1.4Eisers hebben verweerder op 26 mei 2014 verzocht handhavend op te treden, omdat volgens hen de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidvoorschriften voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)worden overschreden door de inrichting. Vervolgens heeft verweerder het besluit genomen zoals onder “Procesverloop” vermeld.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij niet bevoegd is tot handhavend optreden omdat de van toepassing zijnde grenswaarden voor het LAr,LT uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het geluid dat door het pluimvee wordt geproduceerd buiten beschouwing dient te worden gelaten bij het bepalen van het geluidsniveau veroorzaakt door de inrichting. Het houden van pluimvee is volgens verweerder een activiteit en niet een installatie of een toestel als bedoeld in artikel 2.17, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit, en valt daarmee naar hij stelt niet onder het bereik van de geluidgrenswaarden voor het LAr,LT.
3. Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het in artikel 2.17, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen LAr,LT in de nachtperiode niet wordt overschreden. In dit kader voeren eisers aan dat het pluimvee akoestisch niet is te scheiden van de stal en door de continue aanwezigheid van het pluimvee en de wijze waarop de dieren worden gehouden, het pluimvee tot de stal en daarmee tot de vast opgestelde installaties en toestellen behoort. Verweerder heeft het geluid van het pluimvee dus ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Eisers wijzen in dit verband op de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit weergegeven uitgangspunt dat het Activiteitenbesluit niet mag leiden tot een lager beschermingsniveau voor het milieu. Ook in de artikelsgewijze toelichting van de nota van toelichting staat volgens hen niet dat de normstelling geen betrekking heeft op de in de stallen gehouden dieren. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers verwezen naar een memo van [bedrijf 2] van 27 januari 2014.
4. Op grond van artikel 2.17, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit geldt - voor zover hier van belang - dat in afwijking van het eerste, tweede en derde lid voor een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, dat voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17e, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
Tabel 2.17e
06.00–19.00 uur
19.00–22.00 uur
22.00–06.00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
45 dB(A)
40 dB(A)
35 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
5. De rechtbank stelt vast dat uit de rapportage van 9 oktober 2013 van [bedrijf 1] de volgende geluidsbelasting blijkt:
Omschrijving
06.00–19.00 uur
19.00–22.00 uur
22.00–06.00 uur
Totaal van het dierengeluid
43,2 dB(A)
37,2 dB(A)
36,4 dB(A)
Totaal vast opgestelde installaties
28 dB(A)
29,7 dB(A)
28,5 dB(A)
Alle geluidsbronnen tezamen
43,3 dB(A)
37,9 dB(A)
37,0 dB(A)
6. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank stelt vast, dat de inrichting moet voldoen aan de normen uit artikel 2.17, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit. In dat artikel worden normen gegeven voor het LAr,LT dat wordt veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen. In het Activiteitenbesluit zijn installaties en toestellen niet gedefinieerd. Naar het oordeel van de rechtbank vallen, mede gelet op het algemeen spraakgebruik, de in de inrichting aanwezige hennen en hanen niet onder de definitie van vast opgestelde installaties en toestellen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het houden van pluimvee als een activiteit dient te worden beschouwd. Artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit bepaalt – voor zover hier relevant – dat onder agrarische activiteiten moet worden verstaan het geheel van activiteiten dat betrekking heeft op landbouwhuisdieren voor zover deze gefokt, gemest, gehouden of verhandeld worden. Dat de regelgever een onderscheid heeft willen maken tussen het geluid van de vast opgestelde installaties en toestellen enerzijds en werkzaamheden en activiteiten anderzijds blijkt uit het verschil tussen de onderdelen a en b van artikel 2.17, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit. In onderdeel b zijn immers naast de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen uitdrukkelijk ook de in de inrichting verrichte werkzaamheden, activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting van belang geacht voor het maximaal geluidniveau. Ook uit artikel 2.20, vijfde en zevende lid, van het Activiteitenbesluit volgt dat werkzaamheden en activiteiten niet onder het begrip ‘vast opgestelde installaties en toestellen’ vallen. Nu de waarden van het LAr,LT (alleen) gelden ten aanzien van vast opgestelde installaties en toestellen, heeft verweerder terecht het geluid van het pluimvee niet meegenomen bij het bepalen van het geluidsniveau veroorzaakt door de inrichting op grond van artikel 2.17, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit. In hetgeen eisers hebben aangevoerd over de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. De tekst van dit algemeen verbindend voorschrift is immers duidelijk. Voor het terzijdeschuiven van dit artikel ten gunste van een in dit geval algemeen geformuleerde toelichting dat het Activiteitenbesluit niet mag leiden tot een lager beschermingsniveau voor het milieu is geen plaats. Dat, door een apart artikellid op te nemen voor agrarische inrichtingen, voor het LAr,LT alleen het geluid afkomstig van vaste toestellen en installaties betrokken mag worden is - wat daar ook van zij - blijkbaar een uitdrukkelijke keuze van de regelgever geweest. De beroepsgrond van eisers slaagt niet.
7. Eisers voeren tot slot aan dat verweerder ten onrechte eenzijdig heeft besloten de meting die op 30 november 2012 is verricht terzijde te schuiven, om zich vervolgens te baseren op de door [bedrijf 1] in haar rapportage van 9 oktober 2013 gemaakte overdrachtsberekening. Hiermee wordt in strijd gehandeld met de in het proces-verbaal neergelegde afspraak dat een geluidmeting zou worden uitgevoerd.
8. Uit de rapportage van [bedrijf 1] van 20 december 2012 volgt dat de verrichte geluidmetingen op 30 november 2012, die hebben plaatsgevonden vanaf 2.30 uur tot 7.00 uur ’s ochtends, op enig moment werden belemmerd door achtergrondgeluid van een technische installatie en van het wegverkeer. Hierdoor moesten voor bepaalde perioden in die nacht correcties plaatsvinden en was voor andere perioden meten niet mogelijk, waardoor op basis van een schatting een beeld van het optredende geluidsniveau moest worden verkregen. In de rapportage wordt tot slot geadviseerd om bij de volgende meetsessie ook metingen te verrichten binnen de meest nabij de woning gesitueerde schuur waarin kippen en hanen verblijven, zodat op een nauwkeuriger wijze de relatie gelegd kan worden tussen het geluidsniveau vanwege het kraaien van hanen in de schuur zelf versus het hanengekraai dat op de beoordelingsplaats waargenomen kan worden. Ondanks dat meten onder normale omstandigheden de voorkeur heeft - en dit ook in het proces-verbaal van 5 april 2012 is afgesproken - acht de rechtbank de gekozen opzet van een geluidsmeting bij de bron gevolgd door een berekening van de geluidsoverdracht gelet op het verloop van de eerste meting in dit geval gerechtvaardigd. Verweerder heeft zich dan ook op de door [bedrijf 1] in de rapportage van 9 oktober 2013 gemaakte berekening mogen baseren. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, de rapportage van 9 oktober 2013 van [bedrijf 1] als uitgangspunt mogen nemen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een overtreding. Aangezien uit voornoemde rapportage volgt dat de grenswaarden van het LAr,LT door de vast opgestelde installaties en toestellen gedurende de dag-, avond- en nachtperiode niet worden overschreden, heeft verweerder terecht geconstateerd dat geen sprake is van een overtreding. Verweerder was daarom niet bevoegd om handhavend op te treden en heeft bij het bestreden besluit het verzoek om handhaving terecht afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.