Op 3 juli 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker. Het verzoek was ingediend op basis van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verzoeker had in een e-mail van 6 mei 2015 zijn bezorgdheid geuit over de onpartijdigheid van de rolrechter, mr. J.M. van Wegen, en stelde dat er sprake was van een overmachtssituatie die zijn onderneming had beschadigd na een brand. Hij voerde aan dat de rechtbank onterecht pandrechten had goedgekeurd die ten koste gingen van zijn belangen en dat er slordigheden waren gemaakt door de rechtbank die zijn positie benadeelden.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor onpartijdigheid, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond dat er feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rolrechter objectief gerechtvaardigd maakten. Bovendien was de verzoeker niet verschenen om zijn verzoek toe te lichten, wat de beoordeling bemoeilijkte. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet kon worden toegewezen, omdat het niet duidelijk was tegen wie het verzoek zich richtte en omdat de ingediende e-mails van 23 en 27 juni 2015 te laat waren.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen en de procedure met het bijbehorende zaaknummer voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen om de beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen.