ECLI:NL:RBMNE:2015:4843

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
16/661209-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige dochter door vader

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn dochter, die op het moment van de feiten jonger was dan 12 jaar. De verdachte, geboren in 1965, heeft zich schuldig gemaakt aan handelingen die onder meer bestonden uit het seksueel binnendringen van zijn dochter en het verrichten van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 17 juni 2015 gehouden, waarbij de officier van justitie de vordering heeft gedaan om de feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen, maar de rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar en consistent beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 24 maart 2012 tot en met 7 april 2013 meermalen handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn dochter en het betasten van haar borsten en vagina. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die in een kindvriendelijke studio zijn afgenomen, als voldoende steunend voor de bewezenverklaring beschouwd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte zich niet heeft gerealiseerd dat hij een ernstige inbreuk maakte op de lichamelijke integriteit van zijn dochter, die al eerder slachtoffer was van seksueel misbruik door iemand anders.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen, evenals de lange duur van de procedure voordat de zaak ter zitting kwam.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661209-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 1 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1965],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.P.J Tuma, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode 24 maart 2012 tot en met 7 april 2013 bij zijn dochter [slachtoffer], die op dat moment jonger was dan 12 jaar, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
Feit 2: in de periode 24 maart 2012 tot en met 7 april 2013 bij zijn dochter [slachtoffer], die op dat moment jonger was dan 16 jaar, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Er is volgens de officier van justitie voldaan aan het bewijsminimum, terwijl er bovendien geen redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van de dochter van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort samengevat – betoogd dat er niet voldoende wettig bewijs is voor beide ten laste gelegde feiten, omdat de verklaring van de dochter feitelijk het enige bewijsmiddel is en het overige afkomstig is uit diezelfde bron. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn betoog verwezen naar jurisprudentie en de door hem genoemde uitspraken overgelegd aan de rechtbank. Bovendien heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat het handelen van verdachte onder de gegeven omstandigheden niet als ontuchtig kan worden aangemerkt. De verdediging meent daarom dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs voor feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen. [1]
Op 20 juni 2013 is [slachtoffer] (de dochter van verdachte, hierna: [slachtoffer]), wonende te [woonplaats], verhoord door de politie. [2] Op de vraag waar [slachtoffer] over kwam praten antwoordde zij (V=vraag verbalisant en A=antwoord [slachtoffer]):
V: Ok is goed. Vertel me dan maar eens alles waarvoor je gekomen bent.
A: Mijn vader heeft zijn piemel in mijn mond gedaan, en aan mijn borsten gezeten, en ja hij heeft, ja ook aan mijn vagina gezeten, (…). [3]
Ook heeft [slachtoffer] verklaard naar aanleiding van vragen van de verbalisant:
V: Want je zegt mijn vader heeft een piemel in mijn mond gedaan.
A: Ja ik lag op bed maar meestal doet hij het niet want dan lig ik gewoon op bed en dan ja, en dan gaat hij mij gewoon een kus brengen (…) de vorige keer deed hij dat ook, en toen ging hij, ja soms ja dan laat hij wel zijn piemel zien bijvoorbeeld, ja, maar toe deed hij zijn piemel eruit en toen zei hij een keer, en toen zie ik nee dat wil ik niet. En toe deed hij het gewoon en toen en daarna deed hij het drie keer. (…)
V: Ja want dat wilde ik graag van je weten van hoe vaak is dat dan gebeurd?
A: Drie keer, achter elkaar op een dag. [4]
[slachtoffer] heeft in het weekend van 30 maart 2013 voor het laatst bij haar vader in diens woning geslapen. [5]
[slachtoffer] heeft verder nog het volgende verklaard:
V: Ok, en waar ging hij dan met zijn vingers naar toe?
A: Maar mijn plasser.
V: Naar die plasser.
A: Ja ik weet niet hoe dat heet,
V: Nou ja je mag het zeggen zoals hij het noemt.
A: Naar dat bobbeltje, je hebt hier, nou hier zo, hier zou heb je schaamlippen en dan heb je hier zo’n knobbeltje
(de rechtbank begrijpt: de clitoris)daar zo, tussen je schaamlippen. En daar ging hij naartoe. [6]
Verdachte heeft verklaard dat zijn dochter [slachtoffer] vanaf haar tiende jaar één keer in de twee weken een weekend bij hem thuis verbleef en daar ook bleef slapen. Verdachte was op den duur tijdens deze weekenden en soms tijdens vakanties alleen met [slachtoffer], ook als [slachtoffer] bij hem bleef slapen. [7] [slachtoffer] had bij verdachte een eigen slaapkamer op de begane grond van het huis van verdachte. [8]
[slachtoffer] is geboren op [2002]. Dit blijkt uit een gewaarmerkt afschrift van de akte van geboorte van [slachtoffer], verstrekt door de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats] op 4 juni 2013. [9]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt allereerst dat – anders dan de raadsman heeft betoogd – voldaan is aan het bewijsminimum zoals dat is verwoord in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De belastende verklaring van [slachtoffer] vindt namelijk voldoende steun in andere bewijsmiddelen, waaronder in ieder geval de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] weekenden doorbracht bij haar vader en dan ook bij haar vader bleef slapen. In zoverre wordt de verklaring voldoende gesteund door bewijs dat niet is afgeleid van haar eigen verklaring (HR 10 juni 2014, NJ 2014/329). Reeds om die reden zijn de door de verdediging overgelegde uitspraken niet vergelijkbaar, immers in die zaken was al het belastende bewijs nu juist beperkt tot de verklaring van het vermeende slachtoffer of uit die bron afkomstig.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] bovendien betrouwbaar en overweegt daartoe het volgende. Het is niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] al dan niet opzettelijk onjuist zou verklaren. De omgangsregeling met verdachte verliep goed en [slachtoffer] speelde graag met vriendinnen in de buurt van haar vader. De verklaring van [slachtoffer] is bovendien consistent: hetgeen zij tijdens het verhoor heeft verteld wijkt niet wezenlijk af van hetgeen zij aan haar moeder, haar schoolvriendinnen en haar leerkracht heeft verklaard. Ook maakt zij scherp onderscheid tussen enerzijds de omschrijving van het misbruik door verdachte en anderzijds het misbruik door een taxichauffeur, waarvan zij eerder slachtoffer is geworden. Hieruit blijkt dat [slachtoffer] niet bepaalde situaties met elkaar verwart, of bijvoorbeeld haar verklaring over hetgeen haar vader bij haar heeft gedaan, inkleurt met eerdere ervaringen van seksueel misbruik. Tenslotte overweegt de rechtbank, met betrekking tot het ten laste gelegde brengen van de vingers van verdachte tussen de schaamlippen van [slachtoffer], dat dit ook heeft te gelden als seksueel binnendringen (HR 12 maart 2013, NJ 2013/438).
Het bewijs voor feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Uit de hierboven bij de bespreking van het bewijs van het ten laste gelegde feit 1 geciteerde verklaringen [10] van [slachtoffer] blijkt dat verdachte bij [slachtoffer] met zijn hand tussen haar schaamlippen is gegaan en daarbij haar clitoris heeft aangeraakt en dat hij ook haar borsten heeft aangeraakt. [11] Zowel ten aanzien van het betasten van de vagina en de borsten van [slachtoffer], heeft zij verklaard dat dit meer dan eens heeft plaatsgevonden. Zij verklaarde daarover:
A: Ja aan mijn borsten heeft hij al wel ja niet die eerste dag maar daar heeft hij ook wel vaker aan gezeten op andere avonden.
V: Ok
A: En aan mijn vagina ook. Heef hij ook wel andere avonden aan gezeten.
V: Ok dus borsten en vagina andere avonden ook.
A: Ja.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij eenmaal aan een borst van [slachtoffer] heeft gezeten, omdat hem opviel dat [slachtoffer] al borstontwikkeling had. [12]
[slachtoffer] heeft verder verklaard:
A: Ja hij heeft een keer mijn hand gepakt en me zo tegen zijn piemel mijn hand, ja mijn hand tegen zijn piemel gedaan, en dat ik zo heen en weer moest met mijn hand. [13]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat voornoemde handelingen ontuchtig zijn. Dit geldt derhalve ook voor het aanraken van de borst(en) van [slachtoffer]. Zelfs indien de bedoeling van verdachte niet anders zou zijn geweest dan het simpelweg signaleren van eerste tekenen van de groei naar volwassenheid van [slachtoffer], dan geldt dat het aanraken van de borsten als ontuchtig dient te worden aangemerkt. Het aanraken van de kennelijk ontluikende borsten van een meisje is in strijd met de sociaal ethische normen.
Met betrekking tot het bewijsminimum en de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] verwijst de rechtbank naar hetgeen daar bij de bespreking van het bewijs van feit 1 is overwogen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 24 maart 2012 tot en met 7 april 2013 te [woonplaats], met zijn kind [slachtoffer], geboren op [2002] en aldus beneden de leeftijd van twaalf jaren, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende hij telkens opzettelijk zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en zijn vingers tussen haar schaamlippen en tegen haar clitoris gebracht.
2.
op tijdstippen in de periode van 24 maart 2012 tot en met 7 april 2013 te [woonplaats], met zijn kind [slachtoffer], geboren op [2002] en aldus beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die handelingen uit het telkens opzettelijk betasten van de borsten en de vagina van die [slachtoffer] en het brengen van een hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes penis.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
Feit 1: het met iemand beneden de leeftijd van 12 jaren plegen van handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Feit 2: het met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt plegen van ontuchtige handelingen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de door de officier van justitie geformuleerde eis gesteld dat die buitenproportioneel is, omdat – kort gezegd – gelet op de omstandigheden van het geval een werkstraf zou volstaan. Omdat feit 1 volgens de verdediging in ieder geval niet bewezen kan worden, is het taakstrafverbod zoals door de officier bepleit niet aan de orde.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handelingen die onder meer bestonden uit het seksueel binnendringen van zijn dochter, die op dat moment de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt. Bovendien heeft verdachte meerdere malen overige ontuchtige handelingen verricht bij zijn dochter. Hierdoor heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter. Een dergelijke inbreuk kan, naar algemeen bekend moet worden verondersteld, een zeer negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van een kind. Verdachte heeft zich daarvan geen rekenschap gegeven.
De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk, temeer omdat de dochter van verdachte in het recente verleden al eerder seksueel is misbruikt door iemand aan wiens toezicht zij was toevertrouwd en verdachte dit wist. Bovendien is zij ook afgezien van het eerdere misbruik, van zichzelf al meer dan gemiddeld kwetsbaar. Onder deze omstandigheden mag juist van haar vader verwacht worden dat hij zich realiseert dat zijn dochter bescherming behoeft en verdachte had hier naar moeten handelen. Artikel 248 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt juist op grond van dit uitgangspunt dat de maximum straf voor de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 met een derde wordt verhoogd indien een ouder van een kind de dader is.
De rechtbank heeft gelet op een reclasseringsrapport over verdachte van 17 juni 2015. De reclassering adviseert aan verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen dat hij zich zal melden bij de reclassering, zich, indien nodig, ambulant zal laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling en mee zal werken aan urinecontroles.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden de door de officier van justitie gevorderde gevangenis passend is. De rechtbank houdt echter ook rekening met de omstandigheid dat het relatief lang heeft geduurd voordat deze zaak is aangebracht ter zitting en ziet daarin aanleiding om – anders dan de officier van justitie vordert – een deel van de gevangenisstaf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57, 244, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: het met iemand beneden de leeftijd van 12 jaren plegen van handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Feit 2: het met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt plegen van ontuchtige handelingen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. dat de veroordeelde zich persoonlijk binnen een werkdag volgend op de datum van het onherroepelijk van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
5. dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en indien geïndiceerd behandeling bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
6. dat de veroordeelde meewerkt aan urinecontroles indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht , voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 maart 2012
tot en met 7 april 2013 te [woonplaats], met zijn kind [slachtoffer], geboren [2002]
en aldus beneden de leeftijd van twaalf jaren, meermalen, althans
eenmaal, handelingen heeft gepleegd die bestonden of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende hij
(telkens) opzettelijk zijn penis in de mond van die [slachtoffer]
gebracht/gestoken en/of zijn/een hand/vinger(s) tussen haar schaamlippen en/of
tegen/bij haar clitoris gebracht.
art 244 Wetboek van Strafrecht
art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 24 maart
2011 tot en met 7 april 2013 te [woonplaats], met zijn kind [slachtoffer], geboren
[2002] en aldus beneden de leeftijd van zestien jaren, meermalen,
althans eenmaal, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande
die handelingen uit het (telkens) opzettelijk betasten van en/of het wrijven
over de/een borst(en) en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of het brengen van
een hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes penis.
art 247 Wetboek van Strafrecht
art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 2013099948, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 142). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio, p. 63
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio, p. 71
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio, p. 73
5.Het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 138
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio, p. 82
7.Het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 134
8.Het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 138
9.Gewaarmerkt afschrift van de akte van geboorte van [slachtoffer], verstrekt door de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] op 4 juni 2013, p. 58
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio, p. 82
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio, p. 71
12.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 juni 2015
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio, p. 84