ECLI:NL:RBMNE:2015:4864

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop en handhaving van dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen. Eiseres, eigenaar van een perceel, kreeg op 28 maart 2014 een mondelinge bouwstop opgelegd, vergezeld van een last onder dwangsom van € 25.000,-. Eiseres maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het college verklaarde de bezwaren ongegrond. Eiseres stelde dat zij pas op 1 april 2014 op de hoogte was van de bouwstop en dat de dwangsom daarom niet van rechtswege verbeurd was. De rechtbank oordeelde dat de bouwstop op 29 maart 2014 in werking trad, omdat het besluit op die datum was verzonden. Eiseres had de mogelijkheid om de werkzaamheden te staken, maar deed dit pas op 1 april 2014. De rechtbank concludeerde dat de dwangsom van rechtswege was verbeurd, omdat eiseres niet had voldaan aan de bouwstop. Eiseres voerde ook aan dat de dwangsom onevenredig hoog was, maar de rechtbank oordeelde dat de hoogte van de dwangsom gerechtvaardigd was gezien de aard van de werkzaamheden en de belangen die de gemeente beoogde te beschermen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/6287 en 14/6288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.W. Langhout),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: J. Ouwehand).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Vereniging De Groene Venen, te Vinkeveen, gemachtigden: M.C. Smit en C.L. Baanders.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres, onder oplegging van een dwangsom van € 25.000,- ineens, gelast alle bouwwerkzaamheden op het perceel [perceel] (hierna: perceel) onmiddellijk te staken en gestaakt te houden. Eiseres heeft hiertegen op 6 mei 2014 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 mei 2014 heeft verweerder eiseres laten weten dat de bij het besluit van
28 maart 2014 opgelegde dwangsom van € 25.000,- ineens, van rechtswege is verbeurd. Verweerder gaat in dit besluit tevens over tot invordering van deze dwangsom. Eiseres heeft hiertegen op 25 juni 2014 bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 16 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2015. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar partner [A] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is eigenaar van het perceel. Begin maart 2014 heeft eiseres opdracht gegeven aan een aannemer tot het bouwen van een steiger met vlonder op dit perceel. Op donderdag 27 maart 2014 heeft [B] , medewerker handhaving Omgevingszaken van verweerder, tijdens een controle geconstateerd dat bouwwerkzaamheden plaatsvonden zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning. Op dezelfde dag heeft [B] hierover telefonisch contact gehad met de partner van eiseres. Op vrijdag 28 maart 2014 heeft [B] de bouwstop en de aanzegging van de last onder dwangsom op schrift gesteld en dit besluit zowel aangetekend als per gewone post verzonden naar het woonadres van eiseres in [woonplaats] . Op de ochtend van dinsdag 1 april 2014 heeft [C] , medewerker handhaving van verweerder, gecontroleerd of de bouwwerkzaamheden daadwerkelijk waren gestaakt. Hij heeft geconstateerd dat geen gehoor was gegeven aan de opgelegde bouwstop. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de dwangsom van rechtswege is verbeurd en is vervolgens overgegaan tot invordering van de dwangsom. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres – conform het advies van de commissie bezwaarschriften van 8 september 2014 – ongegrond verklaard.
2. Tussen partijen is in geschil de vraag per wanneer de bouwstop in werking is getreden en of de last onder dwangsom al dan niet op 1 april 2014 van rechtswege is verbeurd. Verder zijn partijen verdeeld over de vraag of de last onder dwangsom evenredig is.
3. Eiseres stelt dat zij pas op 1 april 2014 rond 13.00 uur kennis heeft genomen van het besluit betreffende de bouwstop en dat zij het pas vanaf dat moment in haar macht had om gehoor te geven aan de opgelegde bouwstop. Zij heeft daaraan direct gehoor gegeven door contact op te nemen met de aannemer en hem te zeggen dat hij direct moest stoppen met de werkzaamheden. Zij is daarom van mening dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de dwangsom van rechtswege is verbeurd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit betreffende de bouwstop en de oplegging van de last onder dwangsom op 28 maart 2014 aangetekend is verzonden. Gelet op de geldende verzendtheorie mag er dan vanuit worden gegaan dat het besluit de volgende dag, in dit geval 29 maart 2014, is ontvangen. Vanaf dat moment had eiseres het in haar macht om te voldoen aan de opgelegde bouwstop. Dat zij niet dagelijks aanwezig is op haar woonadres, waardoor zij niet dagelijks op de hoogte raakt van haar post, dient voor rekening en risico van eiseres te komen.
5. De rechtbank stelt voorop dat een mondeling aangezegde bouwstop niet kan worden aangemerkt als een besluit, omdat in dat geval niet wordt voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste. Zie daarvoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3698). Gelet daarop dient de werking van de bouwstop in de onderhavige procedure te worden beoordeeld aan de hand van het besluit dat is gedateerd 28 maart 2014. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat uit de op het besluit aangebrachte barcode blijkt dat deze brief aangetekend is verzonden en dat uit de onder die barcode weergegeven datum van 28 maart 2014 blijkt dat de brief op die dag ter post is aangeboden. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen, temeer ook omdat de gemachtigde van eiseres blijkens het verslag van de hoorzitting in bezwaar ook is uitgegaan van deze verzenddatum. Uitgaande van 28 maart 2014 als datum van aangetekende verzending, neemt de rechtbank aan dat het besluit op 29 maart 2014 ter bezorging is aangeboden.
6. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij op 29 maart 2014 geen brief heeft gezien van verweerder. Zij trof de per aangetekende post en per gewone post verzonden brieven beide in haar woning aan op 1 april 2014. Verder heeft ze verklaard dat er op 29 maart 2014 werklui aanwezig waren in haar woning. De rechtbank acht het gelet op deze omstandigheden aannemelijk dat de aangetekende brief op 29 maart 2014 is bezorgd op het adres van eiseres. Op dat moment lag het feitelijk in haar macht om de werkzaamheden te beëindigen. Voor de stelling van eiseres dat het besluit pas in werking treedt op het moment dat zijzelf op de hoogte raakt van het besluit bestaat geen rechtsgrond. De door eiseres ter onderbouwing hiervan genoemde rechtspraak en wetsgeschiedenis zijn niet op de onderhavige situatie van toepassing. Dat eiseres niet direct op de hoogte is geraakt van het besluit, omdat zij niet dagelijks aanwezig is in haar woning, komt voor haar rekening en risico.
7. Gelet op hetgeen hiervoor onder punt 5. is overwogen, is de bouwstop ingegaan op
29 maart 2014, zijnde de datum van ontvangst van het besluit. Nu vaststaat dat de bouwwerkzaamheden hebben voortgeduurd tot op 1 april 2014, staat daarmee vast dat eiseres niet conform de opgelegde bouwstop heeft gehandeld. De last onder dwangsom is daarom van rechtswege verbeurd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Eiseres stelt verder dat de opgelegde dwangsom onevenredig hoog is. Daartoe voert ze aan dat het bedrag van de dwangsom hoger is dan de aankoopprijs van het perceel. Bovendien is de dwangsom dermate hoog dat zij na voldoening niet meer in de gelegenheid is om de werkzaamheden ongedaan te maken.
9. De rechtbank overweegt dat van een opgelegde dwangsom een prikkeling dient uit te gaan om de bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden. Daarbij is van belang dat in het onderhavige geval geen sprake was van geringe, niet vergunde bouwactiviteiten. Zowel de werkzaamheden als de daarmee gepaard gaande kosten zijn aanzienlijk, zoals ook blijkt uit hetgeen eiseres ter zitting heeft verklaard. De van de dwangsom uitgaande prikkel dient daarmee in overeenstemming te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake.
Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan aanleiding bestaat de dwangsom te matigen. Dat eiseres zelf naar zij stelt pas op 1 april 2014 op de hoogte is geraakt van de bouwstop en niet eerder kon handelen conform het besluit levert naar het oordeel van de rechtbank geen dringende reden op. Daarbij is van belang dat een bouwstop een urgent karakter heeft, gelet ook op de belangen die verweerder daarmee beoogt te beschermen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.