ECLI:NL:RBMNE:2015:4474

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 98
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een persoonsgebonden budget in verband met allergieklachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 januari 2015, waarin haar verzoek om een maatwerkvoorziening in verband met allergieklachten werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het medisch advies van SCIO Consult, dat door verweerder was ingeschakeld, op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen. Eiseres had aangevoerd dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar haar allergieklachten, omdat er geen informatie was opgevraagd bij haar huisarts. De rechtbank stelde echter vast dat de brief van de huisarts van 31 december 2014 wel degelijk was betrokken bij het SCIO-advies. Eiseres had geen concrete aanknopingspunten aangedragen om te twijfelen aan de juistheid van het advies. De rechtbank oordeelde dat verweerder op basis van het SCIO-advies had kunnen besluiten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een aanvullende maatwerkmodule. Desondanks verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, omdat er strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank vernietigde het besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder het gebrek had hersteld. Eiseres kreeg het betaalde griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/98

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: C. van den Bergh).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres over de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 maart 2015 een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van drie uur per week aan hulp bij het huishouden toegekend. Verder heeft verweerder over de periode van 24 maart 2015 tot en met 19 mei 2016 een pgb op basis van 78 uur per jaar (gemiddeld 1,5 uur per week) hulp bij het huishouden toegekend.
Bij besluit van 2 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder aanvulling van de juridische grondslag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen
door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder verschenen [A], [B] en [C].
Bij tussenuitspraak van 9 maart 2015 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij tweede tussenuitspraak van 3 april 2015 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot vier weken na verzending van de verlengingsuitspraak.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de door eiseres gestelde allergie voor huisstofmijt en de vraag of eiseres daardoor, in aanvulling op de collectieve voorziening, is aangewezen op de maatwerkmodule ‘een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren’.
3. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een medisch onderzoek laten uitvoeren door SCIO Consult (SCIO). SCIO heeft op 10 april 2015 advies uitgebracht aan verweerder. Op grond van dit advies heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat met de reeds toegekende algemene voorziening kan worden volstaan. Er bestaat geen noodzaak om een maatwerkvoorziening in verband met de gestelde allergie toe te kennen. Verweerder heeft de beslissing op bezwaar naar aanleiding van dit advies gehandhaafd
4. Eiseres voert in de zienswijze aan dat nog steeds onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden naar de vraag of zij in verband met allergieklachten extra beperkingen ondervindt, omdat geen informatie is opgevraagd bij de huisarts van eiseres.
5. De rechtbank stelt voorop dat het medisch advies van SCIO moet worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) mag verweerder, indien een zodanig advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, bij de besluitvorming in beginsel van een advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. Het is aan eiseres om deze concrete aanknopingspunten aan te voeren. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 25 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX8145).
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het SCIO-advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, nu geen informatie is opgevraagd bij de huisarts van eiseres over de allergieklachten.
7. In het SCIO-advies is onder het kopje Onderzoeksgegevens het volgende over de allergieklachten opgenomen:

“Cliënte reageert allergisch op stof, hiervoor heeft cliënte medicatie. Ze reageert bij kleding vouwen met traanogen, roodheid van de ogen, jeuk van slijmvliezen en niezen. In brief van huisarts staat dat cliënte medicatie voor allergie gebruik (eenmaal daags). Cliënte geeft verder aan dat er bloedonderzoek is gedaan waar niets uit is gekomen. Ze is niet geëvalueerd voor allergie bij een specialist. Er is om die reden dus ook geen medische informatie bekend voor wat betreft de allergie van cliënte.”

Onder het kopje Argumenten is over de allergieklachten het volgende opgenomen:
“De huisarts heeft een schrijven aangeleverd waarin genoemd staat dat cliënte sinds 2014 een medicijn tegen allergische klachten gebruikt. Na overleg met de medisch adviseur mevr. drs. [D] blijkt dit te gaan om een eerste keus middel voor standaard allergische klachten bij de luchtwegen. Evaluatie door een specialist, dan wel aanpassing van de medicatie heeft niet plaats gevonden. De ernst van deze klachten, evenals de langdurigheid van deze klachten kan derhalve niet geobjectiveerd worden – er heeft hiervoor geen adequate diagnostiek dan wel behandeling plaats gevonden passend bij de
beschreven ernst van de klachten.
In overleg met de medisch adviseur wordt derhalve beoordeeld dat een beperking bij de uitvoering van huishoudelijke taken op grond van allergische aandoeningen onvoldoende geobjectiveerd kan worden.”
8. De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat het SCIO-advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Uit het SCIO-advies blijkt dat de brief van de huisarts van
31 december 2014 bij de totstandkoming van het advies is betrokken. Gelet op hetgeen in het SCIO-advies is opgenomen, zoals hiervoor weergegeven onder 7., heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om nadere informatie bij de huisarts op te vragen. Hierbij weegt mee dat eiseres niet heeft aangegeven welke relevante informatie de huisarts nog zou kunnen verstrekken in aanvulling op zijn brief van 31 december 2014. Nu eiseres voorts geen gronden heeft aangevoerd tegen de inhoud van het SCIO-advies, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit advies en de daarin getrokken conclusies aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Verweerder heeft zich op grond van het SCIO-advies op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een aanvullende maatwerkmodule wegens allergieklachten. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Nu verweerder na de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.225,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.225,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.R. Docter, voorzitter, en mr. G.P. Loman en mr. M.E. Falkmann, leden, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraken kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.