ECLI:NL:RBMNE:2015:5444

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
16/661022-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in bedrijfspand met vernieling

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995 en wonende in Amsterdam, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft een poging tot inbraak in een bedrijfspand aan de [adres] in Amsterdam op 1 februari 2014. De verdachte is niet verschenen tijdens de zittingen, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.L. van Gaalen. De rechtbank heeft de zaak gelijktijdig behandeld met die van medeverdachten, maar deze niet gevoegd. De officier van justitie heeft verzocht om voeging, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de tenlasteleggingen onder verschillende strafprocesrechtelijke regels vallen, gezien de minderjarigheid van de verdachte ten tijde van een ander feit.

De tenlastelegging omvat zowel een poging tot inbraak als vernieling van de deur en het slot van het bedrijfspand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is. De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd, waaronder DNA-bewijs dat de verdachte verbindt aan de plaats delict. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de poging tot inbraak, maar zich neergelegd bij het oordeel van de rechtbank over de vernieling.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de poging tot inbraak, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van vernieling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn problematische ontwikkeling. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 30 uur en vervangende jeugddetentie van 15 dagen. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661022-15
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 21 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren op [1995] in Amsterdam,
Wonende aan de [adres] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft deels achter gesloten deuren plaatsgevonden op 9 september 2014, 3 februari 2015 en 7 juli 2015. De verdachte is op geen van deze dagen verschenen. Ter zitting is wel verschenen mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam, die verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De zaak wordt gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] (16/660056-13) en [medeverdachte 2] (16/653984-13).
De officier van justitie heeft tevens ter terechtzitting de dagvaarding met parketnummer 16/653985-13 aangebracht, met daarop een strafbaar feit gepleegd op 21 september 2012. Hij heeft op de terechtzitting van 7 juli 2015 verzocht de zaken te voegen. Op de zitting van 7 juli 2015 heeft hij gerequireerd tot één straf.
De rechtbank heeft het verzoek tot voeging ter terechtzitting van 7 juli 2015 afgewezen. De tenlastelegging met parketnummer 16/653985-13 betreft een verdenking van een strafbaar feit door verdachte toen hij minderjarig was en de verdenking met parketnummer 16/661022-15 betreft een verdenking uit 2014, toen verdachte al meerderjarig was. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om deze zaken gevoegd te behandelen en hiervoor vervolgens één straf voor op te leggen. Het betreft immers dagvaardingen waarop een geheel andere strafvorderlijke procedure van toepassing is. Alleen indien een verdachte als minderjarige verdachte in één tenlastelegging voor de kinderrechter of een meervoudige kamer waar een kinderrechter deel uitmaakt wordt aangebracht, kan op een minderjarige- en meerderjarigenzaak, hetzelfde procesrecht van toepassing zijn. In de onderhavige zaken is op de ene zaak minderjarigen strafprocesrecht van toepassing en op de andere zaak volwassen strafprocesrecht van toepassing. De bepalingen het strafprocesrecht in minderjarigenzaken verschillen zodanig van volwassenzaken dat een gevoegde behandeling geen sprake kan zijn. Dit geldt ondermeer ten aanzien van de voorlopige hechtenis en de openbaarheid van de zitting. De wet kent niet de mogelijkheid na twee afzonderlijke procedures één gezamenlijke straf op te leggen. De rechtbank ziet zich daarom genoodzaakt om de zaken van beide parketnummers af te doen in aparte vonnissen.
Tevens waren aanwezig mw. [A] van de Raad voor de Kinderbescherming en in het kader van de andere tegen verdachte aanhangige zaak de benadeelde partij [B] met zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Primair: op 1 februari 2014 samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in het bedrijfspand van [C] aan [adres] in Amsterdam;
Subsidiair: op 1 februari 2014 samen met anderen een deur, een raam dan wel een slot
van [C] heeft vernield.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat verdachte dient te worden veroordeeld voor het primair tenlastegelegde feit. De officier van justitie baseert zich hierbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan niet de conclusie worden getrokken dat de gedragingen zijn gericht op het plegen van een inbraak. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van een begin tot uitvoering van een (poging tot) woninginbraak. Uit het dossier bevinden zich geen bewijsmiddelen die erop wijzen dat er een intentie is geweest om het pand te betreden. Verdachte zal voor het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde [1]
Op 1 februari 2014 doet [C] aangifte van vernieling van de voordeur, de raampost, de deurpost en het cilinderslot aan een bedrijfspand aan de [adres] in Amsterdam. Zij huurt het pand van [D]. [2] Diezelfde dag om 5:30 uur krijgt de politie een melding dat aan [adres] mogelijk een inbraak gaande was. De daders zijn in de richting van de Balboastraat gerend. [3] De verbalisanten gaan ter plaatse en treffen op het Balboaplein een rennende man aan met een capuchon op. Deze man blijkt [medeverdachte 3] te zijn. [4] Eerder op de avond is [medeverdachte 3] samen met [verdachte] (hierna: verdachte) in Amsterdam staande gehouden wegens overlast. [5] De jongens hebben op dat moment een half lege fles Jack Daniels bij zich. [6]
Verbalisanten doen op 1 februari 2014 onderzoek bij het bedrijfspand en zien dat de ruit van de erker kapot is. Voor het portiek ligt een halve baksteen. Op de deur en het raamkozijn is ook zichtbaar schade.. [7] Door verbalisanten werd op 1 februari 2014 als forensische onderzoekers een onderzoek naar sporen verricht een bedrijfspand [adres] te Amsterdam. Zij zien een bloedveeg bij een van de breuken in het glas van de ruit. Op de grond nabij de voordeur zien zij enkele bloedspatten, een daarvan is bemonsterd en veiliggesteld (SIN AAEV2623NL). [8] Uit onderzoek van het NFI blijkt dat in het bloedspoor dat bij de voordeur is veilig gesteld, een DNA profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA profielcluster van verdachte. De kans dat het DNA profiel van iemand anders afkomstig is dan verdachte, is kleiner dan één op één miljard. [9] Ook wordt door de verbalisanten onder een auto in de nabijheid van de kruising Witte de Withstraat met de Van Brakelstraat een fles Jack Daniels aangetroffen met bloedsporen op de fles drank. [10]
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem subsidiair ten laste gelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
op 1 februari 2014 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en een raampost en deurpost en cilinderslot, toebehorende aan [C] en [D], heeft vernield, door toen aldaar tezamen en in vereniging met zijn mededader, opzettelijk en wederrechtelijk
- met een steen die ruit in te gooien/slaan, ten gevolge waarvan die ruit is gebroken en
- met een hard voorwerp die raampost en deurpost te vernielen, en
- met een hard en/of puntig voorwerp dat cilinderslot te vernielen.
Voor zover in de tenlasteleggingen, met uitzondering van de aangehaalde tekst van verdachte, taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het subsidiair bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
het medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.De strafbaarheid van verdachte

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak met parketnummer 16/653985-13 gevoegd moet worden met bij onderhavige zaak en heeft daarom tot één strafeis gerequireerd. Deze strafeis is dat aan verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten wordt opgelegd een jeugddetentie van 120 dagen waarvan 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering. Daarnaast een werkstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis indien deze niet of niet naar behoren wordt verricht. Ook vraagt de officier van justitie om aan verdachte een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van 2 jaar op te leggen, zoals bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht. Elke keer dat door verdachte contact wordt gezocht met het slachtoffer, zal hem 2 maanden jeugddetentie worden opgelegd. Ten slotte is verzocht om de bijzondere voorwaarde duidelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en het gematigd positieve rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De verdediging vraagt de rechtbank om, indien het komt tot een veroordeling, aan verdachte een werkstraf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit, een raam- en een deurpost van een woning. Verdachte heeft hierbij geen respect getoond voor andermans eigendom en de vernieling heeft schade en overlast veroorzaakt bij de slachtoffers.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie 9 december 2014 van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
De rechtbank begrijpt uit de gezamenlijke strafeis dat de officier van justitie voorstelt jeugdstrafrecht toe te passen op de onderhavige zaak. De rechtbank overweegt over het toe te passen recht als volgt. Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde strafbare feit sinds ruim vier maanden 18 jaar. Uitgangspunt is dat dan het volwassenstrafrecht wordt toegepast, tenzij er in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding is om het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit de diverse rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming komt naar voren dat verdachte een zeer problematische ontwikkeling kent, vanaf zijn vroege jeugd. Ondanks verschillende vormen van justitieel ingrijpen, zowel via het strafrecht als via de ondertoezichtstelling, komt uit de stukken een jongen naar voren die aanzienlijk achterliep in zijn ontwikkeling ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten op allerlei leefgebieden. De rechtbank zal daarom jeugdstrafrecht toepassen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een werkstraf voor de duur van 30 uur dient te worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 47, 63, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Het bewezen verklaarde levert op zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Strafbaarheid
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 30 uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter,
mrs. G.V.M. Veldhoen en J.G. van Ommeren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2015.
Mr. J.G. van Ommeren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 01 februari 2014 te Amsterdam, althans in het arrondissement Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (bedrijfs)pand (gelegen aan [adres]) weg te nemen goed(eren) van zijner/hunner gading, geheel of ten dele toebehorende aan [C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemd (bedrijfs)pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s):
- naar voornoemd (bedrijfs)pand gegaan en
- ( vervolgens) de ruit (naast de voordeur) van voornoemd (bedrijfs)pand ingegooid/ingeslagen, althans vernield en/of de raampost en/of de deurpost en/of het cilinderslot van voornoemd (bedrijfs)pand beschadigd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 februari 2014 te Amsterdam, althans in het arrondissement Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of een raampost en/of deurpost en/of cilinderslot, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [C] en/of [D], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- met een of meer ste(e)n(en), althans (een) dergelijk hard(e) voorwerp(en) die ruit in te gooien/slaan, ten gevolge waarvan die ruit is gebroken/gebarsten en/of
- met (een) hard(e) voorwerp(en) op/tegen die raampost en/of deurpost te slaan/gooien, althans die raampost en/of deurpost te vernielen, en/of
- met (een) hard(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) op/in dat cilinderslot te krassen, althans dat cilinderslot te vernielen.
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om proces-verbaal nr. PL134L-2014027617, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 1.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 10.
8.Proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 23.
9.Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI rapport d.d. 19 februari 2014, p. 27, 28 en 29.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 14.