ECLI:NL:RBMNE:2015:5182

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
C-16-383335 - HA ZA 15-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de uitvoering van een koopovereenkomst en verrekening van de koopprijs bij omzetgarantie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen over de uitvoering van een koopovereenkomst en de verrekening van de koopprijs op basis van een omzetgarantie. De eiseres, een holdingvennootschap, heeft in 2012 aandelen gekocht in een vennootschap die onderdelen voor de vliegtuigindustrie verkoopt. De koopprijs bedroeg € 900.000, waarvan een deel is gefinancierd door een lening van de gedaagde. De overeenkomst bevatte bepalingen over de bruto marge die de vennootschap in de jaren 2012 en 2013 moest behalen. Indien de marge onder een bepaald bedrag zou liggen, zou de lening verlaagd worden. De eiseres heeft in 2013 een afrekening gestuurd waarin zij stelde dat de bruto marge lager was dan de garantie, en vroeg om een verlaging van de lening. De gedaagde heeft dit betwist en stelde dat de afrekening te laat was ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet in haar belangen is geschaad door de late indiening van de afrekening en dat de eiseres recht heeft op de gevraagde verlaging van de lening. De rechtbank heeft de vordering van de eiseres toegewezen voor wat betreft de afrekening over 2013, maar afgewezen voor de afrekening over 2012. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van de teveel betaalde rente over de lening.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/383335 / HA ZA 15-14
Vonnis van 15 juli 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Rebel te Renswoude
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.W. Aartsen te Harderwijk
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 maart 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 mei 2015
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie met producties (hierna: cvar)
1.2.
Naar aanleiding van het proces-verbaal hebben beide partijen een brief aan de rechtbank gezonden, met daarin enkele opmerkingen over de tekst. De rechtbank voegt die brieven toe aan het proces-en zal van de inhoud van die brieven voor zover nodig in de beoordeling melding maken.
1.3.
De reeds voor het tussenvonnis genomen conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie zal hierna cve/cvavr worden genoemd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[bedrijf] is een vennootschap die onderdelen verkoopt ten behoeve van de (vliegtuig) industrie. [bedrijf] is opgericht door de heer [A] (hierna: [A] ), de statutair directeur van [gedaagde] . [gedaagde] was de enig aandeelhoudster van de aandelen in [bedrijf] . [eiseres] is de holdingvennootschap van de heer [B] (hierna: [B] ), welke vennootschap na [gedaagde] de houdster van de aandelen in [bedrijf] is geworden.
[gedaagde] is eigenaresse van de bedrijfsruimte, waarin [bedrijf] haar onderneming drijft.
2.2.
In 2012 hebben onderhandelingen plaatsgevonden tussen [gedaagde] en [eiseres] . Deze onderhandelingen hebben op 7 december 2012 geleid tot de ondertekening van een koopovereenkomst tussen partijen (hierna: de koopovereenkomst), waarbij [eiseres] van [gedaagde] de aandelen in [bedrijf] kocht . De koopprijs bedroeg € 900.000,--. Daarvan is € 750.000,-- contant betaald. Ten behoeve van € 150.000.—heeft [gedaagde] aan [eiseres] een lening verstrekt. Artikel 3.5 van de koopovereenkomst luidt:
“3.5. De Lening van € 150.000,-- (…) zal door Verkoper aan Koper worden verstrekt onder de navolgende voorwaarden:* De rente bedraagt 5% (…) op jaarbasis (…). De rente over de Lening of het restant daarvan is door Koper per kwartaal achteraf aan Verkoper te voldoen, voor het eerst drie maanden na Leveringsdatum.
* De looptijd van de Lening bedraagt maximaal 5 jaar na de leveringsdatum. De aflossing vanuit Koper geschiedt per kwartaal. Het kwartaalbedrag bedraagt € 7.500,-- (…).
* Indien de werkelijke brutomarge van de Vennootschap (bestaande uit de brutomarge op de handelsomzet (netto omzet minus inkoopwaarde van deze omzet) plus commissieopbrengsten) in de kalenderjaren 2012 en 2013 minder bedraagt dan
€ 465.000,-- (…), geldt het volgende: het bedrag lager dan € 465.000,-- wordt door Verkoper kwijtgescholden op de Lening aan Koper middels kwijtschelding op de eerstvolgende kwartaalaflossingen. Uiterlijk twee maanden na het einde van de hier bedoelde kalenderjaren zal de lagere brutomarge door Koper aan Verkoper inzichtelijk worden gemaakt. Indien een deel of de gehele Lening wordt kwijtgescholden dan zal dit de Koopsom doen verlagen.
* Indien de werkelijke brutomarge van de Vennootschap (bestaande uit de brutomarge op de handelsomzet (netto omzet minus inkoopwaarde van deze omzet) plus commissieopbrengsten) in de kalenderjaren 2012 en 2013 meer bedraagt dan € 465.000,-- (…), geldt het volgende: 50% van het bedrag hoger dan € 465.000,-- wordt door Koper als nabetaling op de Koopsom aan Verkoper betaald. Uiterlijk twee maanden na het einde van de hier bedoelde kalenderjaren zal de hogere brutomarge door Koper aan Verkoper inzichtelijk worden gemaakt en vervolgens zal; de nabetaling per omgaande door Kopper aan Verkoper worden voldaan.”
2.3.
In artikel 10.1 van de koopovereenkomst is overeengekomen dat [bedrijf] van [gedaagde] de bedrijfsruimte huurt voor de duur van 5 jaar met een jaarlijkse huur van € 48.000,-- en dat [gedaagde] een deel van de bedrijfsruimte van [bedrijf] huurt voor € 12.000,-- per jaar. Uit artikel 10.2 volgt dat [bedrijf] een al bestaande huurovereenkomst met een derde zal voortzetten tegen een huurprijs van € 350,-- per maand exclusief BTW en inclusief servicekosten.
2.4.
De geldlening is voorts (mede) vastgelegd in een overeenkomst van geldlening
,waarin in iets andere bewoordingen, dezelfde bepaling is opgenomen, als in artikel 3.5 van de koopovereenkomst. De tekst en strekking van deze overeenkomst staat tussen partijen niet ter discussie.
2.5.
[eiseres] heeft via zijn accountant in juni 2013 aan [gedaagde] een afrekening over 2012 gestuurd. Aan het eind van deze berekening concludeert de accountant dat de bruto marge over 2012 € 16.128 lager was dan € 465.000,--. Hij verzoekt daarop aan [gedaagde] om de helft van dat bedrag, zijnde € 8.064,--, op de lening in mindering te brengen.
2.6.
Na enige e-mailcorrespondentie heeft [A] bij e-mail van 28 oktober 2013 aan [B] de afrekening geaccepteerd en € 8.064 in mindering op de lening gebracht. In deze e-mail schrijft [A] :
“De tijd vliegt en het wordt tijd voor een antwoord. Vorige week heb ik een aantal opties overwogen en bekeken, en daar is het volgende uitgekomen:
Op dit moment kies ik ervoor hier even geen derden in te betrekken, en te proberen samen met jou vooruit te kijken.
Ik ben het vooralsnog niet eens met jouw visie op “bruto winst”, maar dat wil ik, al vooruit kijkend, gewoon “parkeren”. Je betoog en berekening zal ik beschouwen als “de voor het moment beste oplossing” en het bedrag verwerken in de administratie van de “150k€-lening”, compleet met nacalculatie. Als dat verwerkt is staan we dan quitte vwb 2012, iets wat we allebei blijkbaar graag willen.
Eind Februari volgt dan 2013. Ik heb daar wat nummers voor in mijn kop die ik daar even houd. Moet ik toch erg veel, of te veel moeten bijbetalen (ja is héél erg voor interpretatie vatbaar, daarom gaan we er nu niet op in, maar het kan nou eenmaal méé vallen èn tegenvallen!) kan het zijn dat ik de “bruto-winst-knol” nog een keer van stal haal. Volg je de richtlijnen die ik denk dat je gaat toepassen, hoor je me er niet meer over en ronden we de garantstelling af medio maart.
Ik hoop dat ik je hiermee een heel stuk tegemoet gekomen ben, en vermoed dat we er zo wel uit komen.
MOCHT je bedenkingen hebben, dan hoop ik die (in verband met de verrekening) van je te mogen vernemen……maar dat komt wel goed denk ik, op deze stormachtige dag!”
2.7.
Bij brief van 29 april 2014 heeft de accountant van [eiseres] de afrekening over 2013 aan [gedaagde] gestuurd. In die brief corrigeert de accountant het verzoek over 2012 om op de lening € 8.064,-- in mindering te brengen en in plaats daarvan € 16.128,-- kwijt te schelden. Verder berekent hij dat de bruto marge over 2013 € 55.942,-- lager is dan € 465.000,-- en verzoekt [gedaagde] om dat bedrag in zijn geheel in mindering te brengen op de lening.
2.8.
Bij brief van 22 mei 2014 heeft (de advocaat van) [gedaagde] onder meer meegedeeld dat [eiseres] de afrekening te laat heeft ingediend, nu zij deze niet binnen twee maanden heeft verstrekt aan [gedaagde] . Voorts wordt ervan gewag gemaakt dat de wijze waarop de accountant van [eiseres] de bruto marge heeft berekend onjuist is en strijdig met hetgeen partijen zijn overeengekomen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht zal verklaren dat, onverlet de door [eiseres] gedane aflossingen, de hoofdsom van de geldlening op grond van de afrekening 2012 en 2013 dient te worden verlaagd met € 8.064,-- per 1 januari 2013 en met € 55.942,-- per 1 januari 201,
subsidiair dat de geldlening op de door de rechtbank vast te stellen data moet worden verlaagd met door de rechtbank vast te stellen bedragen,
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de door [eiseres] te veel betaalde rente, zijnde over 2013 € 403,20 en over 2014 € 800,28 per kwartaal, met ingang van 1 januari 2014, te vermeerderen mede wettelijke handelsrente,
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van het vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
In het geval de rechtbank oordeelt dat over 2012 tussen partijen geen overeenstemming over de afrekening is bereikt, vordert [gedaagde] in reconventie:
  • dat [eiseres] zal worden veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 22.519,36, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf 1 maart 2013, alsook
  • van de verschuldigde rente van 5% over € 8.064 vanaf 1 september 2013 tot het einde van de looptijd van de geldlening, met
  • veroordeling van [eiseres] in de kosten va de procedure in conventie en in reconventie.
3.5.
Hetgeen partijen over en weer aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd en als verweer hebben aangevoerd, kom t hierna voor zoveel nodig aan de orde.
3.6.
[eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Te late aanlevering van de financiële gegevens?
4.1.
Het meest vergaande verweer van [gedaagde] is dat [eiseres] in beide jaren te laat de berekening van de bruto marge inzichtelijk heeft gemaakt, doordat zij na verloop van de overeengekomen twee maanden de cijfers aan [gedaagde] heeft verstrekt. Daardoor heeft [eiseres] op grond van de artikelen 6:89 en 7:23 BW haar recht op kwijtschelding verspeeld. [eiseres] heeft dit verweer gemotiveerd betwist, door aan te voeren dat [gedaagde] over 2012 hiervan geen punt heeft gemaakt en het voorstel heeft aanvaard en de afspraken, die daaruit voortvloeiden heeft uitgevoerd, en voorts dat de genoemde wetsartikelen niet zien op de hier aan de orde zijnde geschillen. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.
Het verweer van [gedaagde] moet worden verworpen. De artikelen 6:89 en 7:23 zien erop dat de ontvanger van een product of dienst binnen een relatief korte tijd na het bekend worden van een gebrek in de geleverde prestatie daarover dient te klagen bij diens leverancier. In dit geval is het volgende aan de hand. Partijen zijn een bepaalde koopsom overeengekomen. Daarnaast zijn zij overeengekomen dat die koopsom zal worden aangepast (naar boven of naar beneden) indien daartoe over de boekjaren 2012 en 2013 aanleiding is, in die zin dat over die jaren de behaalde bruto marge van [bedrijf] hoger of lager is dan het gegarandeerde bedrag van € 465.000,-- per jaar. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van de in genoemde wetsartikelen bedoelde situatie. Immers, het gaat erom of de afnemer een gebrek in het geleverde ontdekt en indien dat zo is, dit op zo korte mogelijke termijn aan de leverancier meldt. De bedoeling is onder meer dat alsdan alsnog tijdig kan worden gepresteerd dan wel dat de leverancier zelf voldoende onderzoeksmogelijkheden behoudt om een eventueel gebrek te onderzoeken en daarop te reageren. Daarvan is hier geen sprake. Immers, ook indien het inzicht in de resultaten van [bedrijf] na ommekomst van de termijn van twee maanden wordt verschaft beschikt [gedaagde] nog steeds over de mogelijkheid (boeken-)onderzoek te doen ter controle van de door of namens [eiseres] verstrekte berekening, zoals in genoemd artikel 3.5 (ook) is overeengekomen. [gedaagde] is dan ook door het overschrijden van de termijn van twee maanden niet in haar belangen geschaad. [gedaagde] voert nog aan dat de hier besproken termijn een vervaltermijn is, maar daarvan is niet gebleken. Uit de tekst blijkt dat niet. Het dispuut over de vraag of met betrekking tot het boekjaar 2012 in oktober 2013 een eindafspraak is gemaakt, zal hierna worden besproken.
Artikel 3.5 van de koopovereenkomst
4.3.
Het geschil van partijen beperkt zich inhoudelijk tot de uitleg van de in artikel 3.5 van de koopovereenkomst neergelegde regeling. Partijen zijn het erover eens dat de bepaling, geciteerd in 2.2 derde en vierde bullit, een door [gedaagde] afgegeven winstgarantie is (waarvan de rechtbank in 4.2 al is uitgegaan). Indien de bruto marge in 2012 en/of in 2013 lager is dan de gegeven garantie van € 465.000,-- zal dat lagere bedrag volledig in mindering worden gebracht op de koopsom door middel van kwijtschelding van de geldlening tot dat bedrag. Indien in die jaren de bruto marge hoger uitvalt dan € 465.000,--, dient [eiseres] de helft van dat meerdere aan [gedaagde] te betalen, dus bij wege van een verhoging van de koopsom. Partijen zijn het echter niet eens over de wijze van berekening van de bruto marge. Zij verschillen van mening over de betekenis van het begrip “bruto marge op de handelsomzet (netto omzet minus inkoopwaarde van deze omzet) plus commissieopbrengsten”. Over het begrip “commissieopbrengsten” zijn partijen het wel eens, alsook over de daarmee gemoeide bedragen.
4.4.
[eiseres] heeft, zo blijkt onder meer uit productie 3 en 5 bij cva/cvevr, de totale omzet (handelsomzet, commissieopbrengsten en huuropbrengsten) in beide jaren bij elkaar opgeteld, daarvan de huuropbrengsten weer afgetrokken (omdat dit volgens haar geen handelsomzet betreft) en dat totaal verminderd met doorberekende rente, betalingsverschillen debiteuren en betalingskorting debiteuren. Het saldo van de aldus berekende netto omzet is dan over 2012 (afgerond) € 1.546.440 en over 2013 € 1.119.881. De kostprijs is berekend door de posten van rubriek 5 te verminderen dan wel te vermeerderen met betalingsverschillen crediteuren, betalingskorting crediteuren, beschadigde voorraad, incourante voorraad, telfouten op voorraad, materiaalverlies assemblages, vrachtkosten en invoerrechten, totaal afgerond over 2012 € 1.097.568 en over 2013 € 710.823. Aldus heeft [eiseres] over 2012 het tekort ten opzichte van de winstgarantie (afgerond) berekend op € 16.128 en over 2013 op € 55.942. [eiseres] stelt voorts dat zij deze berekening heeft gemaakt met als voorbeeld de jaarrekeningen van [bedrijf] over de jaren 2010 en 2011, dus toen [gedaagde] zeggenschap had.
4.5.
[gedaagde] meent op haar beurt dat over het boekjaar in oktober 2012 een eindafspraak is gemaakt, zodat over dat jaar geen nadere kwijtschelding van de geldlening, boven het bedrag van € 8.064,--, behoeft plaats te vinden. Verder meent [gedaagde] dat de door [eiseres] gehanteerde methodiek niet in overeenstemming is met hetgeen partijen zijn overeengekomen. Zo heeft [eiseres] ten onrechte de huuropbrengsten van de omzet afgetrokken, omdat deze post tot de handelsomzet gerekend moet worden. Verder heeft [eiseres] volgens [gedaagde] het begrip “inkoopwaarde van de omzet” onjuist verwerkt, met name door vrachtkosten en invoerrechten te verrekenen. Deze posten zijn immers door [eiseres] eenvoudig te manipuleren en niet eenvoudig op de in dat jaar (2012 of 2013) gedane inkopen te herleiden.
4.6.
De rechtbank zal eerst ingaan op de berekening van de omzet en vervolgens op de “inkoopwaarde van de omzet”.
Omzet
4.7.
Uit de koopovereenkomst blijkt dat partijen bij de bepaling van de omzet uit zijn gegaan van de handelsomzet. Naar normaal spraakgebruik moet dit begrip worden beschreven als omzet die voortkomt uit de handel van de onderneming. De vraag is of de huuromzet in dit geval daartoe gerekend moet worden. Tijdens de comparitie van partijen is hierover, zakelijk samengevat, het volgende over gebleken. Tussen [bedrijf] en [gedaagde] is een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het in eigendom van [gedaagde] zijnde bedrijfsgebouw. Er bestond bij partijen enige beduchtheid over de vraag of [bedrijf] na de overname door [eiseres] het gehele huurbedrag wel op een bedrijfseconomisch verantwoorde manier kon dragen. Om die reden zijn [bedrijf] (lees: [eiseres] ) en [gedaagde] een ”onderhuurcontract” aangegaan (productie 15 bij cvar), waarbij [gedaagde] een deel van de bedrijfsruimte ‘terug huurde voor € 1.000,-- per maand exclusief BTW. De bedoeling was dat hierdoor de totale huurkosten van [bedrijf] niet boven de som van € 36.000,-- per jaar zouden uitkomen. Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de huuropbrengst niet tot de handelsomzet van [bedrijf] kan worden gerekend. Naast de door [gedaagde] aan [bedrijf] te betalen huur bestaat ook nog een huurovereenkomst met een derde ter waarde van € 350,-- per maand, inclusief servicekosten, welke post overigens door [gedaagde] onbetwist niet door [eiseres] was meegerekend in de omzet. Dit bedrag is verder door partijen niet besproken, zodat de rechtbank hierop ook niet verder zal ingaan
4.8.
De conclusie luidt dat [eiseres] op goede gronden de huuropbrengst in mindering heeft gebracht op de omzet. Over 2012 is de omzet terecht over 2012 (afgerond) op
€ 1.546.440 en over 2013 € 1.119.881 vastgesteld. De rechtbank zal van deze bedragen hierna uitgaan.
Inkoopwaarde van de omzet
4.9.
Partijen verschillen van mening over de betekenis van het begrip “inkoopwaarde van de omzet”. [eiseres] meent dat alle kosten, die eenvoudig aan de in de jaren 2012 en 2013 gedane inkopen is te relateren, waaronder invoerrechten en transportkosten, daartoe gerekend moeten worden. [eiseres] stelt verder dat het begrip “inkoopwaarde van de omzet” moet worden begrepen uit hetgeen daar normaliter onder wordt verstaan, waarbij definities uit de accountantswereld van belang (kunnen) zijn, zoals een financieel adviseur, [C] AA, aan haar advocaat heeft geschreven: volgens de definitie van de NBA bestaat de bruto marge uit het verschil tussen de netto omzet en de kostprijs van de omzet. Dit laatste bestaat uit de kostprijs van de verkochte en geleverde goederen, bestaande uit het directe materiaalverbruik, de directe loon- en machinekosten en de overige directe en indirecte kosten die aan de vervaardiging worden toegerekend.
[gedaagde] voert aan dat juist die kosten niet eenvoudig zijn te herleiden tot de gedane inkopen en daarom niet meegerekend moeten worden, zoals haar financieel adviseur haar in 2014 heeft geschreven. [gedaagde] heeft voorts nog gezegd dat het begrip “inkoopwaarde van de omzet” geen term is uit de accountancy en dat voor de uitleg aangeknoopt moet worden bij de woorden zelf.
4.10.
In de tekst van de koopovereenkomst is geen nadere beschrijving van het begrip “inkoopwaarde van de omzet” opgenomen. Aan de hand van hetgeen partijen tijdens de comparitie van partijen hebben verklaard stelt de rechtbank vast dat dit begrip na enige discussie in de tekst van de koopovereenkomst is vermeld. De discussie spitst zich feitelijk toe op de vraag of vrachtkosten en invoerrechten al dan niet tot de inkoopwaarde gerekend mogen worden. De rechtbank oordeelt dat de door partijen voorgedragen omschrijvingen zeer van elkaar afwijken. Kostprijs is niet hetzelfde als kosten van inkoop. Dat vinden partijen ook, hetgeen al blijkt uit het feit dat personeelskosten buiten de berekening blijven. De rechtbank begrijpt onder kosten de inkoop die kosten die direct en eenvoudig te herleiden zijn tot kosten die direct voortvloeien uit de inkoop. Indien de inkoop van goederen plaatsvindt door middel van import dient de koper daarover invoerrechten af te dragen, maar alleen over die op dat moment ingevoerde goederen. Indien die goederen vervoerd moeten worden en de vervoerskosten voor rekening van de koper komen, in dit geval [bedrijf] , dan zijn die kosten ook toe te rekenen aan de inkoop. In beide gevallen zijn die kosten eenvoudig te herleiden tot de desbetreffende inkooptransacties, omdat a. de invoerrechten steeds geheven worden op de concreet ingevoerde goederen en b. de transportkosten zijn gemaakt om de desbetreffende goederen te vergoeden. Daarbij komt dat uit een e-mail van [A] aan [B] van 10 oktober 2013 (onderdeel van productie 4 bij dagvaarding) volgt dat [A] toen er vanuit ging dat de invoerrechten en transportkosten meegerekend werden. In de correspondentie tussen partijen en hun directeuren is [gedaagde] op dat standpunt niet teruggekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kon en mocht [eiseres] dan ook er vanuit gaan dat deze kostenposten mochten worden meegerekend. Het verweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
4.11.
Dit leidt ertoe dat de wijze waarop [eiseres] de verschillen tussen de feitelijke gehaalde bruto marge en de gegarandeerde marge juist is. De rechtbank zal van deze berekeningen uitgaan.
Afrekening2012
4.12.
[gedaagde] is bij e-mail van 28 oktober 2013 over 2012 akkoord gegaan met het namens [eiseres] gedane voorstel tot kwijtschelding van € 8.064,-- op de lening. [A] schrijft in die e-mail wel dat hij het “vooralsnog” niet eens met de visie van [B] op het begrip “Bruto winst”, maar hij vermeldt niet waarom hij het daarmee niet eens is, noch vermeldt hij posten uit de berekening die hij liever anders zou zien. [eiseres] heeft op die e-mail niet gereageerd. [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] de lening abusievelijk slechts met 50% van € 16.128,-- heeft verlaagd. Zij onderbouwt die stelling echter niet. Tijdens de comparitie van partijen heeft [eiseres] nog wel naar voren gebracht dat [gedaagde] op die manier misbruik heeft gemaakt van de vergissing van de accountant van [eiseres] , maar ook deze stelling heeft [eiseres] niet onderbouwd. [eiseres] is ook niet kort nu 28 oktober 2013 op de door haar gestelde vergissing van de accountant teruggekomen, zodat [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat het voorstel tot kwijtschelding van € 8.064,-- in plaats van de uit artikel 3.5 van de koopovereenkomst voortvloeiende € 16.128,-- door [eiseres] bewust was voorgesteld. Dat geldt te meer omdat na het voorstel van de accountant in juni 2013 er nog correspondentie tussen partijen (en hun directeuren) heeft plaatsgevonden, waarbij is geschreven over de berekeningen, zonder dat dit door of namens [eiseres] naar voren is gebracht.
Aldus gaat de rechtbank er vanuit dat tussen partijen op 28 oktober 2013 overeenstemming bestond over de kwijtschelding op de geldlening over 2012 ten bedrage van € 8.064,-- De vordering van [eiseres] zal op dit worden afgewezen.
De afrekening over 2013
4.13.
Uit hetgeen in 4.10 en 4.11 is overwogen en beslist vloeit voort dat over 2013 een kwijtschelding op de geldlening dient plaats te vinden van € 55.942,--. Dit onderdeel van de vordering zal worden toegewezen.
Rentebetaling
4.14.
Gelet op het in 4.12 gegeven oordeel zal de vordering tot betaling van rente over de kwijtschelding met betrekking tot 2012 worden afgewezen.
4.15.
Blijkens artikel 3.5 van de koopovereenkomst diende verrekening van het kwijt te schelden bedrag plaats te vinden door verrekening met de eerstvolgende kwartaalaflossingen
.[eiseres] heeft rentevergoeding gevorderd per 1 januari 2013. Deze vordering kan in zoverre niet worden toegewezen, omdat uit de koopovereenkomst volgt dat de verrekening plaatsvindt bij de eerstvolgende kwartaalaflossing door [eiseres] . Dat is in ieder geval niet 1 januari 2013, maar op zijn vroegst 1 april 2013 en vervolgens steeds ieder daaropvolgend kwartaal tot het totale bedrag is verrekend (in totaal 8 kwartalen, waarvan het laatste kwartaal een restbedrag betreft). Het verzoek tot verrekening over 2013 was vervat in een brief van de accountant van [eiseres] , gedateerd 29 april 2014. Dat betekent dat de eerste verrekening plaats moet vinden bij de kwartaalaflossing op 1 juli 2014. Vanaf die dag is [gedaagde] gehouden de door [eiseres] betaalde rente over de ten onrechte niet verrekende kwartaalbedragen rente aan [eiseres] terug te betalen. Daarbij moet steeds over € 7.500,-- 5% rente berekend worden vanaf de dag waarop verrekend had moeten worden, dus per 1 juli 2014, 1 oktober 2014, 1 januari 2015, 1 april 2015 en 1 juli 2015, steeds tot de betaling, te vermeerderen met de gevorderde en op zichzelf niet betwiste wettelijke handelsrente, te berekenen vanaf en tot dezelfde data als zojuist vermeld. Over de na 1 juli 2015 te verrekenen bedrag is geen terugbetaling nodig.
Conclusie
4.16.
Samenvattend komt het voorgaande erop neer dat de vordering tot nadere verrekening over 2012 en de daaraan verbonden rente wordt afgewezen, dat de gevorderde verrekende over 2013 wel wordt toegewezen, met dien verstande dat de verrekening steeds met € 7.500,-- per kwartaal dient plaats te vinden tot het bedrag van € 55.942,-- geheel is verrekend met veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van rente verhoogd met de wettelijke handelsrente.
4.17.
[gedaagde] zal als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Aan de zijde van [eiseres] bedragen deze kosten tot aan de dag van de uitspraak:
- dagvaarding € 93,80
griffierecht € 1892,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.773,80
De rechtbank zal de kosten, verbonden aan de betekening van het verwijzingsvonnis van de rechtbank Gelderland voor rekening van [eiseres] laten.
in voorwaardelijke reconventie
4.18.
Nu de voorwaarde, verbonden aan de reconventionele vordering niet in vervulling is gegaan, behoeft deze vordering geen nadere bespreking. De vordering zal worden afgewezen.
4.19.
[gedaagde] zal in de kosten van de procedure in reconventie worden veroordeeld. Deze kosten bedragen aan de zijde van [eiseres] tot aan de uitspraak voor salaris van haar advocaat €447,00 (1/2 punt à € 894,00).
in het incident
4.20.
De rechtbank Gelderland heeft in haar vonnis van 26 november 2014 de beslissing over de kosten in het bevoegdheidsincident aangehouden tot aan de beslissing in de hoofdzaak. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten va het incident worden veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 894,00 (1 punt).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de hoofdsom van de tussen partijen bestaande geldlening op grond van de afrekening 2013 dient te worden verlaagd met € 7.500,-- per kwartaal, voor het eerst op 1 juli 2014 tot het totaal van € 55.952,-- zal zijn verrekend;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de van door [eiseres] teveel betaalde rentebedragen vanaf 1 juli 2014, steeds 5% over € 7.500,-- per kwartaal vanaf de dag waarop het desbetreffende kwartaalbedrag verrekend had behoren te worden, steeds tot de dag van de betaling, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente te rekenen vanaf de dag van de dagvaarding (11 september 2014);
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 3.773,80,
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis
;
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 447,-- aan salaris van haar advocaat;
In het incident
5.6.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 894,-- aan salaris van haar advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2015. [1]

Voetnoten

1.type: asp/4213