ECLI:NL:RBMNE:2015:4494

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
UTR 14 - 2441
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wmo voor keukenaanpassingen en ovenombouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K.J.C. van Bekkum, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had een aanvraag ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor aanpassingen aan haar keuken, waaronder een ovenombouw en een ladekastje. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, wat leidde tot een beroep van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres betrekking had op het plaatsen van een ovenombouw en een ladekastje. De afwijzing van de aanvraag voor de ovenombouw was gebaseerd op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat bij een nieuwe aanvraag na een afwijzing, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden vermeld. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de afwijzing konden rechtvaardigen.

Wat betreft de aanvraag voor het ladekastje, oordeelde de rechtbank dat eiseres al eerder een voorziening had gekregen ter compensatie van haar beperkingen, waaronder het verlagen van de bovenkasten. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om een ladekastje terecht was, omdat de eerder toegekende voorziening nog steeds van kracht was, ongeacht het feit dat deze nog niet was gerealiseerd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/2441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor een nieuwe keuken dan wel aanpassing van de huidige keuken, afgewezen.
Bij besluit van 27 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste feiten.
Eiseres heeft op 23 maart 2012 een aanvraag ingediend op grond van de Wmo. Bij besluit van 30 mei 2012 is aan eiseres een “verlaagde keuken(blad), exclusief apparatuur” verstrekt. Aan de keuken zijn aanpassingen gerealiseerd waarbij onder meer het aanrechtblad is verlaagd en verlengd. Eiseres heeft vervolgens op 6 december 2012 een aanvraag ingediend voor een ovenombouw. Bij besluit van 22 januari 2013, dat is gehandhaafd in het besluit op bezwaar van 23 april 2013, heeft verweerder afwijzend beslist op deze aanvraag. Deze rechtbank heeft in haar uitspraak van 25 oktober 2013 (UTR 13/2833) het beroep van eiseres tegen het besluit van 23 april 2013 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld zodat deze afwijzing in rechte vaststaat.
Op 16 december 2013 heeft eiseres (mondeling) de onderhavige aanvraag ingediend. Tijdens een gesprek op 8 januari 2014 stelt eiseres ter toelichting op haar aanvraag, dat de keuken niet voldoet en dat het geen nieuwe keuken is. Bij besluit van dezelfde dag is deze aanvraag afgewezen op de grond dat de huidige in 2012 aangepaste keuken voor eiseres geschikt zou moeten zijn. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar in het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder uit wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, waaronder een door haar gemaakte tekening van het vooraanzicht van de keuken, heeft afgeleid dat de aanvraag ziet op het plaatsen van een ovenombouw en een ladekast naast de oven. De ladekast dient daarbij als afwerking van ovenombouw en voor het opbergen van spullen, waaronder kruiden, uit de bovenkasten. Eiseres heeft in beroep niet gesteld dat verweerder de aanvraag anders had moeten opvatten dan verweerder heeft gedaan, zodat de rechtbank er voor de beoordeling van dit geding vanuit gaat dat de aanvraag van eiseres ziet op het plaatsen van een ovenombouw en een ladekastje.
3. Verweerder heeft de aanvraag voor zover die betrekking heeft op de ovenombouw afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de aanvraag voor zover die ziet op het plaatsen van een ladekast, afgewezen.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De kosten van het vervangen van de hangkasten door een ladeblok wegen niet op tegen de hinder die zij dagelijks ondervindt met het normale gebruik van de voor haar niet op maat gemaakte keuken, waarvan de helft van de kastruimte zich bevindt op een voor haar onbereikbare hoogte. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd omdat verweerder niet is ingegaan op de bezwaargronden en op de antwoorden van eiseres.
5. Voor zover het gaat om de aanvraag om een ovenombouw stelt de rechtbank vast dat gelet op wat hiervoor onder 1. is vastgesteld, de afwijzing van de eerdere aanvraag om een ovenombouw in rechte vaststaat. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus behoorden te worden aangevoerd en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en dus behoorden te worden overgelegd. Nieuw gebleken feiten en omstandigheden zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
6. De rechtbank is van oordeel dat wat eiseres ter ondersteuning van deze aanvraag naar voren heeft gebracht, te weten dat zij haar oven niet kan gebruiken omdat deze op het keukenblad te hoog staat en op de grond te laag, niet kan worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Ten tijde van het eerdere besluit waren die omstandigheden immers niet anders en de rechtbank heeft in de eerdere procedure al geoordeeld over wat eiseres in dit verband had aangevoerd. Nu geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft verweerder geen aanleiding hoeven te vinden om het eerdere besluit te herzien.
7. Voor zover de aanvraag van eiseres ziet op het plaatsen van een ladekastje stelt de rechtbank het volgende vast. In het kader van de Wmo-aanvraag van 23 maart 2012 heeft [A] een gespreksverslag opgemaakt waarin, voor zover van belang, wordt geconcludeerd dat er compensatie nodig is voor aanpassingen in de keuken: verlagen aanrechtblad, bovenkastjes, laden en onderkastjes omdat eiseres door haar geringe lengte niet aan een normaal aanrechtblad kan werken. Aan eiseres is op grond hiervan bij besluit van 30 mei 2012 een voorziening toegekend ter compensatie van de beperkingen die zij heeft, namelijk een verlaagde keuken(blad). In dit besluit staat ter toelichting dat uit onderzoek is gebleken dat eiseres door haar kortere lengte niet in staat is aan het huidige aanrechtblad te werken en de bovenkastjes te bereiken.
8. Gelet op het toekenningsbesluit van 30 mei 2012 en de stukken die daaraan ten grondslag liggen moet onder de aan eiseres toegekende voorziening ook het verlagen van de bovenkastjes worden begrepen. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken niet blijkt dat de aanpassing aan de bovenkastjes is gerealiseerd. Evenmin is gebleken dat eiseres heeft verzocht om deze voorziening alsnog te realiseren. Op een door eiseres in het kader van deze procedure gemaakte tekening van het vooraanzicht van haar keuken merkt zij ook op dat aan de bovenkasten niks veranderd hoeft te worden. Eiseres vraagt in het kader van deze aanvraag immers om een andere oplossing voor het opbergen van haar spullen, namelijk een ladekastje onder het verlaagde aanrecht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag om een ladekastje heeft kunnen afwijzen omdat eiseres gelet op het voorgaande ter compensatie van haar beperkingen al een voorziening is toegekend, waaronder begrepen het verlagen van de bovenkasten. Dat deze voorziening tot op heden niet is gerealiseerd doet niet af aan het feit dat de aanspraak daarop nog steeds bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Slootweg, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2015
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.