Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in een zaak als deze, waar het gaat om het belang van de verkeersveiligheid, in beginsel slechts plaats is voor het treffen van een voorlopige voorziening als op grond van de beschikbare gegevens met een grote mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat het bestreden besluit in bezwaar in rechte geen stand kan houden, dan wel dat de rechtsgevolgen daarvan niet in stand kunnen worden gelaten. Bovendien moeten feiten en omstandigheden aanwijsbaar zijn die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4. De voorzieningenrechter moet dus eerst beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker heeft hierover aangevoerd dat hij werkzaam is als zelfstandige bij het bedrijf [bedrijf], een bedrijf gespecialiseerd op het gebied van biometrie. De aard van de werkzaamheden brengt met zich dat verzoeker relaties, gevestigd door het hele land (en in het buitenland), op regelmatige basis dient te bezoeken om zodoende potentiële opdrachtgevers binnen te halen en om de relaties te onderhouden. Er is drie jaar geïnvesteerd in het product. Nu dienen de investeringen terugverdiend te worden. Aangezien klanten door heel Nederland zijn gevestigd en verzoeker meerdere afspraken per dag heeft, is het openbaar vervoer geen optie. Hij beschikt ook niet over de middelen om een chauffeur in te huren. Inmiddels heeft hij in overleg met zijn werkgever afgesproken dat hij in plaats van vijf afspraken maar één afspraak per dag heeft. Hierdoor is zijn inkomen enorm achteruit gegaan en kan hij amper het hoofd boven water houden. Deze situatie is niet langer houdbaar. De werkgever heeft in een brief 8 december 2014 laten weten dat het rijbewijs onontbeerlijk is voor de uitoefening van verzoekers werkzaamheden. Indien verzoeker niet ten spoedigste zijn rijbewijs terug al krijgen zal het bedrijf [bedrijf] in de problemen komen. Verzoeker zal zijn baan kwijtraken.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker het spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening hiermee in voldoende mate onderbouwd. Daarom moet thans aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidoordeel en een belangenafweging worden beoordeeld of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De rechtbank leidt uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting af dat het verzoek is gericht tegen de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs. Het onderzoek naar de rijvaardigheid/geschiktheid is gepland op 13 januari 2015.
6. Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) doen, indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR, onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van artikel 131, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvw wordt, bij het besluit bedoeld in het eerste lid, in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt.
Op grond van het derde lid worden bij ministeriële regeling nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
Op grond van artikel 133, eerste lid, van de Wvw legt het CBR in de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, bedoelde gevallen bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van de artikel 2, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) wordt een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw gebaseerd op feiten en omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling bepaalt dat een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de Wvw geschiedt indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
Op grond van artikel 6 van de Regeling schorst het CBR, in de gevallen, bedoeld in artikel 5, overeenkomstig artikel 131, tweede lid, van de Wvw de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het rijbewijs ongeldig wordt verklaard op grond van artikel 132b, tweede lid, van de wet.
Op grond van artikel 23, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling besluit het CBR ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder A, onderdeel III, Rijgedrag, of onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen ‘Alcohol’.
In bijlage 1 bij de Regeling staan feiten dan wel omstandigheden vermeld, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardig-heid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven.
Onder B, onderdeel II, onder 'Geestelijke geschiktheid' staat onder meer vermeld: (..)
b. ernstig gestoord inzicht of gedrag; (..)
f. abnormale opwindingstoestanden;
g. poging tot zelfdoding in het verkeer.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. In het proces-verbaal “rijden onder invloed” op ambtsbelofte opgemaakt op 9 november 2014, is onder meer het volgende opgenomen:
“Op zondag 9 november 2014 te 00:23 uur kreeg ik (..) kennis van een verkeersongeval (..). (..) Dit voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht leidde niet tot een uitslag. Dit was gelegen in het navolgende feit: De verdachte kon niet genoeg lucht uitblazen.(..)
Waarneming alcohol
-Ik rook dat de adem van de bestuurder naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank riekte.
-Ik zag dat de bestuurder bloeddoorlopen ogen had.
-Ik hoorde dat de bestuurder met dubbele tong sprak.(..)
Terzake dit feit is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto opzettelijk en met hoge snelheid zijn auto tegen de vangrail van de snelweg aangereden. De verdachte gaf aan geen zin meer te hebben in het leven en geen andere uitweg te zien.(..)”
9. In het proces-verbaal “Aanrijding overtreding” op ambtsbelofte opgemaakt op 9 november 2014 is onder meer het volgende opgenomen:
“
Vermoedelijke toedracht
(..) Ter hoogte van hectometerpaal 6.9t is verdachte [verzoeker] opzettelijk met de voorzijde in de vangrail gereden aan de rechterzijde van de weg. Bij onze komst ter plaatse sprak ik [verzoeker] aan. Ongevraagd verklaarde [verzoeker] dat hij bestuurder was geweest van de personenauto. [verzoeker] verklaarde dat hij opzettelijk tegen de vangrail was gereden. [verzoeker] verklaarde dat hij het leven niet meer zag zitten en het “allemaal geen zin meer had” of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat de personenauto zwaar beschadigd was en dat de aanrijding met hoge snelheid gebeurd moest zijn.(..)
Materiële schade : Voorzijde, rechts voor (..)”.
10. In het proces-verbaal “verhoor verdachte” op ambtsbelofte opgemaakt op 9 november 2014 is onder meer het volgende opgenomen:
“Op zondag 9 november 2014 te 2:11 uur, hoorde ik (..) als verdachte (..) [verzoeker]. (..)
“
Ik weet waar ik van word verdacht. Ik begrijp dat ik niet tot antwoorden ben verplicht. Ik wens het volgende te verklaren;
Het is beter om nu niets te verklaren. Ik wens niets te verklaren.(..)”.
11. Verweerder heeft aangevoerd dat op basis van de informatie uit voornoemde processen-verbaal er duidelijke aanwijzingen zijn dat verzoeker lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychische problemen ondervindt.
12. Verzoeker heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Verzoeker betwist dat sprake is geweest van poging tot zelfdoding. Op 9 november 2014 reed hij onder invloed van alcohol en geëmotioneerd door een ruzie met een vriend op de snelweg toen een auto hem van rechts wilde inhalen. Hier schrok hij zo van dat hij in een reflex naar links stuurde, waarbij hij tegen de vangrail kwam en waarop hij naar rechts stuurde. Alles gebeurde zo snel dat verzoeker de macht over het stuur verloor waarna hij tot stilstand kwam tegen de (rechter) vangrail.
Verzoeker heeft tegen de desbetreffende verbalisant die ter plaatse kwam gezegd dat hij tegen de vangrail was gereden en dat hij het er helemaal mee gehad had. Hierbij doelde verzoeker op zijn financiële en persoonlijke omstandigheden. Verzoeker stelt dat de verbalisant zijn uitlatingen onjuist heeft geïnterpreteerd in de betreffende processen-verbaal. Hij betwist dat hij gezegd heeft dat hij opzettelijk tegen de vangrail is gereden en dat sprake is geweest van een poging tot zelfdoding. Hij heeft voorts gesteld dat hij in het ziekenhuis, kort na het ongeluk, niet wilde verklaren toen de verbalisant hem wilde horen omdat hij helemaal uit zijn doen was en de agent aangaf dat hij er nog op terug zou komen. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat het proces-verbaal “aanrijding overtreding” onvolledig is, omdat enkel staat vermeld dat er schade is aan de rechtervoorzijde van de auto, terwijl er ook schade was aan de linkerachterzijde. Daar blijkt ook de slingerende beweging die de auto van verzoeker heeft gemaakt uit, aldus verzoeker.
13. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van verweerder niet dat er op grond van de feiten en omstandigheden, zoals vermeld in de processen-verbaal,
duidelijkeaanwijzingen zijn dat verzoeker lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychische problemen ondervindt. Uit de gedingstukken is de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk geworden waarom verweerder meent dat hiervan sprake is in het geval van verzoeker. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de betreffende verbalisant in het proces-verbaal “aanrijding overtreding” niet letterlijk de woorden van verzoeker heeft weergegeven maar onder het kopje “vermoedelijke toedracht” weer heeft gegeven wat verzoeker volgens hem kort na het ongeluk ter plaatse heeft verklaard. Deze informatie is zeer summier. In het proces-verbaal “rijden onder invloed” is verwezen naar het proces-verbaal “aanrijding overtreding”. Verzoeker heeft voorts aangegeven dat het ongeluk erg veel impact op hem heeft gehad en hij daardoor uit zijn doen was. Dat was ook de reden waarom hij in het ziekenhuis, nog geen twee uur na het ongeluk, niets wilde verklaren. Bovendien had de verbalisant aangegeven dat hij er op terug zou komen. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat het proces-verbaal “aanrijding overtreding” onvolledig is: er staat enkel in vermeld dat er schade is aan de rechtervoorzijde van de auto terwijl er ook schade was aan de linkerachterzijde. Dat past bij het verhaal van verzoeker dat hij geschrokken is van een auto die hem van rechts wilde inhalen en in een reflex naar links heeft gestuurd waarbij hij de vangrail aan die kant heeft geraakt en vervolgens de macht over het stuur is verloren en tot stilstand is gekomen tegen de vangrail aan de rechterkant van de snelweg. De voorzieningenrechter volgt verweerder evenmin in zijn standpunt dat sprake is van “ernstig gestoord inzicht of gedrag”, omdat weliswaar vast staat dat sprake is geweest van rijden onder invloed van alcohol, maar aan het bestreden besluit geen uitslag van het bloedonderzoek ten grondslag is gelegd.
14. Nu de informatie in de processen-verbaal erg summier en voor meerdere interpretatie vatbaar is, biedt deze informatie, zonder nadere duiding dan wel onderzoek van een medisch deskundige, naar het oordeel van de voorzieningenrechter te weinig aanknopingspunten voor de conclusie dat er zonder twijfel duidelijke aanwijzingen zijn dat verzoeker lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt. Verweerder had naar het oordeel van de voorzieningenrechter in onderhavig geval aanleiding moeten zien om zijn conclusie dat er sprake is van ’duidelijke aanwijzingen’, zoals bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling, door een medisch deskundige te laten bevestigen.
15. Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffend van een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek zal derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit van 19 november 2014, voor zover het betreft de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker, schorsen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit zullen voor het overige in stand worden gelaten.
16. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
17. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 165,- vergoedt.