ECLI:NL:RBMNE:2015:4875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1385
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor hulp bij het huishouden door eiseres, die woonachtig is in Utrecht. De aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, omdat de inwonende zoon van eiseres in staat zou zijn om huishoudelijke taken te verrichten. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 30 juni 2015 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, en waren ook haar echtgenoot en zoon aanwezig. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de inwonende zoon, die op het moment van de aanvraag 18 jaar oud was, geen beperkingen had die hem zouden belemmeren in het uitvoeren van huishoudelijke taken. Eiseres voerde aan dat de inzet van kinderen voor huishoudelijke taken niet ten koste mag gaan van hun ontwikkeling en welzijn, maar de rechtbank oordeelde dat de zoon, al dan niet met hulp van zijn broertjes en zusjes, in staat was om het huishouden te verzorgen.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde voorziening, omdat er sprake was van gebruikelijke zorg die door de zoon kon worden geleverd. De verwijzing van eiseres naar de Nota naar aanleiding van het verslag werd door de rechtbank verworpen, omdat deze betrekking had op de nieuwe Wmo 2015, terwijl de afwijzing was gebaseerd op de regelgeving die gold vóór deze datum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/1385

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

30 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens zijn namens eiseres haar echtgenoot, de heer [A] , en haar zoon, de heer [B] (de zoon), verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan het besluit tot afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat de inwonende zoon van eiseres het huishoudelijke werk kan verrichten. De zoon was ten tijde van het primaire besluit reeds 18 jaar oud en volgens het advies van [bedrijf] van 20 oktober 2014 heeft hij geen aandoeningen die hem zouden kunnen beperken in het uitvoeren van huishoudelijk werk.
2. Eiseres voert aan dat de inzet van kinderen niet ten koste mag gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder het omgaan met leeftijdgenoten, het doen aan vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties. Eiseres verwijst hiertoe naar de Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, 2013/2014, 33 841, nr. 34, blz. 116. Uit het bestreden besluit blijkt volgens eiseres op geen enkele wijze in hoeverre verweerder met voormelde aspecten rekening heeft gehouden, verweerder heeft uitsluitend bezien in hoeverre er medische beletselen zijn voor de zoon voor het uitvoeren van de huishoudelijke taken. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden, wegens onvoldoende onderzoek en onvoldoende motivering, aldus eiseres.
3. De rechtbank stelt vast dat niet meer in geschil is dat de inwonende zoon geen beperkingen heeft die maken dat hij niet de huishoudelijke taken kan verrichten. Uit artikel 3 van de Verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2013 (de Verordening) volgt, voor zover relevant, dat een voorziening alleen wordt toegekend als de belanghebbende niet of niet voldoende in eigen oplossingen kan voorzien. Uit de Beleidsregels Wmo voorzieningen 2013 (de Beleidsregels) volgt dat als er een gezonde huisgenoot aanwezig is, verweerder op grond van gebruikelijke zorg geen voorziening hoeft te leveren. Gelet op het voorgaande komt eiseres niet in aanmerking voor de gevraagde voorziening, nu sprake is van gebruikelijke zorg. Van de zoon kan, al dan niet met behulp van zijn zusjes en broertjes, verwacht worden om het huishouden voor zijn rekening te nemen. De verwijzing naar voormelde Nota naar aanleiding van het verslag kan eiseres niet baten, reeds omdat – zoals verweerder terecht heeft opgemerkt – deze nota betrekking heeft op de vanaf 1 januari 2015 geldende Wmo 2015 en deze regelgeving niet aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De stelling van eiseres dat dezelfde redenering ook van toepassing zou zijn op zaken die vallen onder de Wmo zoals die gold vóór 1 januari 2015, gaat niet op, nu, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, toen de Beleidsregels golden en de uitleg die daarin werd gegeven over het begrip gebruikelijke zorg. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.F.C. Vogel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.