Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met 10 producties van 23 april 2015,
- de brieven van 8 en 11 mei 2015, met daarbij in totaal 13 producties van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling, gehouden op 13 mei 2015.
2.De feiten
3.7. (…) Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, zijn partijen het er op zichzelf over eens dat de woning kan worden toegedeeld aan de vrouw. De rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen een NVM makelaar dient aan te wijzen en dat partijen de makelaars dienen te verzoeken binnenéén maandna de datum van deze beschikking gezamenlijk de onderhandse verkoopwaarde van de woning, vrij van huur en gebruik, vast te stellen. Vervolgens zal aan de vrouw een termijn vanvier maandenworden gegund om te onderzoeken of zij de toedeling van de woning aan haar tegen de door de makelaars vastgestelde waarde kan financieren. Indien de vrouw deze toedeling kan financieren, zal de woning tegen de door de makelaars vastgestelde waarde aan haar worden toegedeeld en dient zij de op de woning rustende hypothecaire leningen af te lossen dan wel op haar naam voort te zetten. Ervan uitgaande dat de woning een overwaarde heeft, dient de vrouw de helft van de overwaarde (marktwaarde -/- kosten verbonden aan de taxatie en overdracht -/- € 572.268,--) aan de man te vergoeden. Partijen dienen de rechtbank ter zake nader te informeren.”
3.40. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat voor wat betreft de latente belastingclaim bij alle polissen moet worden uitgegaan van de belastingclaim per 1 januari 2014. Partijen gaan bij de verdeling van de (afkoopwaarde van de) polissen immers uit van de fictie dat zij deze polissen op 1 januari 2014 zouden afkopen. Het is dan redelijk om eveneens uit te gaan van de (fictieve) belastingdruk die op dat tijdstip zou gelden voor (de afkoop van) iedere afzonderlijke polis. Gezien het voorgaande kan de stelling van de vrouw, dat rekening moet worden gehouden met een latente belastingclaim van 42% dan wel 30%, in zijn algemeenheid niet als juist worden aanvaard. Deze stelling wordt daarom gepasseerd.”
3.46. Nu de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen de door de man genoemde waarde van de auto’s per 5 december 2009, zal de rechtbank (…) de Citroën C4 toedelen aan de vrouw tegen een waarde van € 15.460,00. (…)”
2.7 De rechtbank overweegt dat aan de hand van de door partijen verstrekte informatie de hierna te noemen rekeningen met bijbehorende saldi als volgt in de in de verdeling dienen te worden betrokken (waarbij creditsaldi dienen te worden verdeeld en partijen voor debetsaldi ieder voor de helft draagplichtig zijn):
2.15 In de tussenbeschikking (…) is ten aanzien van de aandelen in de B.V. overwogen dat deze aan de man dienen te worden toegedeeld en dat per datum van die beschikking de aandelen dienen te worden gewaardeerd door een deskundige en daarbij in ieder geval moet worden betrokken: de aandelen [aandelen], het stamrecht en de latente belastingclaim op dat stamrecht. Partijen hebben daartoe gezamenlijk opdracht gegeven aan Aprecio-Advies B.V. (…)
2.25 De rechtbank overweegt dat de woning in de verdeling dient te worden betrokken voor € 750.000,--. De woning is thans gefinancierd met twee hypothecaire geldleningen bij Van Lanschot van in totaal € 272.268,-- en een lening van de man bij zijn B.V. van € 300.000,-- (productie 29 van de vrouw), in totaal dus € 572.268,--. Zoals is overwogen in de tussenbeschikking van 8 januari 2014 (rov. 3.7) is uitgangspunt voor toedeling van de woning aan de vrouw dat zij alle op de woning rustende leningen aflost, dan wel op haar naam voortzet en de helft van de overwaarde (zijnde de marktwaarde minus het totaal van de leningen € 572.268,-- en de kosten van taxatie en overdracht) aan de man uitkeert. Anders dan de vrouw kennelijk tot uitgangspunt neemt, kan in het kader van de door de vrouw gewenste toedeling van de woning aan haar, niet van de man worden gevergd dat hij de op zijn naam staande lening van € 300.000,-- bij zijn B.V. – waarvan de aandelen aan de man zullen worden toegedeeld (zie de beschikking van 8 januari 2014, rov. 3.52) – voor onbepaalde tijd handhaaft, dan wel dat deze op naam van de vrouw wordt voortgezet. Immers, indien de woning niet aldus wordt toegedeeld aan de vrouw, maar wordt verdeeld door verkoop daarvan aan een derde kan de verkregen verkoopopbrengst mede worden aangewend voor de aflossing van deze lening van de man van zijn B.V. (en uitkering van de overwaarde aan partijen). De man hoeft geen genoegen te nemen met dit nadeel dat voor hem verbonden is aan deze door de vrouw voorgestane wijze van verdeling van de woning (en de daaraan verbonden schulden) ten opzichte van de situatie waarbij de woning wordt verdeeld door verkoop aan een derde. In het kader van de door de vrouw gewenste toedeling van de woning mag van haar worden verwacht dat zij het volledige door haar benodigde bedrag buiten de man en zijn B.V. om financiert.
5.19. De man heeft de vastgestelde bijdrage volledig betaald tot en met de maand augustus 2014. De rechtbank acht het, gelet op het inkomen van de man na die datum en zijn terugval naar een WW-uitkering kort nadien, redelijk om de partnerbijdrage met ingang van 1 september 2014 op nihil te bepalen.”
De vrouw blijft van mening dat het in het belang van het gezin van partijen is dat de woning in familiebezit blijft. De vrouw hoopt dat de zoon van partijen over een aantal jaren de woning van haar kan overnemen. Door voortzetting van de lening onder dezelfde voorwaarden bij de bv van de man, maar alleen op haar naam, kan de vrouw de overname van de woning financieren. Op het moment van afgifte van de beschikking door de rechtbank was het voor de vrouw nog mogelijk de woning volledig extern te financieren. Maar toen konden partijen geen overeenstemming bereiken over de afrekening. Kort daarna is de partneralimentatie van de vrouw voorlopig op nihil gesteld (Bijlage 8).
6. De rechtbank heeft partijen gelast gezamenlijk opdracht te verlenen aan de partijdeskundige Aprecio-Advies BV, dan wel een door partijen in gezamenlijk overleg te bepalen andere deskundige, om de waarde van de stamrechtaanspraken van de man jegens zijn BV per 8 januari 2014 vast te stellen. Partijen hebben in eerste aanleg getracht zelf tot overeenstemming te komen over de latentie. Dat is het niet gelukt. Vervolgens heeft de man, anders dan de opdracht van de rechtbank, eenzijdig Aprecio-Advies BV benaderd en deze deskundige gevraagd om over dit onderwerp te adviseren (Bijlage 3). De man heeft eenzijdig zijn gegevens aan Aprecio-Advies BV verstrekt en zijn uitgangspunten verwoord. In het rapport van Aprecio-Advies BV wordt, conform de opdracht van de rechtbank, uitgegaan van een afrekening tegen nominaal tarief. Er wordt gerekend alsof de man op 8 januari 2014 de stamrechtaanspraken zou hebben laten uitkeren.