artikelen is werknemer 25% van de kosten verschuldigd aan de werkgever indien werknemer na herkansing niet is geslaagd voor het examen, terwijl het slagingspercentage boven de 70% ligt.”
2.4.
[eiser] heeft na indiensttreding eerst een vooropleiding gevolgd die nodig was voor het volgen van de opleiding tot APK keurmeester. Dit betrof een 7-daagse cursus. [eiser] heeft op 16 december 2013 hiervoor het (her)examen gehaald. In april 2014 heeft hij de opleiding tot APK keurmeester gevolgd. Het eerste examen op 2 mei 2014 heeft hij niet gehaald. Het herexamen op 6 juni 2014 heeft hij evenmin gehaald.
2.5.
[gedaagde] heeft [eiser] bij brief van 13 juni 2014 meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst, die op 15 juli 2014 afloopt, niet wordt verlengd. [gedaagde] heeft [eiser] verzocht een bedrag van € 495,08 ter zake van gemaakte studiekosten (in totaal een bedrag van € 2.937,88 met daarop in mindering gebracht het salaris over de maand juni inclusief vakantiebijslag van € 2.442,80) aan haar te voldoen.
2.6.
[eiser] heeft de arbeidsovereenkomst tegen 1 juli 2014 opgezegd.
2.7.
[eiser] heeft onder meer bij brief van 30 juni 2014 bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van de gemaakte studiekosten.
2.8.
[gedaagde] heeft zich onder verwijzing naar de studiekostenovereenkomst op het standpunt gesteld dat [eiser] de gemaakte kosten dient terug te betalen en heeft dit standpunt ook in verdere correspondentie met [eiser] gehandhaafd. Zij heeft van het salaris over de maand juni 2014 uiteindelijk, rekening houdend met de beslagvrije voet, een bedrag van € 853,36 netto voldaan en heeft een bedrag van € 732,40 netto verrekend in verband met de studiekosten.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] vordert - na vermindering van eis - veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om aan hem te betalen:
a. het loon over de maand juni 2014 ter hoogte van € 732,40 netto;
b. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 over het onder a. gevorderde;
c. de wettelijke rente over het onder a. gevorderde vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening;
d. de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna - voor zover van belang - zal worden ingegaan.
In voorwaardelijke reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te voldoen het bedrag van € 2.205,48 inclusief BTW uiterlijk zeven dagen na betekening van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf 1 juli 2014, dan wel de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van de algehele voldoening en vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 418,79, te vermeerderen met de BTW van in totaal € 506,73, met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te voldoen het bedrag van € 2.937,88 inclusief BTW uiterlijk zeven dagen na betekening van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf 1 juli 2014, dan wel de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van de algehele voldoening en vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 418,79, te vermeerderen met de BTW van in totaal € 506,73, met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding.
3.5.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie op de inhoud waarvan hierna - voor zover van belang - zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Het geding in conventie spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] op terechte gronden € 732,40 netto op het loon van [eiser] over de maand juni 2014 heeft ingehouden door dit bedrag te verrekenen met de vordering tot terugbetaling van de studiekosten, die zij op [eiser] stelt te hebben. Daartoe is het volgende van belang.
4.2.
Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat, nu de arbeidsovereenkomst van [eiser] op 15 juli 2014 van rechtswege eindigde en door [gedaagde] niet werd verlengd en [eiser] op dat moment het examen voor de opleiding tot APK keurmeester nog niet had gehaald, [eiser] op grond van de artikelen 3 en 4 van de studiekostenovereenkomst verplicht was om alle kosten van de door hem gevolgde cursussen aan [gedaagde] terug te betalen. Tussen partijen staat ook vast dat de studiekosten in totaal € 2.937,88 inclusief BTW bedragen.
4.3.
Op zich is het een werkgever toegestaan met een werknemer afspraken te maken over een eventuele terugbetaling van studiekosten, die aanvankelijk door de werkgever zijn voldaan. Deze bevoegdheid is echter niet onbeperkt. Zij wordt begrensd door wettelijke bepalingen, door de eisen van goed werkgeverschap en de norm van art. 6:248 BW. Richtinggevend hierbij is het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983, RvdW 1983, 122 (Muller/Van Opzeeland).
4.4.
In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van de wet zich niet zonder meer verzet tegen een terugbetalingsregeling van studiekosten, wanneer het gaat om een regeling die:
a. de tijdspanne vaststelt gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de werknemer tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden;
b. bepaalt dat de werknemer, indien de dienstbetrekking eindigt, het loon over die periode aan de werkgever zou moeten terugbetalen, en
c. deze terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de onder a. bedoelde tijdspanne.
4.5.
Het arrest ziet op een terugbetaling van loon, maar aangenomen moet worden dat dezelfde regels eveneens van toepassing zijn wanneer het gaat om het terugbetalen van studiekosten. De kantonrechter oordeelt dat het studiekostenbeding dat in de arbeidsovereenkomst en de studiekostenovereenkomst is opgenomen aan de door de Hoge Raad geformuleerde (hoofd)voorwaarden voldoet en daarom in zoverre kon worden overeengekomen.
4.6.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest echter ook een aantal aanvullende voorwaarden gesteld, zoals de voorwaarde dat er geen strijd mag ontstaan met de Wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag en de voorwaarde dat de terugbetalingsregeling met haar consequenties duidelijk moet zijn geweest voor de werknemer. Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat de redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat de werkgever onder omstandigheden geen studiekosten kan terugvorderen, indien de werkgever zelf het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft genomen.
4.7.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de terugbetalingsregeling met haar consequenties niet duidelijk voor hem zijn geweest. Hij stelt dat hij niet met de studiekostenovereenkomst had ingestemd als hij had geweten dat zijn contract niet zou worden verlengd en dat een voorwaarde voor het verlengen van het contract was dat hij zijn examen binnen een bepaalde tijd zou halen. Daarbij komt, dat hij bij het aangaan van de studiekostenovereenkomst geen inzicht had in de kosten die met de opleiding waren gemoeid. Er is volgens [eiser] een wanverhouding tussen de kosten van de opleiding, de duur van de arbeidsovereenkomst en de hoogte van zijn inkomen. [eiser] stelt dat hij door de toepassing van het studiekostenbeding in een financiële noodsituatie terecht is gekomen en dat hij als gevolg van de verrekening al een geldlening heeft moeten afsluiten. Hij heeft geen profijt van de opleiding, omdat hij geen geld heeft om zelf nog een herexamen te bekostigen en hij op dit moment geen nieuwe werkgever heeft die de opleidingskosten zou kunnen overnemen.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de eisen van goed werkgeverschap zich in dit geval tegen terugvordering van de gemaakte studiekosten verzetten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] zelf heeft gesteld dat zij [eiser] bij indiensttreding de verplichting heeft opgelegd om de opleiding tot APK keurmeester te volgen. In een dergelijk geval past meer terughoudendheid voor het aannemen van een terugbetalingsregeling dan wanneer het een opleiding betreft die de werknemer op eigen verzoek heeft gevolgd. [gedaagde] heeft [eiser] er bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst en de studiekostenovereenkomst niet schriftelijk op gewezen dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd als hij het examen van de opleiding tot APK keurmeester niet binnen de looptijd van de arbeidsovereenkomst zou halen en dat hij in dat geval dus niet in de gelegenheid zou zijn om de 48 maanden vol te maken om de kosten zo “terug te verdienen”. Ook is [eiser] niet schriftelijk meegedeeld hoe hoog de studiekosten zouden zijn, terwijl deze kosten in verhouding tot zijn salaris aanzienlijk zijn, te weten bijna twee netto maandsalarissen. [eiser] heeft, onder overlegging van een e-mail d.d. 10 maart 2015 van het opleidingsinstituut Innovam Trainingen, gesteld dat het slagingspercentage voor het examen APK2 van 1 oktober 2013 tot 1 juni 2014 50% was bij een deelnemersaantal van 566 deelnemers. Dit is door [gedaagde] niet gemotiveerd betwist. Niet is gebleken dat [gedaagde] [eiser] er bij indiensttreding op heeft gewezen dat het halen van het examen geen gemakkelijke opgave zou zijn, terwijl in de rede ligt dat dit [gedaagde] bekend was.
4.9.
De kantonrechter weegt voorts mee dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [gedaagde] niet is verlengd en dat [eiser] hierdoor niet in de gelegenheid is gesteld het examen alsnog op kosten van [gedaagde] te halen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat [eiser] niet genoeg zijn best heeft gedaan om het examen te halen. Overigens heeft [eiser] het examen voor de vooropleiding wel gehaald en moet hij volgens [gedaagde] ook de kosten die hiermee zijn gemoeid, ruim € 1.800,00, terugbetalen.
4.10.
Gezien het voorgaande zal de vordering van [eiser] tot betaling van het loon over de maand juni 2014 ter hoogte van € 732,40 netto worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening. De gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW wordt (bij wege van matiging) gesteld op een percentage van 10% van het bedrag van € 732,40, nu dit percentage de kantonrechter op grond van de omstandigheden van het geval billijk voorkomt.
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 104,80
- griffierecht € 219,00
- salaris gemachtigde €
200,00(2 punten x tarief € 100,00)
Totaal € 523,80
In (voorwaardelijke) reconventie
4.12.
Nu in conventie is geoordeeld dat de eisen van goed werkgeverschap zich in dit geval tegen terugvordering van de gemaakte studiekosten verzetten, zullen de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie worden afgewezen.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in (voorwaardelijke) reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 175,00 (2 punten x 0,5 x tarief € 175,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] ter zake van loon over de maand juni 2014 een bedrag ter hoogte van € 732,40 netto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 10% over dit bedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het bedrag van € 732,40 vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 523,80, waarvan € 200,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
In (voorwaardelijke) reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 175,00 aan salaris gemachtigde;
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2015.