In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de verdeling van een woning centraal na het beëindigen van een affectieve relatie tussen de man en de vrouw. De partijen, die van medio 2009 tot begin 2012 een relatie hadden, waren gezamenlijk eigenaar van een woning, waarbij de vrouw voor 99/100ste deel en de man voor 1/100ste deel gerechtigd was. De man vorderde dat de vrouw haar medewerking zou verlenen aan de verkoop van de woning en dat zij verantwoordelijk zou zijn voor de hypotheeklasten en eventuele restschulden na verkoop. De vrouw voerde verweer en vorderde in reconventie dat de restschuld en verkoopkosten gelijkelijk tussen hen verdeeld zouden worden.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gemeenschap van goederen met betrekking tot de woning, maar dat de eigendomsverhouding tussen partijen in feite een schijnconstructie was. De rechtbank concludeerde dat de vrouw de enige was die de kosten van de hypotheek had gedragen en dat de man slechts op papier eigenaar was om de vrouw te helpen bij de financiering. De rechtbank besloot dat de opbrengst van de verkoop van de woning volledig aan de vrouw toekwam en dat zij ook verantwoordelijk was voor de hypothecaire schuld en de verkoopkosten. De vorderingen van de man werden toegewezen, terwijl de vorderingen van de vrouw in reconventie werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.