ECLI:NL:RBMNE:2015:4986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
C/16/393075 / HA RK 15-119
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rolrechter in civiele procedure

Op 3 juli 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker. Het verzoek was ingediend op basis van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verzoeker had in een e-mail van 6 mei 2015 zijn bezorgdheid geuit over de onpartijdigheid van de rolrechter, mr. J.M. van Wegen, en stelde dat er sprake was van een overmachtssituatie die zijn onderneming had beschadigd na een brand. Hij voerde aan dat de rechtbank onterecht pandrechten had goedgekeurd die ten koste gingen van zijn belangen en dat er slordigheden waren gemaakt door de rechtbank die zijn positie benadeelden.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor onpartijdigheid, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond dat er feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rolrechter objectief gerechtvaardigd maakten. Bovendien was de verzoeker niet verschenen om zijn verzoek toe te lichten, wat de beoordeling bemoeilijkte. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet kon worden toegewezen, omdat het niet duidelijk was tegen wie het verzoek zich richtte en omdat de ingediende e-mails van 23 en 27 juni 2015 te laat waren.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen en de procedure met het bijbehorende zaaknummer voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen om de beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

zittingslocatie Lelystad
Rekestnummer: C/16/393075 / HA RK 15-119
Beslissing van 3 juli 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het uittreksel uit het audiëntieblad van 6 mei 2015
  • de e-mail van 6 mei 2015 om 9:52 uur van verzoeker
  • de schriftelijke reactie van 17 juni 2015 van mr. J.M. van Wegen
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 19 juni 2015.
1.2.
Hoewel verzoeker naar behoren is opgeroepen bij brief van 29 mei 2015 is bij de mondelinge behandeling niemand verschenen.
1.3.
Op 23 juni 2015 en op 27 juni 2015 zijn bij de rechtbank nog twee e-mailberichten binnengekomen van verzoeker.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
In de email van 6 mei 2015 om 9:52 uur heeft verzoeker het volgende geschreven:
“Zoals ik eerder aan gaf zal ik deze zaak helaas gebruik moeten maken van mijn wrakingsrecht.
Ondergetekende heeft wel een schriftelijke reactie .
1.
Maar meen t dat het onjuist is in dit stadium een schriftelijke reactie in te dienen .De afspraken die ondergetekende heeft gemaakt met de eisende partij .
Zijn bewust of onbewust in ieder geval door slordigheid onmogelijk gemaakt op dit moment na te komen .De slordigheid is helaas afkomstig van de rechtbank te Lelystad ( vandaar de wraking ).
2. Niet onbelangrijk er is nog steeds sprake van een overmacht situatie, immers ondernemer zijn onderneming is beschadigd na brand .
3. Nu Rechtbank Lelystad pandrechten van ABN toe heeft gelaten dat deze werden verkwanseld aan derde,ondanks dat ik de rechtbank erop wees.
Nu de verpanding na mij toe moesten komen na vonnis van rechtbank ,had ik ondanks overmacht situatie de regeling weer op kunnen pakken naar de ABN-AMRO.
Maar omdat vervolgens de rechtbank een nieuw conservatoir beslag blind goed keurde, weten en of kunnen wetende dat die partij juist de ondernemer veel geld verschuldigd is en er een vonnis is van rechtbank te Arnhem die strekt tot betalen aan ondernemer .
Doordat deze betaling vervolgens volgens eigen inzicht door verzekeraar is betaald en men in eerste lijn een 100% gelieerde partij betaalde ( nog voor de ABN -AMRO ) werd ABN-AMRO onder de neus van ondernemer benadeeld. Immers ABN-AMRO had eerste pand –recht .
Het protest van ondernemer over de werk wijze tussen verzekeraar en derde krediet verstrekker die 100% gelieerd zijn aan elkaar en waar aantoonbaar sprake is van Vereenzelfiging van rechtpersoon waarmee deze twee partijen zich deden bevoordelen voor eigen gewin en hiermee ABN-AMRO en ondernemer deden benadelen.
Als ondanks het vonnis van 4 Februari 2015 er een voertuig en derde beslagen ( gelden toch ) naar ondernemer had moeten komen ) en ondernemer is gaan vorderen middels advocaten ,is het bijzonder dat de rechtbank vervolgens voordat ondernemer de rechtbank erop expliciet wijst dat hij als nu bijvoorbeeld de verzekeraar weer beslag wil gaan leggen bij hun eigen krediet maatschappij er sprake is van 1.vereenzelfiging van rechtspersoon, maar feitelijk ook van acceptatie van bijzondere slordigheid .
Immers ondernemer kon met het deel hij nog te goed had van derde partij die hij volgens vonnis van 4 februari 2015, ABN-AMRO schikken , en had dan geen eens hoeven te antwoorden ,
Nu in het toe gezonden jaar overzicht van ABN-AMRO staat 18.572,94 + 6.694,23 en deze bedragen over de 25.000 euro zijn herhaal ik nog eens dat de kantonrechtbank niet bevoegd is voor deze zaak .
4. Ik zal mijn wraking verder mondeling toe lichten om 11:00 Kantonrechtbank te Lelystad.”

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is.
Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de partij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Uit het wrakingsverzoek blijkt niet tegen wie het verzoek zich richt en alleen om die reden kan het verzoek al niet worden toegewezen.
3.4.
Voor zover verzoeker heeft bedoeld om het verzoek te richten tegen de rolrechter, mr. J.M. van Wegen, heeft het volgende te gelden. Uit de e-mail van verzoeker van 6 mei 2015 blijkt niet van feiten of omstandigheden die, gelet op het criterium zoals dat hierboven is overwogen, tot toewijzing van het wrakingsverzoek zouden kunnen leiden. Verzoeker is niet verschenen om zijn wrakingsverzoek toe te lichten en heeft zijn verzoek tot wraking ook niet anderszins, bijvoorbeeld tijdens de rolzitting op 6 mei 2015 toegelicht. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de rolrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.5.
De door verzoeker aan de rechtbank verzonden e-mailberichten van 23 en 27 juni 2015 zijn te laat ingebracht, namelijk (ruimschoots) na de sluiting van de mondelinge behandeling op 19 juni 2015. Overigens zouden deze mails ook inhoudelijk geen gevolgen hebben gehad voor de beslissing, aangezien de (te laat) aangevoerde gronden zien op de rechtbank Midden-Nederland in het algemeen en niet op concrete gedragingen van mr. Van Wegen op grond waarvan haar objectiviteit in het geding zou zijn.
3.6.
Het verzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en mr. Van Wegen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure met zaaknummer 3374374 LC EXPL 14-4060 dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. .
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Oostendorp, mr. G.J.J.M. Essink en mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2015.