Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 3], vennoot,
[gedaagde sub 4], vennoot,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, betreft het een geschil over kennelijk onredelijk ontslag. De eiseres, die werkzaam was bij [gedaagde sub 1] B.V., heeft een vordering ingesteld tegen haar werkgever na haar ontslag. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 16 april 2014 [gedaagde sub 1] B.V. toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat een collega, mevrouw [gedaagde sub 4], in hoofdzaak administratieve en planningswerkzaamheden verrichtte. De werkgever voerde aan dat het afspiegelingsbeginsel niet van toepassing was, omdat er geen gezagsverhouding zou zijn tussen de directeur en mevrouw [gedaagde sub 4]. De kantonrechter oordeelde echter dat het afspiegelingsbeginsel wel degelijk van toepassing was op de situatie van de werknemers, inclusief mevrouw [gedaagde sub 4].
Na het horen van getuigen en het inbrengen van bewijsstukken, concludeerde de kantonrechter dat [gedaagde sub 1] B.V. erin was geslaagd tegenbewijs te leveren. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een valse of voorgewende reden voor het ontslag van de eiseres. Echter, de kantonrechter vond de gevolgen van het ontslag voor de eiseres te ernstig in verhouding tot de belangen van de werkgever. De kantonrechter wees op het gebrek aan herplaatsingsinspanningen en het ontbreken van begeleiding naar ander werk, wat leidde tot de conclusie dat het ontslag kennelijk onredelijk was. De eiseres werd een schadevergoeding toegekend van € 1.500,00 voor immateriële schade en € 6.000,00 voor materiële schade.
De proceskosten werden gecompenseerd, en de vorderingen tegen de andere gedaagden werden afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter K.G.F. van der Kraats op 27 mei 2015.