In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, hierna te noemen [eiseres], en een gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde]. De zaak betreft een vordering van [eiseres] tot betaling van makelaarscourtage door [gedaagde] na de intrekking van een opdracht tot dienstverlening bij de verkoop van een woning. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende processtukken, waaronder conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] heeft op 6 april 2013 een opdracht gegeven aan [eiseres] voor de verkoop van haar woning. De overeenkomst was onderworpen aan de Algemene Consumentenvoorwaarden van de NVM. Op 9 oktober 2013 heeft [gedaagde] de opdracht ingetrokken, waarna [eiseres] een factuur voor intrekkingskosten heeft gestuurd. [gedaagde] heeft deze factuur betaald, maar later geklaagd over de hoogte ervan en aanspraak gemaakt op terugbetaling. Uiteindelijk heeft [gedaagde] de woning verkocht aan haar zoon, [C], voor een lagere prijs dan oorspronkelijk was afgesproken.
De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de verkoop van de woning aan [C] het gevolg was van de dienstverlening van [eiseres] tijdens de looptijd van de overeenkomst. De rechter oordeelde dat de intrekking van de opdracht en de verkoop aan [C] niet voldoende met elkaar in verband konden worden gebracht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] niet heeft bewezen dat haar werkzaamheden vóór de intrekking van de opdracht hebben geleid tot de verkoop na de intrekking. Daarom is de vordering afgewezen en is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].