ECLI:NL:RBMNE:2015:4505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
2349872 UC EXPL 13-14605 k/1093
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en de toepassing van het afspiegelingsbeginsel in een arbeidsgeschil

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, betreft het een geschil over kennelijk onredelijk ontslag. De eiseres, die werkzaam was bij [gedaagde sub 1] B.V., heeft een vordering ingesteld tegen haar werkgever na haar ontslag. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 16 april 2014 [gedaagde sub 1] B.V. toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat een collega, mevrouw [gedaagde sub 4], in hoofdzaak administratieve en planningswerkzaamheden verrichtte. De werkgever voerde aan dat het afspiegelingsbeginsel niet van toepassing was, omdat er geen gezagsverhouding zou zijn tussen de directeur en mevrouw [gedaagde sub 4]. De kantonrechter oordeelde echter dat het afspiegelingsbeginsel wel degelijk van toepassing was op de situatie van de werknemers, inclusief mevrouw [gedaagde sub 4].

Na het horen van getuigen en het inbrengen van bewijsstukken, concludeerde de kantonrechter dat [gedaagde sub 1] B.V. erin was geslaagd tegenbewijs te leveren. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een valse of voorgewende reden voor het ontslag van de eiseres. Echter, de kantonrechter vond de gevolgen van het ontslag voor de eiseres te ernstig in verhouding tot de belangen van de werkgever. De kantonrechter wees op het gebrek aan herplaatsingsinspanningen en het ontbreken van begeleiding naar ander werk, wat leidde tot de conclusie dat het ontslag kennelijk onredelijk was. De eiseres werd een schadevergoeding toegekend van € 1.500,00 voor immateriële schade en € 6.000,00 voor materiële schade.

De proceskosten werden gecompenseerd, en de vorderingen tegen de andere gedaagden werden afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter K.G.F. van der Kraats op 27 mei 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2349872 UC EXPL 13-14605 k/1093
Vonnis van 27 mei 2015
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. L.N. Hermes,
tegen:
1. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
2. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats]
3.
[gedaagde sub 3], vennoot,
wonende te [woonplaats]
4.
[gedaagde sub 4], vennoot,
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Leijen.

1.De procedure

Bij tussenvonnis van 16 april 2014 is [gedaagde sub 1] B.V. toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
Hierop heeft [gedaagde sub 1] B.V. een akte genomen en getuigen voorgedragen.
De getuigen zijn op 3 december 2014 gehoord. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens heeft [eiseres] een antwoordakte genomen.
Hierop heeft [gedaagde sub 1] B.V. bij akte gereageerd.
[eiseres] is nog in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Van die mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 16 april 2014 heeft de kantonrechter [gedaagde sub 1] B.V. toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat mevrouw [gedaagde sub 4] (voor het ontslag van [eiseres]) in hoofdzaak administratieve en planningswerkzaamheden verrichtte.
2.2.
[gedaagde sub 1] B.V. heeft daartoe een akte genomen en getuigen doen horen.
In de akte heeft [gedaagde sub 1] B.V. eerstens als nieuwe stelling aangevoerd dat het afspiegelingsbeginsel helemaal niet van toepassing is, omdat mevrouw [gedaagde sub 4] de vrouw van de directeur van [gedaagde sub 1] B.V. is. Nu in dat geval geen sprake is van een gezagsverhouding, kan volgens [gedaagde sub 1] B.V. ook geen aanleiding bestaan om het afspiegelingsbeginsel toe te passen.
2.3.
De kantonrechter overweegt daaromtrent dat het afspiegelingsbeginsel, zoals ook het UWV dat gewoon is te hanteren (gelet op artikel 4:2 van het ontslagbesluit), van toepassing is op werknemers. Dat werknemersbegrip is ruimer dan uitsluitend de werknemer die op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW arbeid verricht. Het werknemersbegrip omvat op basis van artikel 1 BBA ook degene die op basis van een andersoortige overeenkomst persoonlijke arbeid verricht voor een ander. Wanneer wordt aangenomen dat tussen de directeur van [gedaagde sub 1] B.V. en mevrouw [gedaagde sub 4] geen sprake is van een gezagsverhouding waardoor er ook geen sprake is van een arbeidsovereenkomst – hetgeen door [eiseres] overigens is betwist –, betekent dat dus niet dat mevrouw [gedaagde sub 4] geen werkneemster is waarop het afspiegelingsbeginsel van toepassing is. Aangezien mevrouw [gedaagde sub 4] wel persoonlijke arbeid verricht voor [gedaagde sub 1] B.V., zij die arbeid niet voor meer dan twee anderen verricht, zich daarbij niet door twee andere personen (buiten haar echtgenoot) laat bijstaan en deze arbeid voor haar niet slechts een bijkomstige werkzaamheid is, is zij naar het oordeel van de kantonrechter een werkneemster van [gedaagde sub 1] B.V. waarop het afspiegelingsbeginsel van toepassing is.
2.4.
Om aan te tonen dat mevrouw [gedaagde sub 4] niet in hoofdzaak administratieve en planningswerkzaamheden verrichtte maar koerierswerkzaamheden, heeft [gedaagde sub 1] B.V. bij akte overzichten en plannerslijsten van oktober en november 2012 overgelegd waaruit zou blijken dat zij 111 uren in oktober en 102,8 uren in november als koerier heeft gewerkt en heeft [gedaagde sub 1] B.V. als getuigen mevrouw [gedaagde sub 4] en mevrouw [A] doen horen. Mevrouw [gedaagde sub 4] heeft kort gezegd verklaard dat zij hoofdzakelijk als koerier werkte en af en toe – in afwezigheid van [eiseres] – administratieve en planningswerkzaamheden verrichtte. Mevrouw [A] heeft kort gezegd verklaard dat zij als vriend van de familie [gedaagde sub 4] heeft ervaren dat mevrouw [gedaagde sub 4] voornamelijk als koerier werkte. In reactie op de bij antwoordakte van [eiseres] overgelegde productie heeft [gedaagde sub 1] B.V. nog een e-mail en aanmeldingsformulier van eind 2010 ten aanzien van de indiensttreding van mevrouw [gedaagde sub 4] overgelegd waaruit blijkt dat zij is aangemeld als koerier en afgesproken is dat zij als koerier zou gaan werken.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] B.V. er hiermee in geslaagd is tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat mevrouw [gedaagde sub 4] (voor het ontslag van [eiseres]) in hoofdzaak administratieve en planningswerkzaamheden verrichtte. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat [eiseres] niet het tegendeel hoefde te bewijzen – zoals [eiseres] in haar antwoordakte lijkt te veronderstellen – maar ‘slechts’ het vermoeden aan het wankelen heeft moeten doen brengen. Dat heeft [gedaagde sub 1] B.V. naar het oordeel van de kantonrechter met name gedaan door de laatstelijk overgelegde e-mail en het aanmeldformulier. Op die stukken heeft [eiseres], hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd. Uit die stukken leidt de kantonrechter af dat de vermelding van de functie van administratief medewerkster op de loonstrook van mevrouw [gedaagde sub 4] een vergissing is geweest. Dit was een belangrijke reden om in het tussenvonnis nog voorshands bewezen te achten dat mevrouw [gedaagde sub 4] (voor het ontslag van [eiseres]) in hoofdzaak administratieve en planningswerkzaamheden verrichtte. De verklaringen van mevrouw [gedaagde sub 4] en mevrouw [A] hebben voorts meer twijfel gezaaid. Daarbij merkt de kantonrechter op dat mevrouw [gedaagde sub 4] niet als partijgetuige kan worden aangemerkt, aangezien bij tussenvonnis van 16 april 2014 reeds is overwogen dat de vordering jegens gedaagde sub 2 tot en met 4 zal worden afgewezen. Tegenover deze getuigenverklaringen en stukken van [gedaagde sub 1] B.V. heeft [eiseres] geen stukken of getuigenverklaringen gesteld. [eiseres] heeft volstaan met het overleggen van een stuk waaruit zou moeten blijken dat de arbeidsomvang van mevrouw [gedaagde sub 4] niet 40 maar 32 uur per week was. De kantonrechter ontgaat de relevantie van deze discussie over de arbeidsomvang. Bovendien zou wanneer van die geringere arbeidsomvang zou moeten worden uitgegaan het aandeel koerierswerkzaamheden gelet op de bij akte door [gedaagde sub 1] B.V. overgelegde overzichten en plannerslijsten van oktober en november 2012 van de werkzaamheden van mevrouw [gedaagde sub 4] verhoudingsgewijs alleen maar groter zijn. Enige onderbouwing dat die stukken niet authentiek zijn of niet kloppen, heeft [eiseres] niet gegeven.
2.6.
Aldus komt de kantonrechter tot het oordeel dat er geen sprake is van een valse of voorgewende reden voor het ontslag van [eiseres]. Dan resteert nog de vraag of desalniettemin sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag omdat de gevolgen van het gegeven ontslag voor [eiseres] te ernstig zijn in verhouding tot de belangen die [gedaagde sub 1] B.V. daarbij had.
2.7.
[eiseres] heeft daarbij gewezen op de duur van het dienstverband, het feit dat zij niet persoonlijk is geïnformeerd over indiening van de ontslagaanvraag, het feit dat zij direct op non-actief is gesteld (waartegen zij ook bezwaar heeft gemaakt), het feit dat zij altijd naar behoren heeft gefunctioneerd, haar geringe opleiding, eenzijdige werkervaring, haar slechte arbeidsmarktpositie, het ontbreken van herplaatsingsinspanningen en het ontbreken van omscholing, bijscholing of een outplacementtraject.
[gedaagde sub 1] B.V. heeft hiertegen slechts aangevoerd dat het ontslag haar in een persoonlijk gesprek heeft aangekondigd en dat zij op grond van de meermalen besproken financiële situatie had moeten begrijpen dat dit niet zonder gevolgen kon blijven. Zij heeft [eiseres] op non-actief gesteld omdat zij vreesde dat [eiseres] zich tegenover klanten negatief over [gedaagde sub 1] B.V. zou uitlaten en om haar in de gelegenheid te stellen nieuw werk te vinden. Ter comparitie heeft [gedaagde sub 1] B.V. nog aangevoerd dat het inhuren van koeriers voor specifieke klussen goedkoper is dan een koerier in vaste dienst, omdat het dan ook kan zijn dat er voor die koerier niet continu werk is.
2.8.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde sub 1] B.V. [eiseres] niet voor het indienen van de ontslagaanvraag heeft geïnformeerd over het voornemen haar te ontslaan. Het is niet zo dat van een werknemer kan worden verwacht dat ze dat zelf maar had moeten zien aankomen omdat zij op de hoogte was van de penibele financiële situatie van [gedaagde sub 1] B.V. De kantonrechter kan begrijpen dat dit grievend is geweest voor [eiseres] nu zij zo lang in dienst was, maar het is niet ongebruikelijk dat werkgevers hiervoor kiezen om te voorkomen dat werknemers vluchten in arbeidsongeschiktheid waardoor mogelijk het opzegverbod tijdens ziekte aan de werkgever zou kunnen worden tegengeworpen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde sub 1] B.V. niet in juridische zin verweten kan worden dat zij [eiseres] niet eerder heeft geïnformeerd. Het feit dat [gedaagde sub 1] B.V. [eiseres] op non-actief heeft gesteld, beoordeelt de kantonrechter als onnodig grievend. Gesteld noch gebleken is dat haar kansen op de arbeidsmarkt zijn afgenomen door het feit dat zij niet van werk naar werk is gegaan en een non-actiefstelling diffamerend werkt, maar het feit dat zij niet meer werd toegelaten tot het werk heeft zonder meer bijgedragen aan het bij [eiseres] levende gevoel als oud vuil aan de kant te zijn gezet. [gedaagde sub 1] B.V. stelt wel dat zij daarmee [eiseres] de kans heeft geboden om op zoek te gaan naar ander werk, maar ten eerste had een vrijstelling van werk dan volstaan en is een non-actiefstelling diffamerend en ten tweede kan de werkgever niet alleen bepalen wat het beste is voor een werknemer, maar dient hiervoor ook naar de behoefte bij de werknemer geluisterd te worden. Voor de angst dat [eiseres] negatief zou gaan praten tegen klanten over [gedaagde sub 1] B.V., ontbreekt elke grond.
De kantonrechter overweegt dat het feit dat iemand naar behoren gefunctioneerd heeft, geen factor is waaraan gewicht toekomt. Van een werknemer mag immers worden verwacht dat hij naar behoren functioneert.
[gedaagde sub 1] B.V. heeft niet weersproken dat [eiseres] een geringe opleiding en eenzijdige werkervaring heeft. Juist onder die omstandigheden had van [gedaagde sub 1] B.V. verwacht mogen worden dat zij herplaatsingsinspanningen had verrichten en [eiseres] had begeleid bij het vinden van ander werk, bijvoorbeeld door omscholing, bijscholing of outplacement. [gedaagde sub 1] B.V. heeft niet weersproken dat dit niet is gebeurd. [gedaagde sub 1] B.V. heeft ter comparitie betoogd dat herplaatsing niet mogelijk was, omdat voor een koerier in vaste dienst niet genoeg werk voor handen was. Dat dit wel zo was, heeft [eiseres] niet onderbouwd. Wel had [gedaagde sub 1] B.V. [eiseres] naar ander werk kunnen begeleiden. Door dit na te laten is [gedaagde sub 1] B.V. als werkgever tekort geschoten.
2.9.
Concluderend valt [gedaagde sub 1] B.V. de op-non-actiefstelling te verwijten en het ontbreken van inspanningen om [eiseres] van werk naar werk te begeleiden. De kantonrechter acht de gevolgen van het ontslag om die redenen te ernstig in verhouding tot de belangen van [gedaagde sub 1] B.V. bij het ontslag. Derhalve is het ontslag kennelijk onredelijk en dient een schadevergoeding te worden toegekend. Daarbij wordt aangeknoopt bij de verwijten die [gedaagde sub 1] B.V. kunnen worden gemaakt. Voor de op-non-actiefstelling zal de kantonrechter een schadevergoeding voor immateriële schade toekennen van € 1.500,00 en voor het ontbreken van begeleiding naar ander werk een bedrag van € 6.000,00. Hierbij heeft de kantonrechter aansluiting gezocht bij de kosten die gemiddeld genomen voor een outplacementtraject worden gemaakt.
2.10.
Nu een schadevergoeding wordt toegekend, wordt [eiseres] geacht bij de gevorderde verklaring voor recht geen afzonderlijk belang meer te hebben.
2.11.
Gelet op de uitkomst van de procedure – partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld – zal de kantonrechter de proceskosten compenseren.
De nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld.
2.12.
Zoals in het tussenvonnis van 16 april 2014 is overwogen, worden de vorderingen tegen gedaagde sub 2 tot en met 4 afgewezen. Derhalve zal [eiseres] worden veroordeeld in de kosten van deze gedaagden. Nu deze gedaagden geen afzonderlijk verweer hebben gevoerd, maar alle stukken van gedaagde sub 2 tot en met 4 ook namens [gedaagde sub 1] B.V. zijn ingediend, worden de proceskosten van deze gedaagden begroot op nihil.
De beslissing
De kantonrechter:
ten aanzien van gedaagde sub 1:
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V. om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding en € 6.000,00 aan materiele schadevergoeding;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V., onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
ten aanzien van gedaagden sub 2 tot en met 4:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] B.V., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.