AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Ontuchtige handelingen met minderjarige nicht
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn nichtje, dat destijds 12 of 13 jaar oud was. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 17 juni 2015 gehouden, waarbij de officier van justitie de vordering heeft gedaan om beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die op dat moment jonger was dan zestien jaar. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en zich bevoegd geacht om kennis te nemen van de feiten.
De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte beoordeeld. De verdediging stelde dat de handelingen niet als ontuchtig gekwalificeerd konden worden, omdat er geen sprake was van dwang. De rechtbank oordeelde dat voor een bewezenverklaring van dwang vereist is dat het slachtoffer door gedragingen van de verdachte in een bedreigende situatie is gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden, zoals de gezagsrelatie en het leeftijdsverschil, op zichzelf onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring van dwang. Daarom heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken van het eerste feit.
Wat betreft het tweede feit, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte wel degelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als overtuigend beoordeeld en heeft geoordeeld dat de handelingen van de verdachte als ontuchtig kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 180 uren, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Voetnoten
1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0981 2014065998, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 95). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 80.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 81.
4.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 86.
5.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 88.
6.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 89.
7.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 90.
8.Een geschrift, te weten een gewaarmerkt afschrift uit de basisregistratie personen, d.d. 12 maart 2014, p. 79.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 24 april 2014, p. 64.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 25 april 2014, p. 70.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 24 april 2014, p. 61.