ECLI:NL:RBMNE:2015:4847

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
16/661505-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige nicht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn nichtje, dat destijds 12 of 13 jaar oud was. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 17 juni 2015 gehouden, waarbij de officier van justitie de vordering heeft gedaan om beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die op dat moment jonger was dan zestien jaar. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en zich bevoegd geacht om kennis te nemen van de feiten.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte beoordeeld. De verdediging stelde dat de handelingen niet als ontuchtig gekwalificeerd konden worden, omdat er geen sprake was van dwang. De rechtbank oordeelde dat voor een bewezenverklaring van dwang vereist is dat het slachtoffer door gedragingen van de verdachte in een bedreigende situatie is gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden, zoals de gezagsrelatie en het leeftijdsverschil, op zichzelf onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring van dwang. Daarom heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken van het eerste feit.

Wat betreft het tweede feit, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte wel degelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als overtuigend beoordeeld en heeft geoordeeld dat de handelingen van de verdachte als ontuchtig kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 180 uren, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661505-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 1 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1959],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.A. Jonkers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 20 februari 2012 tot en met 31 oktober 2012 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1];
Feit 2: in de periode van 20 februari 2012 tot en met 31 oktober 2012 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die op dat moment jonger was dan zestien jaar.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Feit 1 kan, volgens de officier van justitie, bewezen worden verklaard gelet op de gezagsrelatie tussen [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en verdachte, het grote leeftijdsverschil tussen hen beiden en de verklaring van verdachte zelf, waaruit zijn opzet kan worden afgeleid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat verdachte heeft verklaard dat hij bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een enkele keer hun borsten heeft geraakt. Dit had echter geen seksuele lading en kan niet als ontuchtig worden gekwalificeerd. De andere handelingen waarover door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wordt verklaard, kunnen niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Bovendien is, volgens de raadsman, geen sprake van dwang. Uit de jurisprudentie blijkt dat het enkele bestaan van een gezagsrelatie niet voldoende is voor het aannemen van dwang. De seksuele handelingen moeten ook tegen de wil van het slachtoffer zijn begaan en moeten onvermijdbaar zijn geweest. In deze zaak is daarvan geen sprake. Verdachte kriebelde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] altijd op hun verzoek en er was allerminst sprake van een dreigende situatie. Verdachte dient daarom van beide ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1
Van dwang door een feitelijkheid in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht is slechts sprake als verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de ontuchtige handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Het enkele bestaan van een afhankelijkheidsrelatie of een gezagsrelatie en het daarmee verband houdende overwicht is onvoldoende om te kunnen spreken van dwang door een andere feitelijkheid. Voor een veroordeling is dan vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer binnen die afhankelijkheids- of gezagsrelatie door bepaalde gedragingen van de verdachte waardoor een bedreigende sfeer is ontstaan, is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan.
Uit de tenlastelegging blijkt dat de feitelijkheid heeft bestaan in de omstandigheid dat verdachte “een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op haar had, immers is hij haar oom en/of bestaat er een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen beiden”. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden op zichzelf onvoldoende voor een bewezenverklaring van “dwang”.
De rechtbank overweegt ten overvloede het volgende. Door [slachtoffer 1] is verklaard dat zij de hand van verdachte wel eens heeft weggeduwd en tegen hem heeft gezegd dat hij op moest houden. Uit deze verklaring blijkt echter niet wat verdachte heeft gedaan waardoor het ondergaan van de ontuchtige handelingen voor [slachtoffer 1] onvermijdelijk was. Zo kan uit deze verklaring niet worden afgeleid dat verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of [slachtoffer 1] in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat zij zich daardoor niet tegen die handelingen kon verzetten. Ook blijkt niet dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, (bedreigende) situatie dat het daardoor voor haar zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken, dat sprake was van dwang van de kant van de verdachte (vgl. ECLI:NL:HR: 2009:BH5725).
Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal hem van dit feit dan ook vrijspreken.
Het bewijs voor feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen. [1]
Op 21 oktober 2013 is [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), wonende te [woonplaats], verhoord door de politie. [2] Zij verklaart het volgende:
Ik doe aangifte tegen mijn oom, omdat hij mij seksueel heeft misbruikt. [3] Mijn oom heet [verdachte]. Hij kwam vaak bij ons thuis. [4] Hij kwam naast me zitten of achter me en deed mijn hemd en shirt omhoog en ging dan kriebelen. [5] Hij ging met zijn handen naar voren over mijn bh wrijven en steeds meer naar beneden, ik weet niet hoe je dat netjes zegt, bij mijn kut zeg maar. Daar overheen wrijven, aan de zijkant, aan de binnenkant van mijn benen en weer op mijn rug en mijn bh en zo ging dat door. Hij ging met zijn vingers aan de voorkant van mijn tieten. Hij ging er dan over wrijven, met alle twee zijn handen. Hij raakte dan de stof van mijn bh. [6] Hij wreef niet over mijn kut. Wel de lijn tussen mijn benen en mijn kut, de bikinilijn zeg maar. Er zat wel altijd stof tussen. [7]
Uit een gewaarmerkt afschrift uit de basisregistratie personen van de gemeente [woonplaats] blijkt dat [slachtoffer 2] is geboren op [1999]. [8]
Door verdachte is verklaard dat hij [slachtoffer 2] wel eens kietelde. Verdachte heeft wel eens aan haar borstjes gezeten. Verder heeft verdachte over haar bovenbenen gewreven en ter hoogte van haar onderbuik. [9] Dat vond plaats ongeveer 3 maanden voor het slaapkamerincident met [slachtoffer 1]. [10] Verdachte is [slachtoffer 1] achterna gelopen naar de slaapkamer in augustus of september 2012. [11]
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat het betasten van de rug en de zij van [slachtoffer 2] niet als ontuchtig kan worden aangemerkt. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van verdachte voor het overige -het betasten van de borsten, het bovenbeen, de lies en de onderbuik van [slachtoffer 2]- als ontuchtig kan worden gekwalificeerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er tussen verdachte en [slachtoffer 2] een aanzienlijk leeftijdsverschil bestond en het in strijd is met de sociaal ethische norm een minderjarig nichtje op deze plaatsen van het lichaam te betasten. Dat ontuchtig karakter wordt niet weggenomen door het feit dat het in het gezin van [slachtoffer 2] heel gewoon was dat de kinderen op hun rug werden gekriebeld. Verdachte is met zijn handelingen duidelijk de grens van het toelaatbare overgegaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
in de periode van 20 februari 2012 tot en met 31 oktober 2012 te [woonplaats] met [slachtoffer 2], geboren op [1999], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had
bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig betasten van haar borsten en haar bovenbeen en haar lies en haar onderbuik.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 2: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht en een ambulante behandelverplichting bij De Waag.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn nichtje, die destijds 12 of 13 jaar oud was. Hiermee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit soort feiten kunnen grote schade toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van kinderen. Verdachte heeft zich hier geen rekenschap van gegeven. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Hoe groot de impact is geweest van het bewezen verklaarde, blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn zus en haar minderjarige dochter in hem stelden.
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 19 mei 2015, waaruit blijkt dat verdachte in 2006 is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Verder heeft de rechtbank gelet op een reclasseringsrapport over verdachte van 12 juni 2015. De reclassering adviseert aan verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen dat hij zich zal melden bij de reclassering en zich ambulant zal laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal aan verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht het van belang dat verdachte wordt behandeld, met name omdat hij het onjuiste van zijn handelen nog onvoldoende lijkt in te zien en niet goed weet waarom hij zich richting minderjarigen grensoverschrijdend gedraagt. Daarnaast kan een voorwaardelijke straf een middel zijn om te voorkomen dat verdachte opnieuw in herhaling valt.
De rechtbank is tot een andere bewezenverklaring gekomen dan door de officier van justitie is geëist. Bovendien heeft het lang geduurd voor deze zaak is aangebracht op een zitting. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een taakstraf van 180 uren passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De inhoud van de vorderingen
De vordering van [slachtoffer 1] strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde, te weten een totaalbedrag van € 2.722,50, bestaande uit € 2.500,00 aan immateriële schade en € 222,50 aan materiële schade, te vermeerderen met de executiekosten en de wettelijke rente.
De vordering van [slachtoffer 2] strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde, te weten een totaalbedrag van € 3.380,00, bestaande uit € 2.500,00 aan immateriële schade en € 880,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de executiekosten en de wettelijke rente.
9.2
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd beide vorderingen geheel toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de gevorderde immateriële schade substantieel te hoog is. In de smartengeldgids worden bedragen toegewezen rond de € 1000,00 waarbij sprake is van ernstiger feiten en een langere pleegperiode.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman opgemerkt dat uit de onderbouwing niet blijkt dat de bezoeken aan de psycholoog een causaal verband hebben met de handelingen die verdachte zou hebben gepleegd. Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat uit de onderbouwing evenmin blijkt of de psychologische consulten door de zorgverzekering worden vergoed.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, is [slachtoffer 1] in de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De vordering van [slachtoffer 2]
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.000,00 (zegge duizend euro), bestaande uit immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
In de vordering is onvoldoende onderbouwd dat de psychologische consulten niet voor vergoeding door de zorgverzekering in aanmerking komen. Hiernaar zou nader onderzoek moeten worden gedaan. Dit levert echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. dat veroordeelde zich zal melden bij Reclassering Nederland en zich hier blijf melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. dat veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft aan de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
180 (honderdtachtig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.000,00 (zegge duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2], € 1.000,00 (zegge duizend euro) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mrs. G.A. Bos en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt tenlastegelegd dat
1.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 20 februari
2012 tot en met 31 oktober 2012 te [woonplaats], althans in het arrondissement
Utrecht, door geweld en / of een andere feitelijkheid en / of door bedreiging
met geweld en /of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot
het plegen en / of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft
hij haar (telkens) gedwongen
te dulden dat hij haar borsten en/of haar vagina en/of haar (onder)buik en/of
haar zij en/of haar rug betastte,
bestaande die feitelijkheid hierin dat hij een uit feitelijke verhoudingen
voortvloeiend overwicht op haar had, immers is hij haar oom en/of bestaat er
een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen beiden;
art 246 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2012 tot en met 31 oktober 2012
te [woonplaats], althans in het arrondissement Utrecht, met [slachtoffer 2],
geboren op [1999], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had
bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande in het ontuchtig betasten van haar borsten en/of haar bovenbeen
en/of haar lies en/of haar (onder)buik en/of haar zij en/of haar rug;
art 247 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0981 2014065998, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 95). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 80.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 81.
4.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 86.
5.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 88.
6.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 89.
7.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2], d.d. 21 oktober 2013, p. 90.
8.Een geschrift, te weten een gewaarmerkt afschrift uit de basisregistratie personen, d.d. 12 maart 2014, p. 79.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 24 april 2014, p. 64.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 25 april 2014, p. 70.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 24 april 2014, p. 61.