ECLI:NL:RBMNE:2015:4984

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
C/16/393610 / HA RK 15-129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter in verkeersboetezaak

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2015 een beslissing genomen op het verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. M.P. Glerum. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R. de Nekker, was gebaseerd op de vrees voor vooringenomenheid van de kantonrechter in een zaak die betrekking had op de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Verzoeker stelde dat de kantonrechter en de griffier samen met de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie in de zittingszaal aanwezig waren voordat de zaak werd uitgeroepen, wat de schijn van partijdigheid zou wekken. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juni 2015 was verzoeker zelf niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De gewraakte kantonrechter en de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM waren ook niet aanwezig.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. Het verzoek tot wraking was onderbouwd met de stelling dat de kantonrechter zich al een oordeel had gevormd over de beroepsgronden van verzoeker, wat zou wijzen op vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen concrete feiten waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten, maar dat de omstandigheden rondom de aanwezigheid van de zittingsvertegenwoordiger en de kantonrechter in de zittingszaal wel een gevaar voor de schijn van partijdigheid opleverden.

Uiteindelijk oordeelde de wrakingskamer dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was, en heeft het verzoek tot wraking toegewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden.

Uitspraak

Beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

zittingslocatie Lelystad
Rekestnummer: C/16/393610 / HA RK 15-129
Beslissing van 3 juli 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr. R. de Nekker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de kantonrechter van woensdag 3 juni 2015
  • de schriftelijke toelichting op het verzoek tot wraking van verzoeker, ingekomen op 3 juni 2015
  • de schriftelijke reactie van 12 juni 2015 van mr. M.P. Glerum
  • de schriftelijke reactie van 15 juni 2015 van [A] namens [B], zittingsvertegenwoordiger namens de officier van justitie van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (verder: zittingsvertegenwoordiger van de CVOM)
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 19 juni 2015.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is de gemachtigde van verzoeker verschenen. Verzoeker zelf is niet verschenen. De zittingsvertegenwoordiger van de CVOM en de rechter tegen wie het verzoek zich richt, zijn niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Aan het wrakingsverzoek is ten grondslag gelegd dat in de zaak van verzoeker betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: Wahv) de kantonrechter en de griffier samen met de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie in de zittingszaal aanwezig waren voordat de zaak werd uitgeroepen, terwijl de deuren van de zittingszaal waren gesloten. Daarbij is in het verzoek en tijdens de mondelinge behandeling verwezen naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 augustus 2014 (ECLI:NLGHARL:2014:6715).
2.2.
Daarnaast is aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Desgevraagd heeft de kantonrechter op de zitting uitdrukkelijk verklaard achter de inhoud van het zogenaamde ‘inlegvel A2’ te staan, waarmee hij de inhoud van dit inlegvel A2 tot de zijne heeft gemaakt. Het inlegvel bevat mededelingen omtrent de lijn die de kantonrechter hanteert bij de beoordeling van de zaak.
De kantonrechter heeft, door toezending van dit inlegvel voorafgaand aan de mondelinge behandeling en zijn verklaring achter de inhoud hiervan te staan, blijk gegeven zich reeds bij de oproeping voor de zitting een oordeel te hebben gevormd over de beroepsgronden van verzoeker, die hij ter zitting heeft willen aanvoeren c.q. in het beroepschrift reeds heeft aangevoerd. Daarmee heeft de kantonrechter er blijk van gegeven vooringenomen te zijn jegens verzoeker, althans is die vrees bij verzoeker ontstaan, aldus verzoeker.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de gewraakte kantonrechter jegens verzoeker. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de gewraakte kantonrechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief gerechtvaardigd is. Daarbij moet bovendien rekening worden gehouden met de (te vermijden) schijn van partijdigheid.
Aanwezigheid van de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM
3.3.
Als niet weersproken staat vast dat de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM op 3 juni 2015 in de zittingszaal aanwezig was met de kantonrechter, voordat verzoeker de zittingszaal binnen is gekomen. Daarbij komt dat het gerechtspersoneel verzoeker voorafgaand aan de behandeling van zijn zaak heeft verwezen naar de wachtruimte bij de zittingzaal zonder de mogelijkheid te noemen terstond in de zittingszaal plaats te nemen, dat de zittingzaal was afgesloten met een deur en dat een brandende rode lamp aangaf dat de zittingzaal op dat moment in gebruik was. Een dergelijke gang van zaken — waarbij verzoeker de indruk kon hebben gekregen dat zij de zittingzaal nog niet kon betreden en waarbij gelegenheid is tot vooroverleg tussen de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM en de kantonrechter, zonder dat daarbij andere procespartijen aanwezig zijn — kan een gevaar voor de schijn van partijdigheid opleveren. Daarmee kan dus een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid jegens een procespartij ontstaan, aldus verzoeker.
3.4.
Zowel de gewraakte kantonrechter als de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM hebben expliciet op schrift gesteld dat er tussen hen geen vooroverleg heeft plaatsgevonden over de zaak van verzoeker.
3.5.
Nu er ook overigens door en/of namens verzoeker geen concrete feiten en/of omstandigheden zijn aangedragen die tot de conclusie kunnen leiden dat er sprake is geweest van vooroverleg tussen de kantonrechter en de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM, gaat de wrakingskamer uit van hetgeen de kantonrechter hierover heeft verklaard, namelijk dat er voorafgaand aan de behandeling van de zaak van verzoeker geen overleg heeft plaatsgevonden tussen de kantonrechter en de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM. De wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat de zittingen waar het in deze zaak om gaat openbaar zijn –en de bekendheid daarvan bij de gemachtigde mag worden verondersteld – en dat de zaal waar de zitting plaatsvindt op ieder moment tijdens de zitting kan worden betreden door toehoorders.
3.6.
Het voorgaande betekent dat - anders dan in de zaak waarover het hof Arnhem/Leeuwarden oordeelde - de enkele aanwezigheid van de kantonrechter en de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM in dezelfde zittingszaal — zonder dat er vooroverleg tussen hen heeft plaatsgevonden — naar het oordeel van de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een (schijn van) vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
Het inlegvel A2
3.7.
Het inlegvel behelst een
“overzicht van veel gebruikte argumenten en de lijn die onze rechtbank daarbij aanhoudt op basis van wet en jurisprudentie”. In dit inlegvel, dat in elke zaak met betrekking tot snelheidsovertredingen op de A2 als bijlage bij de oproepingsbrief wordt toegevoegd, staat onder meer het volgende:

De bebording op de A2 is onduidelijk
(…) De bebording na 1 december 2012 is niet zo onduidelijk geweest dat bestuurders niet kan worden verweten dat zij de maximumsnelheid hebben overschreden.
Ik deed het niet expres
(…) Het enkele feit dat er te hard is gereden is voldoende om een sanctie op te leggen.
Ik reed niet
In Nederland wordt in dit soort zaken bekeurd op kenteken, de kentekenhouder ontvangt de bekeuring, het maakt daarbij niet uit wie de auto bestuurt op het moment van de overtreding.
Ik heb geen gevaar of hinder veroorzaakt
Voor het opleggen van een sanctie is het voldoende dat de maximale snelheid is overschreden. In de wet is geen bepaling opgenomen voor de situatie dat geen hinder of gevaar is ontstaan.
De A2 nodigt uit tot harder rijden dan de toegestane snelheid
Het is niet aan de individuele weggebruiker om te bepalen hoe hard er mag worden gereden op een weg. (…)
(…)”
3.8.
De wrakingskamer is van oordeel dat door de wijze waarop de door de rechtbank gehanteerde ‘lijn’ ten aanzien van de in het inlegvel A2 opgenomen argumenten is geformuleerd, de schijn wordt gewekt dat in ieder geval ten aanzien van die argumenten het oordeel van de kantonrechter al bij voorbaat vaststaat. De zinsnede dat het gaat om een “
overzicht van veel gebruikte argumenten en de lijn die onze rechtbank daarbij aanhoudt op basis van wet en jurisprudentie”wordt niet nader toegelicht of in een kader geplaatst waardoor onvoldoende duidelijk is dat er ruimte is voor een ander oordeel in het geval de belanghebbende ter onderbouwing van de kennelijk veel gebruikte argumenten nadere feiten en omstandigheden naar voren brengt.
3.9.
Uit de toelichting die de kantonrechter bij brief van 12 juni 2015 geeft, blijkt hoe hij de inhoud van het inlegvel A2 interpreteert. De toelichting, die er op neer komt dat de uitgangspunten opgenomen in het inlegvel in beginsel bij de beoordeling van de verweren worden gehanteerd maar dat de feiten en omstandigheden in een individueel geval tot een ander oordeel kunnen leiden, komt de wrakingskamer zeker niet onbegrijpelijk voor. De wrakingskamer heeft dan ook geen enkele twijfel over de integriteit van de betrokken kantonrechter. Maar deze of een vergelijkbare toelichting op het inlegvel A2 heeft de kantonrechter op de vraag van de gemachtigde ter zitting niet gegeven. Toen heeft de kantonrechter zonder nadere uitleg slechts opgemerkt achter de inhoud van het inlegvel A2 te staan. Voor de beoordeling of op grond van de aanwezige feiten en omstandigheden de vrees voor vooringenomenheid in objectieve zin gerechtvaardigd is moet daarom worden teruggevallen op de tekst van het inlegvel A2 zelf. Naar het oordeel van de wrakingskamer rechtvaardigt die tekst de conclusie van verzoeker dat op grond daarvan de schijn van partijdigheid is gewekt en daarmee de vrees dat de kantonrechter jegens hem vooringenomenheid zou kunnen koesteren.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de vrees van verzoeker dat er sprake is van vooringenomenheid bij de gewraakte rechter jegens hem objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. M.P. Glerum toe,
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gewraakte rechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Strafrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J.J.M. Essink, mr. M.C. Oostendorp en mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2015.
De voorzitter is buiten staat te ondertekenen